ECLI:NL:RBNNE:2022:939

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/2133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 6:100 BW bij waardedalingsvergoeding in het kader van sloop/nieuwbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een waardedalingsvergoeding aan eiser, die eigenaar is van een woning die betrokken is bij een sloop/nieuwbouwregeling. Eiser had een aanvraag ingediend voor een waardedalingsvergoeding, maar deze was door verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de woning van eiser was opgenomen in een regeling waarbij de schade nog niet kon worden begroot. Eiser voerde aan dat hij onterecht was behandeld in vergelijking met andere bewoners die wel een vergoeding hadden ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing was in deze situatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag van eiser terecht had afgewezen op basis van artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat bij schadevergoeding ook rekening moet worden gehouden met eventueel financieel voordeel dat de benadeelde heeft genoten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2133
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.W. Timmer).
Procesverloop
In het besluit van 15 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om het toekennen van een waardedalingsvergoeding afgewezen.
In het besluit van 26 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten
1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
1.1. Eiser is vanaf 17 juni 1976 tot heden voor 100% eigenaar van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , met postcode [postcode] .
1.2. Op 28 oktober 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot vergoeding van waardedaling ontvangen.
1.3. In het primaire besluit heeft verweerder besloten om de aanvraag van eiser af te wijzen, omdat uit bij verweerder bekende informatie is gebleken dat de woning van eiser is opgenomen in een sloop/nieuwbouwregeling van de NAM of een overheidsinstantie. Zodra de nieuwbouw is afgerond en de waarde van die woning door een WOZ-waarde is bepaald, kan de schade vanwege waardedaling worden vastgesteld. Omdat de schade nog niet kan worden begroot, heeft verweerder geconcludeerd dat de aanvraag daarom wordt afgewezen.
1.4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft eiser onder meer aangevoerd dat meerdere bewoners van de [straat] , die allen in vergelijkbare woningen wonen, wel een waardedalingsvergoeding hebben ontvangen. Volgens eiser is het primaire besluit in strijd met artikel 1 van de Grondwet.
1.5. Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de hoorzitting bij verweerder op 10 maart 2021.
1.6. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Overwegingen
2. Partijen verschillen van mening over het (nog) niet toekennen van een waardedalingsvergoeding wegens de betrokkenheid van eiser bij een sloop/nieuwbouw-regeling.

3.Artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW)

3.1.
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft verwezen naar artikel 6:100 van het BW. Eiser betoogt dat hij nooit heeft aangegeven dat hij een direct financieel voordeel zou hebben als gevolg van de sloop of de noodzakelijke herstelkosten van de schade aan de woning. De woning is niet verkocht en evenmin te koop aangeboden. De vergelijking van de situatie van eiser met artikel 6:100 BW gaat, nu er op geen enkele manier is gebleken dat eiser enig financieel voordeel geniet, volgens eiser niet op. Eiser heeft in het beroepschrift betoogd dat er nog geen concreet besluit is genomen over sloop/nieuwbouw.
Ter zitting is gebleken dat inmiddels de bouw van de nieuwbouwwoning van eiser van start is gegaan (oplevering naar verwachting maart-april 2022).
3.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij ervan uit mag gaan dat de woning van eiser door nieuwbouw zal worden vervangen en dat de waardevermindering van de nieuwe woning de waardedaling van de oude woning (substantieel) zal overtreffen. Bij de begroting van de schade dient verweerder acht te slaan op artikel 6:100 BW. Daaruit volgt dat indien eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel – voor zover redelijk – bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht. Daarbij geldt ook dat als een beschadigde zaak na reparatie meer waard is geworden, de waardevermeerdering met de schade wordt verrekend.
3.3.
In het geval van eiser is volgens verweerder duidelijk dat hij als gevolg van de mijnbouwactiviteiten zowel nadeel als ‘voordeel’ geniet. Het nadeel bestaat uit de waardedaling van de oude woning van eiser in de periode van 16 augustus 2012 tot en met
1 januari 2019. Het voordeel bestaat in de regel uit de waardestijging van de te realiseren nieuwbouwwoning ten opzichte van de oude woning, als die woning in de
sloop/nieuwbouwregeling is opgenomen. Het betoog van eiser dat alleen een feitelijk financieel voordeel kan worden verrekend, volgt verweerder niet. Verweerder stelt, onder verwijzing naar een aanvullend advies van Atlas voor gemeenten van 10 februari 2021 dat er voor eiser een waardevermeerdering van 43% is te verwachten indien zijn woning wordt vervangen door nieuwbouw. De maximale waardedaling in het viercijferpostcodegebied van eiser ( [postcode] ) heeft verweerder begroot op 16,66%. Daarmee staat volgens verweerder met voldoende mate van zekerheid vast dat het door eiser te verkrijgen voordeel groter is dan het ondervonden nadeel.
3.4.
Artikel 6:100 van het BW luidt:
“Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.”
3.5.
Uit een uitspraak van deze rechtbank van 17 januari 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:51) volgt dat het voordeel van de nieuwbouw op grond van artikel 6:100 van het BW kan worden betrokken bij het vaststellen van de schade als gevolg van 'dezelfde gebeurtenis'. Dat geldt ook als op dat moment de schade nog niet valt te begroten. De door verweerder gegeven invulling wordt ook in overeenstemming geacht met de rechtspraak van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 8 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1483). De rechtbank ziet in de beroepsgronden die door eiser in deze zaak zijn aangevoerd geen reden om af te wijken van het oordeel in de uitspraak van
17 januari 2022. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
In het primaire besluit is immers opgenomen dat zodra de nieuwbouw is afgerond en de waarde van die woning door een WOZ-waarde is bepaald, de schade vanwege waardedaling worden vastgesteld. Vanaf dat moment kan eiser een nieuwe aanvraag voor vergoeding van waardedaling indienen. Daarnaast is de afwijzing naar het oordeel van de rechtbank terecht gebaseerd op artikel 6:100 van het BW.

4.Het gelijkheidsbeginsel

4.1.
Eiser verwijst naar 88 vergelijkbare gevallen, waarbij aan diverse omwonenden en buren wel een waardedalingsvergoeding is toegekend, hoewel zij ook in aanmerking kwamen voor de sloop/nieuwbouwregeling. Verweerder heeft in de beslissingen op bezwaar geconcludeerd dat daarbij sprake is geweest van onterechte compensatie. Volgens eiser blijkt uit de inhoud van die besluiten niet concreet dat sprake is van onjuiste besluiten. Eiser voelt zich gepasseerd door deze gang van zaken. Volgens eiser heeft verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet gehonoreerd.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:740) volgt dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een bestuursorgaan is gehouden om gemaakte fouten te herhalen. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat ten onrechte een vergoeding is toegekend aan bewoners op 88 adressen die ook waren opgenomen in de sloop/nieuwbouwregeling. Verweerder heeft aangegeven dat het ging om een fout in de uitvoering. Er was ten onrechte uitgegaan van incomplete gegevens. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft besloten dat het deze groep bewoners niet kon worden aangerekend dat zij ten onrechte een vergoeding hebben ontvangen. De minister heeft daarom beslist dat deze eigenaren de aan hen toegekende vergoedingen mochten houden. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting benadrukt dat dit niet zijn eigen beslissing is geweest, maar het gevolg was van een politieke tussenkomst. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij de toekenningsbesluiten heeft herroepen en zelf had willen zien dat de toegekende vergoedingen werden teruggevorderd. Gelet daarop kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
5. Dat betekent dat het beroep van eiser ongegrond is.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.