ECLI:NL:RBNNE:2022:847

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22/56
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake het bedrijfsmatig kweken van bamboe en handhaving van bestemmingsplanregels

Op 16 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot het bedrijfsmatig kweken van bamboe. Verzoeker, die bamboe kweekt op percelen rondom de woning van zijn vader, heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden was opgelegd. Deze last verplichtte verzoeker om zijn bedrijfsactiviteiten te staken en de bamboe te verwijderen, omdat het kweken van bamboe volgens de gemeente in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang was, omdat verzoeker zijn planten moest verwijderen voordat er een beslissing op het bezwaarschrift was genomen.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker en de gemeente tegen elkaar afgewogen. Verzoekers stelden dat het kweken van bamboe niet verboden was volgens de beheersverordening en dat er sprake was van overgangsrecht. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het kweken van bamboe op de betreffende gronden niet was toegestaan, omdat de gronden nooit de aanduiding 'kwekerij' hadden gekregen in het bestemmingsplan. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat het gebruik van de gronden als kwekerij eerder was toegestaan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, maar de begunstigingstermijn verlengd tot 40 dagen na de uitspraak, zodat verzoeker voldoende tijd had om de bamboe te verwijderen. De gemeente werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor agrarische ondernemers om zich te houden aan bestemmingsplannen en de gevolgen van illegaal gebruik van gronden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/56

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1], uit [plaats 1], en

[verzoeker 2],uit [plaats 2], verzoekers
(gemachtigde: mr. M.B.W. Litjens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Pronk).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
[naam 1] en [naam 2]te [plaats 2], belanghebbenden 1,
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller),
[naam 3] en [naam 4]te [plaats 2], belanghebbenden 2,
(gemachtigde: mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo) en
[naam 5]te [plaats 2], belanghebbende 3.

Procesverloop

In het besluit van 15 december 2021 heeft verweerder aan [verzoeker 1] een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft laten weten dat hij de begunstigingstermijn opschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter en een verweerschrift ingediend.
Verzoekers hebben aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend stuk ingediend.
Belanghebbenden 1 en belanghebbende 3 hebben een reactie gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 maart 2022, tegelijkertijd met het verzoek om voorlopige voorziening met nummer LEE 22/124, op zitting behandeld. Bij de zitting waren aanwezig: [verzoeker 1] met zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, belanghebbenden 1 met hun gemachtigde en belanghebbende 3. Met kennisgeving afwezig waren [verzoeker 2] en belanghebbenden 2 en hun gemachtigde.
Overwegingen
1. [verzoeker 1] kweekt bedrijfsmatig bamboe. Hij doet dit op enkele percelen rondom de woning van zijn vader, [verzoeker 2], die woont op [locatie] te [plaats 2] (het woonperceel). Het kweken vindt plaats op de percelen kadastraal bekend [plaats 2], [perceelnummers] (de gronden).
Belanghebbenden wonen rond deze percelen en hebben omstreeks maart 2021 verzocht om handhaving tegen de vestiging van de bamboekwekerij. Verweerder heeft dit verzoek in mei 2021 afgewezen, maar is daar na bezwaar van enkele belanghebbenden op teruggekomen. Verweerder heeft in september 2021 mondeling en schriftelijk aan verzoeker meegedeeld dat hij handhavend zal gaan optreden. Op 15 december 2021 heeft verweerder de volgende last opgelegd:
“De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de bamboekwekerij te staken en gestaakt te houden (inclusief daarmee verband houdende detailhandelsactiviteiten op de locatie) en alle bomen/ander houtgewas te verwijderen en verwijderd te houden. De last onder dwangsom heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als gemeente [plaats 2], [perceelnummers]”
Als [verzoeker 1] niet voldoet aan deze last moet hij een dwangsom van € 2.000,- per week betalen, met een maximum van € 20.000,-
2. De zaak gaat over de vraag of het bedrijfsmatig kweken van bamboe op deze locatie verboden is en als dat zo is, of verweerder hiertegen mag optreden.
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Het besluit betreft het volledig staken van een bedrijf. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, dan moet verzoeker zijn planten verwijderen voordat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift tegen het besluit. Het spoedeisend belang is hiermee gegeven.
3.1.
De voorzieningenrechter kijkt hierna of het bezwaarschrift van verzoekers kans van slagen heeft en zal de belangen van partijen tegen elkaar afwegen. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft zij het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
3.2.
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een overtreding?
4. Verzoekers voeren aan dat er geen sprake is van een overtreding. Zij hebben daarvoor, samengevat, de volgende argumenten. Uit de systematiek van de beheersverordening volgt volgens verzoekers dat het niet verboden is om een kwekerij uit te oefenen op de gronden. Als het wel verboden zou zijn, dan is er sprake van overgangsrecht, omdat er vele jaren onafgebroken een kwekerij is uitgeoefend op de gronden. Verder is in 1996 een vergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsloods ten behoeve van een kwekerij op het woonperceel, waarmee volgens verzoekers ook het uitoefenen van een kwekerijbedrijf op de gronden is vergund. Ook is er volgens verzoekers op 30 juni 2021 van rechtswege een aanlegvergunning verleend voor het planten van bamboe. Daarmee is het gebruik van de gronden als kwekerij toegestaan. De voorzieningenrechter bespreekt deze argumenten afzonderlijk.
Is het kweken van bamboe toegestaan op grond van de beheersverordening?
5. Verzoekers geven aan dat het volgens de beheersverordening ‘Buitengebied’ (de beheersverordening 2019) niet verboden is om een bamboekwekerij uit te oefenen op de gronden. Dit volgt volgens hen uit de systematiek van de beheersverordening. De gronden hebben de bestemming ‘Agrarisch- met waarde’, waarop artikel 6 van de beheersverordening van toepassing is. In dit artikel staat onder andere dat gronden met de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’ bestemd zijn voor de uitoefening van het - in hoofdzaak grondgebonden - agrarisch bedrijf. Ook staat er dat gronden met de aanduiding ‘kwekerij’ bestemd zijn voor de uitoefening van een kwekerijbedrijf. De gronden van verzoekers hebben geen nadere aanduiding. Verzoekers stellen dat ook alle andere cultuurgronden binnen de bestemming ‘Agrarisch – met waarde’ -voor zover daarop geen bouwvlak ligt- geen nadere aanduiding hebben. Volgens verzoekers betekent dit dat:
  • of de gronden zonder nadere aanduiding zijn in het geheel niet bestemd, of
  • alle vormen van agrarische bedrijvigheid zijn toegestaan.
Volgens verzoekers is de eerste optie onlogisch. Daaruit volgt volgens hen dat op gronden zonder nadere aanduiding, alle agrarische bedrijvigheid is toegestaan. Daaronder valt ook het kweken van bamboe. Een andere uitleg leidt er volgens verzoekers toe dat de beheersverordening in strijd is met artikel 3.38 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en daarom onverbindend moet worden verklaard. Verzoekers wijzen verder op de verbodsbepalingen van artikel 6.5 van de beheersverordening, omdat daarin is aangegeven dat het verboden is om gronden te gebruiken voor intensieve veehouderij, behalve ter plaatse van die aanduiding. Voor kwekerijen is een dergelijk verbod niet gegeven. Ter zitting hebben verzoekers tevens aangevoerd dat het bedrijfsmatig kweken van bamboe geen ‘kwekerij’ is in de zin van het bestemmingsplan.
5.1.
Verweerder geeft aan dat het klopt dat de cultuurgronden zonder bouwvlak geen aanduiding ‘agrarisch bedrijf’ hebben. De planregels in de beheersverordening 2019 zijn gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan ‘Buitengebied De Wolden Artikel 30 WRO-herziening’ (het bestemmingsplan) dat aan deze (en de vorige) beheersverordening voorafging. Dit betekent dat op de gronden zonder deze aanduiding volgens artikel 6 geen agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Dit maakt echter nog niet dat het gebruik van de gronden van verzoekers voor een kwekerij is toegestaan. In het bestemmingsplan was een kwekerij alleen toegestaan op de gronden met de aanduiding ‘kwekerij’. Die aanduiding hebben de gronden nooit gehad, dus het gebruik van de gronden als kwekerij is altijd illegaal geweest, aldus verweerder.
5.2.
Belanghebbenden 1 hebben hier onder meer aan toegevoegd dat er in het gebied waarop de beheersverordening van toepassing is, kwekerijen aanwezig zijn. Op deze gronden is op de plankaart wel degelijk de aanduiding ‘kwekerij’ gegeven.
5.3.
Het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bedrijfsmatig kweken van bamboe op de gronden niet is toegestaan volgens de beheersverordening. De voorzieningenrechter komt om de volgende redenen tot deze conclusie.
5.3.1.
Op de gronden is de beheersverordening 2019 van toepassing. De gronden hebben de bestemming ‘Agrarisch – met waarden’. Hierop is artikel 6 van de planregels van toepassing. In de begripsomschrijving van de beheersverordening 2019 staat dat een kwekerij een grondgebonden agrarisch bedrijf is dat specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, tuinplanten en aanverwante gewassen. [1] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden ingezien dat het kweken van bamboe niet onder de brede begripsomschrijving ‘kwekerij’ valt, meer specifiek onder tuinplanten of aanverwante gewassen.
5.3.2.
Niet betwist wordt dat op plankaart van de beheersverordening de gronden niet zijn ingetekend met de aanduiding ‘kwekerij’. Volgens verzoekers zou dit betekenen dat de beheersverordening onverbindend moet worden verklaard en dat wordt teruggevallen op het oude planologische regime, in dit geval het bestemmingsplan. Wat ook exact van de gestelde onverbindendheid zij, ook in het bestemmingsplan is voor de uitoefening van een kwekerij vereist dat de aanduiding ‘kwekerij’ op de plankaart is ingetekend. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat dit niet het geval is. Wat in dit verband is gesteld kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat een kwekerij ter plaatse is toegestaan.
5.3.3.
Dat een kwekerij ook een grondgebonden agrarisch bedrijf is, wil nog niet zeggen dat dit wel is toegestaan op de gronden. In de beheersverordening wordt uitdrukkelijk een onderscheid gemaakt tussen de algemene categorie ‘agrarisch bedrijf’ en de bijzondere vormen daarvan, waaronder een kwekerij. De bijzondere regels gaan voor de algemene, anders zouden de bijzondere regels geen zin hebben.
5.3.4.
Ook het feit dat het uitoefenen van een kwekerijbedrijf niet is verboden volgens de specifieke gebruiksregels onder artikel 6.5 van de beheersverordening kan niet leiden tot de conclusie dat een kwekerij wel is toegestaan. Hiervoor is nodig dat het gebruik als kwekerij is toegestaan op basis van de bestemmingsomschrijving in artikel 6.1 van de beheersverordening en dat is niet het geval. De beheersverordening staat dus geen kwekerij toe op de gronden.
Is het kweken van bamboe toegestaan op grond van het overgangsrecht?
6. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de gronden rondom [locatie] voortdurend in gebruik zijn geweest voor het telen van heesters, planten en akkerbouwgewassen. Eerder werden er bomen gekweekt, nu bamboe, dat is een verkleining van de omvang van de strijdigheid.
6.1.
Verweerder geeft aan dat de boomkwekerij op de percelen werd gedoogd. Dit blijkt uit een notitie van 25 juli 1995 in het kader van de besluitvorming van de vergunning van een loods op het woonperceel, waarin is vermeld dat de boomkwekerij van [verzoeker 1] illegaal is ontstaan. Deze kwekerij is volgens het handelsregister opgeheven per 1 januari 2014. In de tussenliggende jaren heeft volgens hem geen bedrijfsactiviteit plaatsgevonden. Op 5 januari 2021 is [verzoeker 1] gestart met een bamboekwekerij. Dit is een nieuwe activiteit en kan daarom volgens het college nooit onder het overgangsrecht vallen.
6.2.
Belanghebbenden 1 hebben in dit verband onder meer verklaard dat zij hun woning hebben gekocht van [verzoeker 1]. Hij zou bij de verkoop hebben verklaard dat de gronden niet meer bedrijfsmatig door hem werden gebruikt, maar worden verpacht voor agrarisch gebruik. Ook overleggen zij een schriftelijke verklaring van de makelaar.
6.3.
Voor een geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht moet degene die zich hierop beroept, aantonen dat deze regels van toepassing zijn. In dit geval is artikel 37, vierde lid, van de beheersverordening 2019 van belang. Hierin is vermeld dat gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan niet onder het overgangsrecht valt, tenzij het toen ook al onder het overgangsrecht viel. Een zelfde bepaling is opgenomen in de beheersverordening 2013 en het voorgaande bestemmingsplan. Zoals hiervoor onder 5.3.2 overwogen was het gebruik als kwekerij niet toegestaan onder de regels van het voorgaande bestemmingsplan. Dat betekent dat verzoekers moeten aantonen dat het gebruik van de gronden als (bamboe)kwekerij voor het van kracht worden van het bestemmingsplan wel was toegestaan. Vooralsnog zijn verzoekers daar niet in geslaagd. Er is op dit punt geen enkel bewijs ingebracht, terwijl er wel een duidelijke contra indicatie bestaat in de vorm van de interne notitie van verweerder uit 1995.
6.4.
Ook is vooralsnog onvoldoende aangedragen om aan te nemen dat is voldaan aan de eis dat het gebruik niet langer dan een jaar onderbroken mag zijn geweest. Verzoekers leggen foto’s van een aantal jaren over, maar die foto’s betreffen niet een aangesloten periode zonder onderbreking van een jaar, terwijl belanghebbenden 1 gemotiveerd hebben betwist dat aan deze eis is voldaan, onder meer met een schriftelijk verklaring van de makelaar waarin deze verklaart dat het hem destijds niet bekend was dat er een kwekerij zou zijn gevestigd. Naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter slaagt het beroep op het overgangsrecht dan ook niet.
Is het gebruik van de gronden voor een bamboekwekerij toegestaan vanwege een bouwvergunning?
7. Verzoekers hebben aangevoerd dat in 1995 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een opslagloods ten behoeve van de boomkwekerij. Hiermee is volgens verzoekers ook impliciet het gebruik van de gronden voor een kwekerij vergund.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bouwvergunning alleen geldt voor de bouw van een opslagloods ten behoeve van een kwekerij op het woonperceel met de bestemming ‘Wonen’. Deze bouwvergunning heeft geen betrekking op de omliggende gronden met de bestemming ‘ Agrarisch – met waarden’ en kan dus niet leiden tot de conclusie dat verweerder toestemming heeft verleend om de omliggende gronden, waar de handhaving op ziet, te gebruiken voor een kwekerij.
Is het gebruik van de gronden voor een bamboekwekerij toegestaan vanwege een aanlegvergunning?
8. Verzoekers voeren aan dat verweerder heeft geadviseerd om een zogenaamde aanlegvergunning [2] aan te vragen om het gebruik te legaliseren. Deze hebben verzoekers aangevraagd en is door het verstrijken van de beslistermijn van rechtswege verleend, aldus verzoekers.
8.1.
Een aanlegvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo) geeft toestemming voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. In dit geval gaat het om het planten van bomen of andere planten die hoog opgroeien. Deze toestemming moet worden onderscheiden van een toestemming voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Het toetsingskader is ook anders. De eerste toestemming ziet op de bescherming van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De tweede toestemming ziet op het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening. Of er wel of niet een aanlegvergunning is verleend is daarom niet van belang voor het antwoord op de vraag of het gebruik van de gronden voor een kwekerij is toegestaan.
9. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er sprake is van een overtreding van de beheersverordening en dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
Recht op ongestoord genot van eigendom
10. Als wordt aangenomen dat er sprake is van gebruik in strijd met de beheersverordening, dan stellen verzoekers zich op het standpunt dat deze bepaling in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM), het recht op ongestoord genot van eigendom.
10.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat artikel 1 van het EP EVRM niet in de weg staat aan het reguleren van het gebruik van eigendom door toepassing van bestemmingsplanregels. [3] Verzoekers hebben niet aangevoerd waarom dat in deze zaak anders zou zijn. Als verzoekers menen dat het verbod op het gebruiken van de gronden voor een kwekerij onredelijk is, dan hadden verzoekers kunnen opkomen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, waar dit verbod al in is opgenomen. Deze bezwaargrond heeft geen kans van slagen.
Last is onduidelijk
11. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de opgelegde last onduidelijk is. Er zijn volgens verzoekers geen bomen of ander houtgewas aanwezig, alleen bamboe. Verder is volgens hen onduidelijk of het gebruik van de opslagloods moet worden gestaakt. Het gebruik van deze loods voor een kwekerij is immers impliciet vergund.
11.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last voldoende duidelijk is. Verzoekers moeten de activiteiten ten behoeve van de bamboekwekerij op de locatie staken. Dit houdt in het verwijderen van bamboe die is geplant ten behoeve van die kwekerij en staken van het gebruiken van de gronden ten behoeve van de kwekerij op de locatie. Als er geen bomen of ander houtgewas staan ten behoeve van de bamboekwekerij, dan hoeven deze niet verwijderd te worden. Voor zover verzoekers menen dat de opslagloods mag worden gebruikt ten behoeve van een kwekerij, omdat dit impliciet is vergund, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Het staken van het gebruik van de gronden rondom de loods verhindert het gebruik van de loods ten behoeve van die kwekerij. Verzoekers hebben geen belang bij voortzetting van het gebruik van de loods ten behoeve van een niet-bestaande kwekerij. Dit gegeven maakt de last niet onduidelijk. Ook deze bezwaargrond heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen kans van slagen.
Evenredigheid en lengte begunstigingstermijn
12. Verzoekers stellen dat handhaving onevenredig is vanwege het lange gedogen. Verweerder had verzoekers de mogelijkheid moeten gunnen hun bedrijfsactiviteiten langzaam af te bouwen. Verwezen wordt naar de conclusie van staatsraden advocaat-generaal Van Widdershoven en Wattel over het evenredigheidsbeginsel van 7 juli 2021. [4] Het staken van de bedrijfsvoering houdt in dat [verzoeker 1] geen inkomsten meer zal hebben. Er is sprake van kapitaalvernietiging.
13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat kapitaalvernietiging geen reden is om de begunstigingstermijn te verlengen of om af te zien van handhaving. De gevolgen van het handelen in strijd met de beheersverordening komen voor rekening en risico van de overtreder. Dit is reeds lange tijd vaste rechtspraak. [5] Voor zover door verzoekers wordt verwezen naar de conclusie van staatsraden advocaat-generaal Van Widdershoven en Wattel over het evenredigheidsbeginsel [6] en de daaruit voortvloeiende rechtspraak mogen sancties niet verder gaan dan noodzakelijk en moet er een belangenafweging plaatsvinden. Daargelaten hoe de evenredigheid zich precies verhoudt tot de beginselplicht tot handhaving, is het in elk geval niet zo dat er geen besluiten met ‘harde gevolgen’ mogen worden genomen. Er moet steeds gekeken worden naar de met het besluit te dienen belangen. Ter zitting hebben belanghebbenden 1 onweersproken verklaard dat zij vrijwel dagelijks worden geconfronteerd met het geluid van shovels en ander materieel dat vlak langs hun woning rijdt, zo’n 60 tot 80 voertuigbewegingen per dag. Dit heeft een grote impact op hun woon- en leefklimaat. Het doel van handhaving weegt mede daarom zwaar. De voorzieningenrechter beseft dat het staken van de kwekerij voor [verzoeker 1] betekent dat hij geen inkomsten meer heeft en dat dit een grote impact zal hebben op zijn leven. Deze gevolgen zijn echter niet zodanig dat handhaving op voorhand onevenredig moet worden geacht. Zeker gelet op het feit dat het verzoekers reeds lange tijd bekend moet zijn geweest dat een kwekerij ter plaatse niet was toegestaan.
14. Gelet op de geringe kans van slagen van het bezwaarschrift, meent de voorzieningenrechter dat de last in stand moet worden gelaten, maar dat een belangenafweging aanleiding is om niettemin een voorziening te treffen. Verzoeker heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij voor het verwijderen van de planten minimaal 40 dagen nodig heeft. Verweerder heeft een termijn van 4 weken gegeven. Dit betekent dat verzoeker de dwangsom zal verbeuren, terwijl het doel – beëindiging van de overtreding – daarmee niet gediend is. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en bepaalt dat het bestreden besluit in stand blijft, maar dat de begunstigingstermijn zal eindigen 40 dagen na verzending van deze uitspraak.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
16. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het opstellen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. De reiskosten worden bepaald op € 23,40 op basis van openbaar vervoer 2e klasse.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat de begunstigingstermijn zoals vermeld in het besluit van 15 december 2021 wordt verlengd tot 40 dagen na verzending van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.541,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, […]
Beheersverordening Buitengebied (vastgesteld 2019)
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
[…]
1.9
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
[…]
1.58
kwekerij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, tuinplanten en aanverwante gewassen;
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
b. de uitoefening van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kwekerij';
[…]
6.7
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m² voor zover niet gelegen binnen een bouwperceel, met uitzondering van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen;
[…]

Artikel 37 Overgangsrecht

[…]
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
[…]
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestemmingsplan ‘Buitengebied De Wolden Artikel 30 WRO-herziening’
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
[…]

20. agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
[…]

25. kwekerij:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, tuinplanten en aanverwante gewassen;

Artikel 5: Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden

Doeleindenomschrijving
A. De op de kaart voor agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
2. de uitoefening van een intensief veehouderijbedrijf, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel intensief veehouderijbedrijf";
3. de uitoefening van het agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerijbedrijf, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "kwekerijbedrijf";

Artikel 51 Overgangsbepalingen

[…]
Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik
C. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
[…]
Uitzonderingen op het overgangsrecht
E. Lid C is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Voetnoten

1.Artikel 1.58 van de beheersverordening Buitengebied (zie bijlage).
2.Een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 6.7, eerste lid onder a van de beheersverordening 2019
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2003, met nummer ECLI:NL:RVS:2003:AN7907.
4.Conclusie van 7 juli 2021 met nummer ECLI:NL:RVS:2021:1468.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2012 met nummer ECLI:NL:RVS:2012:BV2412.
6.Conclusie van 7 juli 2021 met nummer ECLI:NL:RVS:2021:1468.