ECLI:NL:RBNNE:2022:839

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22/124
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van illegale bouwwerken en belangenafweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden, waarin aan [verzoeker 2] een last onder dwangsom werd opgelegd om een tunnelkas en een schuur te verwijderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geldige omgevingsvergunning voor deze bouwwerken aanwezig is en dat handhaving noodzakelijk is. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de verzoekers uitvalt, omdat er vrijwel geen hinder van de bouwwerken is en de tunnelkas al lange tijd aanwezig is. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek toegewezen en het besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/124

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1], uit [plaats 1], en

[verzoeker 2],uit [plaats 2], verzoekers
(gemachtigde: mr. M.B.W. Litjens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Pronk).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
[naam 1] en [naam 2]te [plaats 2] , belanghebbenden 1,
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller),
[naam 3] en [naam 4]te [plaats 2], belanghebbenden 2,
(gemachtigde: mr.ing B.M. Brandenburg-Stroo) en
[naam 5],te [plaats 2], belanghebbende 3.

Procesverloop

In het besluit van 15 december 2021 heeft verweerder aan [verzoeker 2] een last onder dwangsom opgelegd. Hierin staat dat verzoeker binnen 4 weken een tunnelkas en een schuur moet verwijderen. Doet hij dit niet, dan moet hij een dwangsom van € 3.000 per week betalen, tot maximaal € 30.000,-
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft laten weten dat hij de begunstigingstermijn opschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter en een verweerschrift ingediend.
Verzoekers hebben aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend stuk ingediend.
Belanghebbenden 1 en belanghebbende 3 hebben een reactie gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 maart 2022, tegelijkertijd met het verzoek om voorlopige voorziening met nummer LEE 22/56, op zitting behandeld. Bij de zitting waren aanwezig: [verzoeker 1] en zijn gemachtigde, gemachtigde van verweerder, belanghebbenden 1 en hun gemachtigde en belanghebbende 3. Met kennisgeving afwezig waren [verzoeker 2] en belanghebbenden 2 en hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Achter de woning van [verzoeker 2] op [locatie] (het perceel) te [plaats 2] staan een tunnelkas, een loods en een schuurtje. [verzoeker 2] had in het verleden een kwekerij op de percelen rond zijn woning. Op dit moment is er geen geldige omgevingsvergunning voor de bouw van de tunnelkas. Voor de bouw van het schuurtje is nooit een omgevingsvergunning verleend. In juni en augustus 2021 hebben enkele belanghebbenden verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de tunnelkas en het schuurtje. Verweerder is in september 2021 een handhavingstraject gestart. Op 6 september 2021 zijn verzoekers uitgenodigd voor een gesprek op het gemeentehuis en op 22 september 2021 heeft verweerder een brief gestuurd waarin de op te leggen last wordt aangekondigd. Op 6 december 2021 zijn de toezichthouders op het perceel geweest en hebben geconstateerd dat de tunnelkas en het schuurtje nog aanwezig zijn. Het vervolg is hierboven beschreven onder procesverloop.
2. De zaak gaat over de vraag of verweerder bevoegd is om te eisen dat de bouwwerken worden verwijderd en als dat zo is, of hij in dit geval van de bevoegdheid gebruik kan maken.
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Het besluit betreft de afbraak van twee gebouwen. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, dan moet verzoeker deze afbreken voordat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift tegen het besluit. Het spoedeisend belang is hiermee gegeven.
3.1.
De voorzieningenrechter kijkt hierna of het bezwaarschrift van verzoekers kans van slagen heeft en weegt de belangen van partijen tegen elkaar af. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft zij het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
3.2.
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het schuurtje
4. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat is begonnen met de afbraak van het schuurtje. Vanwege de aanwezigheid van asbest is een gespecialiseerd bedrijf nodig voor afbraak van het resterende deel van dit schuurtje. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de last voor zover die ziet op het schuurtje niet (meer) wordt betwist.
De tunnelkas
5. Met betrekking tot de tunnelkas hebben verzoekers aangegeven dat zij zich allereerst op het standpunt stellen dat verweerder zijn rechten heeft verwerkt om te eisen dat de kas wordt afgebroken. De tunnelkas staat er al zo lang, dat het niet evenredig zou zijn om handhavend op te treden. Bovendien mochten verzoekers er door het tijdsverloop op vertrouwen dat de kas mocht blijven staan. Ten tweede valt de tunnelkas volgens verzoekers onder het overgangsrecht. Tot slot zou de kas kunnen worden gelegaliseerd, desnoods tijdelijk. Vanwege de hoge leeftijd van [verzoeker 2] zou dat een sociaal doel dienen.
6. Verweerder geeft aan dat de bouwvergunning voor de tunnelkas een tijdelijke vergunning was. De tunnelkas mocht blijven staan tot 1998. Alleen het tijdsverloop is geen reden om niet meer handhavend op te treden. Dit is vaste rechtspraak. Er is op dit moment ook een geschil met verzoekers over het gebruik van de gronden die rond de woning liggen voor een kwekerij. Op dit gebruik zou volgens verzoekers overgangsrecht van toepassing zijn. Dit geschil wordt behandeld in het andere verzoek met nummer LEE 22/56. Verweerder stelt dat het bestreden besluit in deze zaak met nummer LEE 22/124 gaat over het aanwezig hebben van bebouwing zonder omgevingsvergunning. Dit is een andere overtreding (illegaal bouwen) dan het strijdig gebruiken van gronden. Overgangsrecht is daarom niet aan de orde. Verder is verweerder niet van plan om mee te werken aan een omgevingsvergunning voor legalisatie van de kas, omdat verzoekers er voordeel van hebben gehad dat zij de kas al jaren bedrijfsmatig hebben gebruikt.
7. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat een beroep op rechtsverwerking niet kan slagen. Het is, zoals verweerder terecht aangeeft, vaste rechtspraak dat alleen tijdsverloop geen reden is om niet handhavend op te treden [1] . De conclusies van de staatsraden advocaat-generaal over het evenredigheidsbeginsel [2] en het vertrouwensbeginsel [3] brengen daar in dit geval geen verandering in. Handhaving kan onevenredig zijn als er sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst in verhouding tot de belangen van de overtreder. Het bouwen of in stand laten van een tunnelkas zonder omgevingsvergunning is geen geringe overtreding. Er is ook geen minder ingrijpend middel dat ingezet kan worden om verwijdering van illegale bebouwing te vorderen dan de door verweerder ingezette last onder dwangsom. Voor een beroep op het vertrouwensbeginsel is van belang dat degene die daar een beroep op doet, te goeder trouw is. [4] Eisers hebben een bouwvergunning gekregen waarin is vermeld dat deze tijdelijk is. Zij kunnen zich niet later op het standpunt stellen dat zij erop mochten vertrouwen dat deze kas toch voor altijd mocht blijven staan, vanwege het enkele feit dat verweerder niet eerder heeft geëist dat de kas werd verwijderd.
8. Voor het bouwen van bouwwerken is altijd een omgevingsvergunning nodig, tenzij de bouwwerken onder de regels voor vergunningvrij bouwen vallen, [5] maar dat is hier niet aan de orde. Of de gronden nu gebruikt mogen worden voor een kwekerij of niet, doet er daarbij niet toe. Het argument van verzoekers dat de bouwwerken net als de kwekerij onder het gebruiksovergangsrecht vallen, kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen.
9. Voor wat betreft de legalisatie van de tunnelkas is de voorzieningenrechter voorlopig echter van oordeel dat verweerder deze mogelijkheid niet goed heeft onderzocht, dan wel niet goed heeft gemotiveerd waarom dit niet mogelijk is.
9.1.
Een bestuursorgaan mag niet handhavend optreden als er sprake is van een concreet zicht op legalisatie van de situatie. Hiervoor is nodig dat er een ontvankelijke aanvraag ter legalisatie is ingediend. [6] Als verweerder beleidsvrijheid heeft en zich op het standpunt stelt dat hij niet voornemens is om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan, dan is een aanvraag niet nodig, omdat er dan geen concreet zicht op legalisatie is. [7]
9.2.
Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat in de beheersverordening de mogelijkheid is opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van agrarische gronden (waarop de tunnelkas ligt) als erf bij een woning. [8] Hiermee zou het privégebruik van de gronden waarop de tunnelkas ligt door de bewoner [verzoeker 2] mogelijk gemaakt kunnen worden. Vast staat dat er nog geen aanvraag is gedaan. Een beslissing op een dergelijke aanvraag vergt een ruimtelijke afweging. Beoordeeld moeten worden de ruimtelijke aspecten van een dergelijke toestemming, zoals verkeerstoename, geluidhinder en het bebouwingsbeeld. Het argument van verweerder om niet mee te werken omdat verzoekers in het verleden voordeel hebben gehad van de kas, is geen ruimtelijke afweging. Deze motivering kan het standpunt dat er geen concreet zicht is op legalisatie niet dragen.
9.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het nader onderzoek naar de legalisatie van de tunnelkas voor privégebruik bij uitstek een zaak die in de bezwaarfase aan de orde dient te komen. De uitkomst van de bezwaarprocedure is dan ook nog onzeker.
9.4.
Ter zitting is daarnaast komen vast te staan dat de omwonenden vooral last hebben van het bedrijfsmatig gebruik van de (agrarische) gronden rondom de woning van eiser, die bestaat uit geluidsoverlast van het oogsten en verplaatsen van bamboestruiken en de verkeersaantrekkende werking van de kwekerij. Deze overlast vloeit niet voort uit het kweken van planten in de tunnelkas. De tunnelkas ligt -onweersproken- op 120 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning van de verzoekers om handhaving.
9.5.
Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorziening te treffen, inhoudende dat de tunnelkas mag blijven staan tot 6 weken na de beslissing op het bezwaarschrift.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,- Omdat verzoeker [verzoeker 1] al reiskosten toegekend heeft gekregen op grond van de uitspraak in zaak 22/56, ontvangt hij deze niet nogmaals.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.
griffier
de voorzieningenrechter
is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor de beoordeling van dit verzoek belangrijke wettelijke regels

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, […]
[…]
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Beheersverordening Buitengebied
Artikel 35 Algemene afwijkingsregels
A. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
[…]
i. het bepaalde in het plan en toestaan dat agrarische gronden worden gebruikt als erf of tuin bij een woning;

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2020 met nummer ECLI:NL:RVS:2020:65.
2.Conclusie van 7 juli 2021 met nummer ECLI:NL:RVS:2021:1468.
3.Conclusie van 20 maart 2019 met nummer ECLI:NL:RVS:2019:896.
4.Uitspraak van 29 mei 2019 met nummer ECLI:NL:RVS:1694.
5.Zoals vermeld in artikel 2.1 eerste en derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:177.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:622.
8.Artikel 35 onder A onder i van de Beheersverordening Buitengebied.