ECLI:NL:RBNNE:2022:527

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
18/072910-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op ex-vriendin met affectie- en shockschade aan kinderen en nicht

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn ex-vriendin, de moeder van hun drie kinderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 15 tot 18 maart 2021, opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beroofd door haar te verwurgen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet de intentie had om het slachtoffer te doden, maar dat hij door emoties overmand was geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorbedachte rade, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord en schuldig werd bevonden aan doodslag.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, met name de kinderen van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de affectie- en shockschade erkend die de kinderen en de nicht van het slachtoffer hebben geleden, en heeft hen schadevergoeding toegewezen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de emotionele en materiële schade die zij hebben geleden als gevolg van de dood van het slachtoffer heeft erkend. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingen te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/072910-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Boersma, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2021 tot en met 18 maart 2021 te Groningen, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd,
door met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] te (ver)wurgen en/of in een wurggreep te nemen en/of (gedurende lange(re), althans enige tijd) te houden en/of door (met kracht) gedurende lange(re), althans enige, tijd, die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, arm om de nek/keel/hals vast te houden en/of te klemmen, althans de nek/keel/hals van die [slachtoffer] (met zijn, verdachtes, arm) af te klemmen, in elk geval door (langdurig) (samen)drukkend geweld op de hals/keel van die [slachtoffer] uit te oefenen, en/of
door een riem/ceintuur (althans een dergelijk voorwerp), die om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] zat, (met kracht en/of gedurende lange(re), althans enige, tijd) aan te trekken en/of aldus de hals/keel van die [slachtoffer] dicht te trekken/knijpen/drukken, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer (naar de hersenen) voor die [slachtoffer] gedurende lange(re), althans enige, tijd af te sluiten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde moord en geconcludeerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken en heeft zich voor wat betreft de ten laste gelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 maart 2021,opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021067439, d.d. 25 mei 2021, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.03.19.053, d.d.15 juli 2021, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten, arts en forensisch patholoog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van moord of doodslag, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van de verklaring van verdachte, de overige inhoud van het strafdossier en het hierna nog te noemen psychologische rapport van N. van der Weegen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat van voorbedachte rade geen sprake is geweest.
De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 maart 2021 tot en met 18 maart 2021 te Groningen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer] te verwurgen, door met kracht gedurende langere tijd, die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, arm om de nek/keel/hals vast te houden en/of te klemmen, en/of door een riem/ceintuur, die om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] zat, met kracht en gedurende langere tijd aan te trekken en aldus de hals/keel van die [slachtoffer] dicht te trekken/knijpen/drukken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar uitspraken van andere rechtbanken en hoven gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie. De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, nu het feit voor de invoering van die nieuwe regeling is gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de psycholoog en reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn ex-vriendin die tevens de moeder was van hun drie gezamenlijke kinderen.
Verdachte is op 15 maart 2021 in de vroege ochtend naar de woning van het slachtoffer gegaan omdat hij, zo heeft hij verklaard, met haar wilde praten. Verdachte kon het al langere tijd niet accepteren dat hun relatie voorbij was en wist sinds een paar dagen dat zij een nieuwe vriend had. Het slachtoffer was niet thuis en verdachte is haar woning ingegaan en heeft op de bovenverdieping haar komst afgewacht. Verdachte is pas naar beneden gekomen toen het slachtoffer zich na thuiskomst in de keuken bevond. Toen zij verdachte zag heeft zij nog geprobeerd om vanuit de keuken via de gang de woning uit te vluchten, echter verdachte - die in haar weg stond - wist dit te verhinderen door haar vast te grijpen. Tijdens de worsteling die daarop tussen hen beiden ontstond, waarbij het slachtoffer in fysiek opzicht geen partij kon bieden, heeft verdachte gedurende langere tijd met een dusdanige kracht met zijn arm haar keel afgeknepen en met een riem afgesnoerd, dat zij buiten bewustzijn is geraakt en uiteindelijk, na reanimatie, naar het ziekenhuis is overgebracht waar zij drie dagen later als gevolg van het door verdachte toegepaste geweld is overleden. Verdachte heeft haar aldus op zeer gewelddadige en afschuwwekkende wijze van het leven beroofd.
Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd van zijn daad en verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om het slachtoffer te doden. Echter, toen hij in haar telefoon (die hij haar, samen met de pincode, met geweld afhandig had gemaakt) had gelezen dat zij zijn berichtjes had doorgestuurd naar haar nieuwe vriend, is hij zo overmand geraakt door emoties, dat hij zichzelf niet meer in de hand had.
De rechtbank wil aannemen dat verdachte heeft gehandeld “buiten zichzelf van emotie, in een impulsdoorbraak”, zoals in het hierna te noemen psychologische rapport staat omschreven. Dit neemt echter niet weg dat hij, naar het oordeel van de rechtbank, zichzelf welbewust in een situatie heeft gebracht waarin zijn gedrag kennelijk zo snel op fatale wijze kon escaleren. Immers, zo blijkt uit het dossier en zijn verklaring ter terechtzitting, lag zijn focus al langere tijd op het intensief controleren van - en het binnendringen in - het leven van het slachtoffer, terwijl zij dat niet wilde. Hij verscheen veelvuldig bij haar aan de deur, heeft daar ook tegenaan getrapt toen hij niet werd binnengelaten en heeft haar stiekem bespied vanuit de achtertuin van haar woning. Verder heeft hij haar een veelheid aan bedreigende en grof beledigende berichten gestuurd, waarbij blijkt van een volledig gebrek aan respect voor zijn ex-vriendin. Hij was al boos toen hij op die bewuste dag naar haar woning ging.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij geen “nee” van het slachtoffer heeft geaccepteerd. Haar wens, die zij veelvuldig naar hem toe had uitgesproken, om haar keuzes op relatiegebied te accepteren en door hem met rust gelaten te worden, is volledig genegeerd. Het slachtoffer is zich door die houding van verdachte zo onveilig gaan voelen dat zij zich een dag voor het feit nog uit vrees voor verdachte op het politiebureau heeft gemeld. De rechtbank zal het voorgaande als strafverzwarende omstandigheid meewegen.
Met zijn handelen heeft verdachte tevens een onpeilbaar verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, in het bijzonder hun kinderen, die hun moeder nu al op jonge leeftijd moeten missen. Hun verdriet is des te groter nu het hun eigen vader is geweest die hun moeder om het leven heeft gebracht. De oudste dochter heeft ter terechtzitting op indrukwekkende wijze de slachtofferverklaring voorgelezen en uiting gegeven aan het vreselijke verdriet dat zij en haar zusje en broertje moeten ondergaan, waarbij ze ook namens andere familieleden sprak.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 28 juli 2021, opgemaakt door N. van der Weegen.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een aanpassingsstoornis met sombere stemming. Daarvan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en dat heeft op het moment van plegen van het feit het handelen van verdachte beïnvloed en het heeft hem belemmerd in het maken van andere keuzes. Rapporteur adviseert verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusie van de rapporteur verenigen, gelet op de onderbouwing daarvan, en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie, te weten voor de duur van acht jaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen per 1 juli 2021 mee te wegen in de hoogte van de strafmaat, zoals de raadsman heeft verzocht. De rechtbank is zich ervan bewust dat de wettelijke regelingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidsstelling als gevolg van deze nieuwe wetgeving minder ruimhartig zijn geworden. De wetgever heeft er echter voor gekozen niet te voorzien in overgangsrecht. Gelet daarop zie de rechtbank geen reden om van de voorgenomen strafoplegging af te wijken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal naar deze wettelijke regeling volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 23.089,70 ter zake van materiële schade en
€ 32.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 19.135,00 ter vergoeding van materiële schade en €35.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 18.150,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 35.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [ [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 385,00 ter vergoeding van materiële schade en €32.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vorderingen, met uitzondering van het bedrag dat door [benadeelde partij 3] wordt opgevoerd aan materiële schade verband houdend met studievertraging, nu op dit moment nog niet vast staat dat van studievertraging werkelijk sprake zal gaan zijn. Zijn vordering dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder dient ten aanzien van alle toewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vorderingen van de kinderen, [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , heeft de raadsman zich voor wat betreft de gestelde materiële schade en de affectieschade, als immaterieel onderdeel, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gestelde shockschade heeft de raadsman betoogd dat ter zake het confrontatievereiste hier de alternatieve grondslag geldt, inhoudend dat “of de waarneming van het lichaam en/of de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf” een hevige schok hebben teweeggebracht die tot de gestelde schade heeft geleid. Daarvan is alleen gebleken bij [benadeelde partij 3] . Bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is onvoldoende samenhang vast te stellen tussen de bij beiden gediagnosticeerde PTSS en de waarneming van de verwondingen en het lichaam van hun moeder in het ziekenhuis.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4] geconcludeerd tot afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring. Voor wat betreft de gestelde schock- en affectieschade heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij voor toewijzing daarvan in een te ver verwijderd verband van het slachtoffer heeft gestaan.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden tot na te melden bedragen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De vordering van [benadeelde partij 3]

De vordering is niet betwist en zal volledig worden toegewezen.

De vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]

De vorderingen zijn met uitzondering van de gestelde shockschade niet betwist en zullen beide in zoverre worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank als volgt.
Shockschade betreft schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
Volgens vaste jurisprudentie kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (1) het waarnemen van het feit, of (2) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok moet vervolgens geestelijk letsel zijn voortgevloeid. Dit zal zich met name voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe en affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het gepleegde feit is gedood of verwond.
Voor vergoeding van shockschade is op grond van artikel 6:106, lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201).
Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval moet degene die zich hierop beroept deze aantasting in zijn persoon met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (vgl. HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024).
Niet is betwist dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] beiden een nauwe en affectieve relatie met hun moeder hadden. Uit de onderbouwing van hun vorderingen blijkt verder dat het aantreffen van hun moeder in het ziekenhuis in de uren nadat het misdrijf was gepleegd, hen beiden hevig heeft geschokt.
De vordering van [benadeelde partij 1] is verder onderbouwd met een brief van Psy-zo te Groningen, opgesteld door A. Thybaut, GZ-psycholoog, d.d. 8 februari 2022. Blijkens de brief heeft [benadeelde partij 1] zich bij Psy-zo aangemeld met klachten veroorzaakt door het feit dat “haar moeder is vermoord”. De klachten bestaan onder meer uit “herbelevingen van wat ze heeft gezien” en als diagnose wordt een Posttraumatische stressstoornis (verder PTSS) vastgesteld, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
[benadeelde partij 1] komt, ook gezien de verdere onderbouwing, daarom in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.
De vordering van [benadeelde partij 2] is verder onderbouwd met een behandelplan d.d. 15 juli 2021, dat is opgesteld door Elker. Hierin staat aangegeven dat de klachten die [benadeelde partij 2] ervaart voldoen aan de criteria van een PTSS, echter omdat de traumatische gebeurtenis nog maar kort geleden heeft plaatsgevonden zijn de klachten passend bij de fase van het rouwproces. Een erkend psychiatrisch ziektebeeld is derhalve niet vastgesteld. Echter, de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen en dat derhalve sprake is van shockschade, die voor vergoeding in aanmerking komt. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.

De vordering van [benadeelde partij 4]

De gestelde materiële schade is niet inhoudelijk door de raadsman betwist en de rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen.
De gestelde immateriële schade bestaat uit affectie- en shockschade.
Affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt over overlijdt.
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezenverklaarde overleden. [benadeelde partij 4] is de nicht van het slachtoffer en uit de onderbouwing van de vordering (maar ook overigens uit het strafdossier) blijkt dat zij een zeer nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor wat betreft deze post voldoende onderbouwd. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Shockschade
[benadeelde partij 4] had een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer en is direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde. Uit de onderbouwing van haar vordering blijkt verder dat de aanblik van het slachtoffer die vanuit haar woning op een brancard per ambulance werd afgevoerd, haar hevig heeft geschokt.
De vordering van [benadeelde partij 4] is verder onderbouwd met een brief van Snel.Beter, opgesteld door N. Muter, psycholoog, en M. Veldhuizen, regiebehandelaar, GZ-psycholoog. In deze brief wordt in verband met het voorgaande de diagnose PTSS gesteld. [benadeelde partij 4] komt, ook gezien de verdere onderbouwing, daarom in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Resumerend leidt het voorgaande tot:
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 3] tot het bedrag van € 53.150,00, bestaande uit€ 18.150,00 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 1] tot het bedrag van € 55.589,70, bestaande uit€ 23.089,70 aan materiële schade en € 32.500,00 aan immateriële schade;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 2] tot het bedrag van € 54.135,00, bestaande uit€ 19.135,00 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 4] tot het bedrag van € 32.885,00, bestaande uit€ 385,00 aan materiële schade en € 32.500,00 aan immateriële schade.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van alle vier toegewezen vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Gijzeling
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr, in samenhang met artikel 6:4:20 Sv, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. Nu de duur van de gijzeling ten hoogste één jaar mag belopen (ingevolge artikel 88 Sr, 360 dagen), zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per vordering naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 55.589,70 (zegge: vijfenvijftigduizend en vijfhonderd en negenentachtig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 23.089,70 aan materiële schade en € 32.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 100 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 54.135,00 (zegge: vierenvijftigduizend en honderd en vijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 19.135,00 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 98 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 53.150,00 (zegge: drieënvijftigduizend en honderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 18.150,00 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 97 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 32.885,00 (zegge: tweeëndertigduizend en achthonderd en vijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 aan materiële schade en € 32.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 65 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2022.