ECLI:NL:RBNNE:2022:4962

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
18/328359-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken en een taakstraf van 120 uren. De aanranding vond plaats op 29 augustus 2021 te Balk, waar de verdachte het slachtoffer op straat volgde en meerdere keren aanraakte, ondanks haar duidelijke verzoeken om te stoppen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn gedrag een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat leidde tot angst en een gevoel van onveiligheid. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de materiële schade en immateriële schade als gevolg van de aanranding voldoende aannemelijk waren. De rechtbank legde de verdachte ook de verplichting op om de schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/328359-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

20 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2021 te Balk, in elk geval in de gemeente De Fryske Marren, (op en of meer openbare weg(en) aldaar) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal, betasten/aanraken van de kont/bil(len) van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte toen aldaar
  • ( dicht) bij die [slachtoffer] is gaan en/of (vervolgens) blijven lopen en/of staan en/of
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Are you single?" en/of "cute, cute" en/of "fuck,fuck", althans telkens woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [slachtoffer] bij haar gezicht/hoofd heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of in derichting van het licht van een lantaarnpaal heeft geduwd/gedraaid en/of
  • gedurende dat (dichtbij) lopen en/of staan bij die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal,onverhoeds de kont/bil(len) van die [slachtoffer] heeft betast/aangeraakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen, waaronder de WhatsAppberichten en de getuigenverklaring van [naam].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft onder meer aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum, omdat de verklaring van aangeefster geen steun vindt in de andere bewijsmiddelen. Uit de WhatsAppberichten blijkt niets met betrekking tot de feitelijkheden zoals die ten laste gelegd zijn. Daarnaast is de getuigenverklaring van [naam] een de audituverklaring, waarin hij over de ten laste gelegde feitelijkheden verklaart wat hij daarover van aangeefster heeft gehoord.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar. De rechtbank overweegt hiertoe dat de aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over wat er heeft plaatsgevonden. Hetgeen zij heeft verklaard bij de eerste melding op 29 augustus 2021, in de aangifte van 30 augustus 2021 en in het informatief gesprek zeden van 2 september 2021 komt met elkaar overeen. Zij heeft telkens verteld dat zij ’s nachts na een bezoek aan een café naar huis liep en vervolgens door een man werd gevolgd. Deze man sprak haar aan en pakte haar meerdere keren vast bij haar billen. Ook raakte hij meerdere keren haar gezicht aan en draaide dat in het licht van een lantarenpaal. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van de aangeefster dan ook gebruiken voor het bewijs.
Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit betekent dat de rechter niet tot een bewezenverklaring mag komen als de feiten en omstandigheden waarover de getuige verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in zedenzaken niet vereist dat de seksuele handelingen zelf steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van de getuige op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen, mits die afkomstig zijn van een andere bron. Er mag niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het andere bewijsmateriaal. Zie onder andere het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2010, te vinden onder ECLI:NL:HR:2010:BK2094.
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De aangeefster heeft specifiek verklaard over de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden. Na een cafébezoek is de aangeefster naar huis gelopen en is verdachte op een bepaald moment met haar meegelopen totdat de aangeefster bij haar huis was aangekomen en via de voordeur naar binnen ging. De verdachte heeft deze context bevestigd. Verder vindt de verklaring van de aangeefster steun in de berichten die zij gedurende de tijd dat verdachte met haar meeliep via WhatsApp stuurde naar een vriendin en naar haar echtgenoot. Aangeefster deelde daarbij ook haar locatie. Twee dagen nadat het feit heeft plaatsgevonden is verdachte door de echtgenoot van de aangeefster herkend en staande gehouden. In afwachting van de komst van de politie deelde de verdachte door middel van een tekstbericht aan de echtgenoot mee dat hij de vrouw niet had moeten aanraken. De rechtbank ziet geen enkele aanwijzing in het dossier waaruit afgeleid zou kunnen worden dat het slachtoffer de aanranding zou hebben verzonnen.
De rechtbank overweegt dat van ‘door een feitelijkheid dwingen’ zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn wil heeft ondergaan. De dwang moet van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
Verdachte is met de aangeefster meegelopen en heeft haar meermalen, ook nadat zij hem nadrukkelijk had laten weten dat hij moest stoppen, aangeraakt aan haar billen. Verdachte was opdringerig en liet zich door de aangeefster niet wegsturen. Bij meerdere lantarenpalen op de route pakte verdachte het gezicht van de aangeefster vast en bekeek dat in het licht. Hierbij toonde verdachte zijn torso aan de aangeefster. Hij sprak gedurende deze gebeurtenissen (ook) in het Arabisch waardoor de aangeefster hem (deels) niet kon verstaan. Zijn gedrag veroorzaakte angst bij de aangeefster en zij is door blijven lopen, waarbij verdachte met haar mee bleef lopen en haar bleef betasten. De voornoemde gedragingen en feitelijkheden in onderling verband en samenhang genomen maken dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van ‘door een feitelijkheid dwingen’ zoals bedoeld in artikel 246 Sr., waartegen de aangeefster zich niet heeft kunnen verzetten of aan heeft kunnen onttrekken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 december 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik liep met de vrouw mee en toen we bij haar huis waren aangekomen ben ik weggegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2021,opgenomen op pagina 12 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002012285485 d.d. 10 november 2021, voor zover inhoudend als verklaring van [slachtoffer]: In de nacht van zaterdag 28 op zondag 29 augustus 2021, ik dacht rond 00.30 uur, liep ik in Balk op weg naar huis. Er kwam een man voor me lopen die roept: "hey, hey" en gelijk daarna: "are you single?". Hij bekeek mij van top tot teen en begon te lachen. Hij pakt mijn gezicht en duwde dat in de richting van het licht van een lantaarnpaal. Hij zei: "cute, cute". Ik zei tegen hem: "Do not touch me, i don't want you to touch me, don't do that". Ik heb mijn handen voor me gehouden, om uit te beelden dat ik hem op afstand wilde houden. Hij kwam steeds dichter bij me lopen en pakte met zijn volle hand mijn kont vast. Duidelijk met een seksuele lading. Ik zei dat hij van me af moest blijven en sloeg zijn hand van mij af. Hij ging met zijn mobiel bezig. Ik zag toen kans om mijn vriendin een bericht te sturen. Ik had ook mijn man al via WhatsApp een bericht gestuurd dat er een vervelende man was en heb hem ook mijn locatie gestuurd. Ondertussen zat hij weer aan mijn kont. Ik zei dat hij me niet moest aanraken, dat hij van me af moest blijven. Ondertussen pakte hij mijn gezicht ook weer vast en hield dit in het licht van een lantaarnpaal. Toen zei hij "fuck, fuck". Ik zeg tegen hem heel duidelijk: "No!". We kwamen bij de zijstraat waar ik in moest. Ik zei dat ik bijna thuis was. Hij zei dat hij mee liep. Hij zat weer aan mijn kont. Ik zei weer dat hij niet aan mij moest komen. Ik kwam bij ons huis en liep de oprit op. Hij liep mee de oprit op en stond een meter achter mij. Ik doe de deur open, stap naar binnen en knal gelijk de voordeur weer dicht.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een drietal screenshots van gesprekken die de aangeefster, naarde rechtbank begrijpt in de nacht van 29 augustus 2021, via WhatsApp voerde met een vriendin en met haar echtgenoot, opgenomen op pagina 20 en verder van voornoemd dossier en als bijlage 2 gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudend: “Enge man volgt me”
“Live locatie delen gestopt”
en: “Run”
“Kan niet”
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprekzeden van 2 september 2021, opgenomen op pagina 10 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten:
Informatief gesprek met [slachtoffer].
Wat is er globaal gebeurd:
[slachtoffer] liep in de nacht van zaterdag 28 augustus 2021 op zondag 29 augustus 2021 omstreeks 00.30 uur vanaf het Zwaantje alleen richting huis. In de Erasmusstraat te Balk zag [slachtoffer] een manspersoon aan de andere kant van de weg. De man merkt [slachtoffer] op en komt bij haar. De man zit aan haar billen. [slachtoffer] geeft aan dat hij dit niet moet doen. De man is opdringerig en laat zich niet wegsturen. [slachtoffer] is bang voor de man en blijft doorlopen, de man loopt mee en betast
haar diverse keren bij haar billen. Bij meerdere lantarenpalen die ze op de route tegenkomen pakt de man [slachtoffer] vast en bekijkt haar in het licht. Op enig moment zegt de man tegen [slachtoffer]: 'fuck, fuck'. [slachtoffer] antwoordt hierop met: 'No!'. De man volgt [slachtoffer] tot aan haar woning.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 augustus2021, opgenomen op pagina 25 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring van [naam]:
Het was zaterdagavond. Ik werd wakker van een doodsbange [slachtoffer]. Ze zei: "een enge man heeft me gevolgd". Ik merk gelijk dat ze erg bang is. Ik ben gelijk naar beneden gerend. In de straat zie ik een man lopen. Ik hoor [slachtoffer] zeggen: "dat is die enge man". Ze benoemde dat hij haar gevolgd had tot de oprit en aan haar had gezeten. Ik heb kleding aangedaan en heb de fiets gepakt. Bij de oprit zie ik de man weer staan. [slachtoffer] zegt: "dat is hem". Ik zie dat de man schrikt van mij. Hij loopt weg en ik ga achter hem aan. Ik pakte hem vast en heb hem uitgescholden: "do not touch my wife, do not ever touch women, i don't like this". De man keek mij met grote ogen aan en zei een paar keer "sorry, sorry".
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 augustus2021, opgenomen op pagina 35 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring van [naam]:
Op 31 augustus 2021 omstreeks 16:20 uur reed ik in mijn auto over de Erasmusstraat in Balk. Ik zag daar de man lopen die mijn vrouw heeft aangerand. Ik herkende hem en ik zag dat hij mij ook herkende. Ik zag dat de man het terrein van het asielzoekerscentrum opliep. Een beveiliger heeft de man geparkeerd bij de balie en ik heb de politie gebeld, zodat de identiteit van de man vastgesteld kon worden. Tijdens dat de beveiliger en ik op de politie stonden te wachten zag ik de man iets typen in Google Translate. Hij liet mij vervolgens lezen wat hij had getypt. Ik las de volgende tekst: "Sorry, ik had haar niet moeten aanraken".

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2021 te Balk door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, betasten/aanraken van de billen van die [slachtoffer] en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat verdachte toen aldaar
  • dicht bij die [slachtoffer] is gaan en vervolgens blijven lopen en staan en
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "are you single?" en "cute, cute" en "fuck, fuck" en
  • die [slachtoffer] bij haar gezicht heeft vastgepakt en vervolgens vastgehouden en in de richting vanhet licht van een lantaarnpaal heeft gedraaid en
  • gedurende dat dichtbij lopen en staan bij die [slachtoffer], meermalen onverhoeds de billen van die[slachtoffer] heeft betast/aangeraakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van opmerkingen over de strafmaat vanwege de bepleite vrijspraak van de verdachte. Indien de rechtbank niettemin tot een bewezenverklaring zou komen heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van
2 mei 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. De aanranding vond plaats midden in de nacht, op straat, alwaar het slachtoffer lopend op weg was naar huis. Verdachte heeft het slachtoffer aangesproken en langere tijd gevolgd, waarbij hij haar meermalen heeft betast en haar gezicht heeft vastgepakt. Het slachtoffer heeft de ontuchtige handelingen bewust meegemaakt en kon zich, mede als gevolg van de angst die zij op dat moment voelde, hier niet tegen verzetten. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft de grenzen van het slachtoffer niet gerespecteerd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat er door de ontkennende houding van de verdachte geen zicht is op het delict scenario en de mogelijke factoren die hierop van invloed zijn geweest. Het is voor de reclassering dan ook niet mogelijk om een risico inschatting te maken en een plan van aanpak op te stellen, gericht op het voorkomen van herhaling. De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf.
De rechtbank neemt als strafverzwarend in aanmerking dat de aanranding plaatsvond op straat en midden in de nacht. De feitelijkheden vonden meermalen plaats terwijl verdachte achter het slachtoffer aanliep, hetgeen bij haar hevige gevoelens van angst opriep. Daarbij komt dat de verdachte door met het slachtoffer mee te lopen wist waar zij woonde, wat haar een onveilig gevoel gaf in haar huis. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en op geen enkele manier respect getoond voor het slachtoffer. Haar ‘nee’ had voor hem geen enkele waarde. Uit de toelichting die namens het slachtoffer ter terechtzitting is gegeven door Slachtofferhulp Nederland blijkt dat de gebeurtenissen grote impact op het slachtoffer hebben gehad.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. Zij zal deze straf dan ook opleggen. Daarbij zal de rechtbank tevens een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.189,08 ter vergoeding van materiële schade.
Dit bedrag bestaat uit € 900,00 aan kosten voor therapie, € 250,80 aan reiskosten voor therapie, €
11,46 aan reiskosten voor het doen van aangifte en € 26,82 aan reiskosten voor het bezoek aan
Slachtofferhulp Nederland. Verder is een bedrag van
€ 1.000,00 gevorderd ter vergoeding van immateriële schade. Tot slot is de wettelijke rente gevorderd vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij een te grote belasting vormt voor het strafproces en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade Kosten therapie
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde kosten van € 900,00 heeft gemaakt en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2021.
Reiskosten therapie en aangifte
Naar het oordeel van de rechtbank is eveneens voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde reiskosten van € 250,80 voor therapie heeft gemaakt en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Daarnaast komen als vermogensschade ingevolge artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, mede voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder ook zijn begrepen de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen. Op die grond acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding ook voor de gemaakte reiskosten in verband met het doen van aangifte
(€ 11,46) toewijsbaar. De vordering zal daarom voor deze beide bedragen worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2021.
Reiskosten Slachtofferhulp
Wat betreft de gevorderde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland merkt de rechtbank op dat deze niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv, maar onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv dienen te worden geschaard. Voor zover de benadeelde partij deze kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld wordt dat volgens de Hoge Raad een redelijke wetsuitleg van artikel 592a Sv (thans artikel 532 Sv) meebrengt dat bij de begroting van de (proces)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793). Die maatstaf wordt in civiele procedures ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking – voor zover hier relevant – reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reiskosten kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die zien op het gesprek met stichting
Slachtofferhulp Nederland niet toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. De rechtbank zal daarom de gevorderde proceskosten afwijzen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een zodanige ernstige inbreuk vormt op een fundamenteel recht, de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als “aantasting van de persoon op andere wijze” moet worden beschouwd. Bovendien heeft de benadeelde partij behandeling ondergaan in verband met de lichamelijke en geestelijke klachten die een gevolg waren van het bewezenverklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 750,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2021, en voor het overige deel afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de aansprakelijkheid van de verdachte vaststaat voor de toegewezen vorderingen, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de verdachte de schade zal vergoeden.
Kosten tenuitvoerlegging
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Beveelt voorts dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] [naam benadeelde partij]aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.912,26 (zegge: negentienhonderd en twaalf euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.162,26 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 29 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2022.