ECLI:NL:RBNNE:2022:4936

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
18/304359-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en overtredingen van de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot doodslag en het overtreden van de Wet wapens en munitie. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was vanwege schending van de redelijke termijn en de verbaliseringsplicht. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot moord, maar werd wel veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag en het meermalen overtreden van de Wet wapens en munitie. De feiten vonden plaats op 20 augustus 2020 in Leeuwarden, waar de verdachte samen met een medeverdachte een persoon in een woonwijk aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een honkbalknuppel en een mes geweld had gebruikt tegen het slachtoffer, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer: 18/304359-20
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/197883-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2022 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2022 en 1 december 2022.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. S.F.S. Smeets, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting van 4 april 2022 vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers en ter terechtzitting van 1 december 2022 door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/304359-20:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of met een knuppel en/of een wandelstok, meermalen, althans eenmaal (hard) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, met voormeld oogmerk, na kalm beraad en rustig overleg, zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer (steek)gaten en/of (steek)wonden in de buik, althans het lichaam heeft toegebracht en/of een bloedende leverkwab door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp te steken in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of met een knuppel en/of een wandelstok, meermalen, althans eenmaal (hard) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, met voormeld oogmerk, na kalm beraad en rustig overleg, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende verdachte met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of met een knuppel en/of een wandelstok, meermalen, althans eenmaal (hard) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer: 18/197883-19:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Gytsjerk
,gemeente Tytsjerksteradiel, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Gytsjerk
,gemeente Tytsjerksteradiel een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een fles pepperspray
,zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad. 3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Gytsjerk
,gemeente Tytsjerksteradiel een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een bijl
,zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is, wegens overschrijding van de redelijke termijn en het schenden van de verbaliseringsplicht.
Ten aanzien van de schending van de redelijke termijn heeft de raadsman betoogd dat de voorlopige hechtenis lang heeft geduurd en dat daarom de redelijke termijn in deze zaak op zestien maanden gesteld moet worden. Verdachte is in december 2020 aangehouden. De redelijke termijn is met acht maanden geschonden.
Ten aanzien van het schenden van de verbaliseringsplicht heeft de raadsman het volgende aangevoerd. De verdediging heeft bij toeval de ontlastende verklaring van de NN-getuige ontdekt. Dat deze getuige bestond, was wel gedeeld met de aangever, maar niet met de verdediging. Er is bewust relevante informatie buiten het dossier gehouden met het gevolg dat de medeverdachte al op korte termijn in vrijheid is gesteld. Doordat de verklaring van de NN-getuige niet tijdig in het dossier zat, kon de getuige [naam 1] niet nader ondervraagd worden over zijn leugenachtige verklaring. Daardoor is ook de kans verloren gegaan om de NN-getuige tijdig met een foto van [naam 1] te confronteren. In de loop van het onderzoek is [naam 1] overleden waardoor de verdediging niet meer het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op, waarvoor geen enkele compensatie is of kan worden geboden. Als de verklaring van de NN-getuige direct in het dossier had gezeten, had onmiddellijk ontlastend onderzoek voor verdachte plaats kunnen vinden. Het niet voldoen aan de verbaliseringsplicht heeft catastrofale gevolgen gehad voor het recht op een eerlijk proces.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de NN-getuige bij de rechter-commissaris is gehoord. Ook de betrokken rechercheurs en de ciofficier zijn gehoord. De procedure en de hele gang van zaken omtrent de NN-getuige is daardoor transparant en toetsbaar. De verdediging heeft daarnaast het ondervragingsrecht ten aanzien van de NN-getuige kunnen uitoefenen. Daarbij merkt de officier van justitie op dat de schending van de verbaliseringsplicht nadrukkelijk niet bewust is geweest, aangezien de politie en het Openbaar Ministerie er alleen van op de hoogte waren dat er een potentieel belastende getuigenverklaring was, terwijl bij één van de betrokken verbalisanten bekend was dat deze getuige de medeverdachte als steker had aangewezen.
De verklaring van de NN-getuige is volgens de officier van justitie niet zonder meer ontlastend voor verdachte. De NN-getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat een tweede man ook geslagen heeft, maar van deze tweede man heeft de getuige maar een schim kunnen zien. Daarnaast heeft de NN-getuige verklaard dat hij verdachte niet kent. De verklaring is dus vooral een voor medeverdachte [medeverdachte] belastende verklaring, maar daarmee niet ontlastend voor verdachte.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De aanhouding vond plaats in december 2020. Op dit moment is de redelijke termijn van twee jaren nog niet overschreden.
Oordeel van de rechtbank
Redelijke termijn in strafzaken
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid,
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 2 december 2020 aangehouden. Op 27 januari 2022 is de voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis wordt op 22 december 2022 uitgesproken. Omdat verdachte niet langer in voorlopige hechtenis verkeert, neemt de rechtbank een redelijke termijn van twee jaren als uitgangspunt in plaats van de door de raadsman bepleitte zestien maanden. Dat het onderzoek in deze zaak lang heeft geduurd, is niet aan de verdediging te wijten. Dit komt vooral voort uit de omstandigheid dat pas kort voor de eerste inhoudelijke behandeling van de zaak aan het licht kwam dat zich een anonieme getuige had gemeld en alle onderzoekhandelingen die daarop zijn gevolgd.
In aanmerking genomen dat heden, op 22 december 2022 het vonnis wordt gewezen, is de redelijke termijn in beperkte mate overschreden, te weten met 20 dagen. Vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM, zonder dat daaraan een rechtsgevolg wordt verbonden.
Artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
De rechtbank moet daarnaast de vraag beantwoorden of in de onderhavige zaak sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en of het Openbaar Ministerie daardoor nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad vindt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts plaats in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair". In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht, of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt.
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt deze maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
1
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld. Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft op 7 september 2021 bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard dat er op 20 augustus 2020 glazenwassers aan het werk waren die op vijf meter afstand zaten toe te kijken. De politie zou bij het bedrijf geweest zijn, maar deze mensen durfden geen verklaring af te leggen. Naar aanleiding van deze verklaring van [slachtoffer] heeft de officier van justitie vragen van de verdediging beantwoord. Daaruit is gebleken dat er een getuige was die vlak na 20 augustus 2020 de naam van de medeverdachte als steker aan de politie heeft verteld. Deze getuige heeft toen ook direct aangegeven dat hij anoniem wilde blijven, omdat hij bang was voor represailles. De politie heeft hier niets over geverbaliseerd. De NN-getuige is vervolgens op 21 januari 2022 bij de rechter-commissaris gehoord. Vervolgens zijn de betrokken verbalisanten, de operationeel expert tactische opsporing van de politie en de betrokken CI-officier van justitie door de rechter-commissaris gehoord.
In artikel 152 Sv is de verbaliseringsplicht vastgelegd. Deze verbaliseringsplicht houdt in dat ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, ten spoedigste proces-verbaal op moeten maken van het door hen opgespoorde feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt een redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen, het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten, ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing.
2Belangen van derden en/of van het opsporingsonderzoek vormen op zichzelf onvoldoende grond om het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten, nu aan die belangen tegemoet kan worden gekomen door de wijze waarop de desbetreffende verrichtingen en bevindingen in het proces-verbaal worden gerelateerd.
3
Nadat de verbalisanten in deze zaak gesproken hadden met de getuige die anoniem wenste te blijven, is nagelaten om een proces-verbaal van bevindingen op te maken. Uit de verhoren is niet gebleken dat de officier van justitie heeft getoetst of de bevindingen van verbalisanten redelijkerwijs niet van belang konden zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissingen ter beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Op dat moment had daarom een proces-verbaal opgemaakt moeten worden waarin was vastgelegd wat de verbalisanten hadden verricht en bevonden, gelet op de omstandigheid dat de getuige niet wilde dat zijn of haar identiteit bekend werd, op een wijze waardoor de anonimiteit van de getuige werd gewaarborgd. Omdat de verbalisanten hebben nagelaten een proces-verbaal op te maken, is in strijd met de verbaliseringsplicht gehandeld. In zoverre is sprake van een vormverzuim.
Dit vormverzuim is vervolgens hersteld door het horen van de NN-getuige bij de rechter-commissaris, bij welk verhoor de raadsman van verdachte aanwezig is geweest en vragen heeft kunnen stellen. Door het horen van de betrokken verbalisanten, de operationeel expert tactische opsporing van de politie en de ci-officier heeft de verdediging hen vragen kunnen stellen over de gang van zaken rondom de verklaring van NN-getuige.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het geboden herstel van het nalaten een procesverbaal op te maken, geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Voor de stelling van de verdediging dat politie en justitie bewust voor verdachte ontlastende informatie uit het dossier hebben gehouden, vindt de rechtbank geen steun in het dossier en de behandeling ter terechtzitting. Daaruit leidt de rechtbank af dat in ieder geval één van de verbalisanten die met de getuige heeft gesproken wel heeft geweten dat deze getuige belastend kon verklaren over de medeverdachte, in die zin dat hij verklaarde te hebben gezien dat deze aangever had gestoken met een mes. Niet is gebleken dat politie en/of justitie tijdens het vooronderzoek hebben geweten wat deze getuige kon verklaren over (de rol van) verdachte. Hoewel de rechtbank met de raadsman van oordeel is dat de officier van justitie ten onrechte heeft betoogd dat de verklaring van de NN-getuige belastend was voor verdachte, kan daaraan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat politie en justitie de waarheidsvinding door de rechter hebben gefrustreerd. Te meer niet omdat – zoals hiervoor is overwogen – de NN-getuige alsnog is gehoord.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat voor verdachte onmiddellijk ontlastend onderzoek plaats had kunnen vinden indien de verklaring van de NN-getuige direct aan het dossier was toegevoegd. Deze redenering volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbaliseringsplicht is geschonden. Indien wel aan de verbaliseringsplicht was voldaan, was alsnog getracht het traject vanuit het Team Beschermde Getuigen tot stand te brengen en was de verklaring van de NN-getuige nog niet direct bekend geweest. De verbaliseringsplicht brengt immers niet mee dat de volledige inhoud van de verklaring in het proces-verbaal van bevindingen zou dienen te worden opgenomen. Dat geldt zeker in de situatie zoals deze zich hier voordeed, waarin de getuige uit angst voor represailles niet wilde dat zijn identiteit bekend zou worden. Daarmee ontvalt de grondslag van dit onderdeel van het door de raadsman gevoerde verweer. Hij gaat er daarbij immers van uit dat indien de verbaliseringsplicht zou zijn nagekomen, de volledige verklaring van de NN-getuige direct zou zijn neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen. De inhoud van die verklaring zou volgens de raadsman aanleiding zijn geweest voor de politie om nadere onderzoekshandelingen te verrichten.
Dat de getuige [naam 1] niet meer geconfronteerd kon worden met de verklaring van de NN-getuige vanwege zijn overlijden op 28 oktober 2020, ligt buiten de macht van het Openbaar Ministerie. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte op die datum nog niet was aangehouden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman in alle onderdelen en acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

In de zaak met parketnummer 18/304359-20:

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot moord.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaringen van aangever [slachtoffer] , [naam 8] , de NN-getuige en de Whatsapp- en tapgesprekken, het medeplegen van een poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op 19 augustus 2020 is [naam 7] gewond geraakt door toedoen van aangever [slachtoffer] . Uit Whatsappgesprekken tussen verdachte en [naam 2] kan worden afgeleid dat de volgende dag werd gesproken over [slachtoffer] en wanneer er actie komt. Een bewoner heeft vanuit de badkamer op 20 augustus 2020 gehoord ‘Pak hem, pak hem’. Er was dus sprake van een wraakactie. De uitvoering ondersteunt deze conclusie. Er heeft een confrontatie plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] werd geslagen met een lang voorwerp door medeverdachte [medeverdachte] . Aangever is daarna weggerend. Medeverdachte [medeverdachte] is hem toen achterna gegaan en heeft hem gestoken. Vervolgens werd [slachtoffer] nog door verdachte geslagen met een honkbalknuppel tegen het hoofd. Uit het letselverslag kan worden afgeleid dat het letsel past bij de door [slachtoffer] beschreven toedracht. Er zijn meerdere wapens meegenomen: twee slagwapens en een steekwapen. Daarnaast zat er tijd tussen de confrontatie en het uiteindelijke steken en het slaan tegen het hoofd. Tijd waarin de verdachten zich ook nog rekenschap hebben kunnen geven van hetgeen ze voornemens waren uit te voeren. De voorbedachte raad kan hiermee wettig en overtuigend worden bewezen. Gelet op het plan tot een wraakactie en het door beiden plegen van uitvoeringshandelingen met een slag- en of steekwapen is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden zodat van medeplegen gesproken kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen die aangever [slachtoffer] heeft afgelegd zijn onbetrouwbaar en leugenachtig. Aangever was onder invloed van alcohol en drugs waardoor niet uitgesloten kan worden dat hij de rol van verdachte heeft verward met die van [naam 1] . Getuige [naam 3] heeft verklaard dat aangever hem in de gevangenis nog probeerde te beïnvloeden en [slachtoffer] zou tegen hem hebben gezegd dat hij in eerste instantie niet wist wie hem aangevallen hadden. Het alternatieve scenario van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [naam 8] en [naam 4] . Door de NN-getuige is een ontlastende verklaring ten aanzien van verdachte afgelegd. De tweede man die naast medeverdachte [medeverdachte] is gezien, zou een keer hebben geslagen, wellicht met een knuppel. Niemand heeft deze knuppel gezien. Wel is gezien dat verdachte niets bij zich had toen hij naar [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte] rende. Het letsel van [slachtoffer] komt ook niet overeen met een klap door een stuk hout of een knuppel.
Uit de Whatsapp- en tapgesprekken kan worden afgeleid dat verdachte heeft gezegd dat hij niks ging doen en dat hij ook tegen andere mensen gezegd heeft dat ze niks moeten doen.
Het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ kan niet bewezen worden. Er ontbreekt een concrete aanwijzing dat afgesproken is om [slachtoffer] een lesje te leren, dan wel dat erover gesproken is dat zijn dood in het verschiet lag. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat sprake was van een vooropgezet plan, dan wel dat er overleg heeft plaatsgevonden. Tijd voor kalm en rustig beraad is er helemaal niet geweest.
Ook het medeplegen kan op basis van het dossier niet wettig en overtuigend worden bewezen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte en de medeverdachte van tevoren met elkaar hebben gesproken over een vooropgezet plan. Pas tijdens het gevecht heeft de medeverdachte het mes tevoorschijn gehaald. De persoon die zich later bij het gevecht heeft gevoegd, kon dus ook niet weten dat er werd gestoken of dat er nog gestoken ging worden.
Tot slot kan aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel, en dus het opzet daarop van verdachte, niet worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen aangever [slachtoffer]
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] leugenachtig en onbetrouwbaar zijn. De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer] over het ten laste gelegde gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
[slachtoffer] heeft meerdere verklaringen over het ten laste gelegde feit afgelegd. De door hem afgelegde verklaringen zijn logisch, feitelijk, concreet, gedetailleerd en bovendien in aanzienlijke mate consistent. De volgorde van handelingen komt in elke verklaring overeen. Hij werd aangesproken door [naam 1] , terwijl hij met hem in gesprek was werd hij van achteren geslagen met een slagvoorwerp. Hij is vervolgens weggerend en gestruikeld, waarna hij meermalen in zijn lichaam is gestoken door de persoon die hem ook met het slagwapen van achteren had geslagen. Direct nadat het steken was afgelopen, is hij nog geslagen met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd door een tweede aanvaller. In zijn eerste verklaring heeft hij direct verdachte aangewezen als een van de personen die hem heeft aangevallen. In zijn latere verklaringen spreekt hij consequent over verdachte als degene die hem met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Over de andere persoon, die hem als eerste aanviel, heeft hij verklaard dat het de broer van [naam 7] is, die als beveiliger bij gemeente Leeuwarden werkt en in de laatste portiek woont aan de [straatnaam] in Leeuwarden. Tijdens een later verhoor noemt hij de bijnaam van deze persoon: [naam 5] . Medeverdachte [medeverdachte] past precies in deze omschrijving van [slachtoffer] .
Dat de getuige [naam 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem heeft gevraagd tegenover de politie het een en ander ‘aan te dikken’, gaat niet over deze gebeurtenis, maar over een incident van een dag eerder. Bij het incident dat op 19 augustus 2020 heeft plaatsgevonden, werd [slachtoffer] als verdachte aangemerkt. Bovendien is de mededeling van [slachtoffer] aan de getuige [naam 3] dat hij in eerste instantie niet wist wie hem hadden aangevallen, niet onverenigbaar met de verklaringen die hij in deze zaak heeft afgelegd. Hij kan daarmee hebben gedoeld op de eerste confrontatie met de aanvallers, waarna nog tot hem moest doordringen dat hij hen kende en wist wie zij waren, zoals hij later heeft verklaard. Duidelijk is bovendien dat hij de naam van [medeverdachte] niet kende.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , ook niet naar aanleiding van hetgeen door de verdediging is aangevoerd. De verklaringen van [slachtoffer] zijn, gelet op de totale indruk die deze verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd, bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Gebruik verklaring NN-getuige als bewijsmiddel
De verklaring van de NN-getuige mag op grond van artikel 360 Sv alleen als bewijsmiddel worden gebruikt indien hiervoor in het vonnis bijzonder reden wordt gegeven. De reden voor toekenning van beperkte anonimiteit in deze zaak is de angst bij de NN-getuige voor represailles. Deze zijn mede gelegen in de ernst van de verdenking en de daarmee in verband staande mogelijk langdurige vrijheidsbeneming. Bij beslissing van 21 december 2021 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat beperkte anonimiteit daarom op grond van artikel 190 Sv wordt toegekend. Deze toekenning heeft geen afbreuk gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Op 21 januari 2022 is de NNgetuige via een videoverbinding, waarbij de getuige op een onbekende locatie verbleef, gehoord. Bij dit verhoor was de raadsman aanwezig en heeft hij de gelegenheid gehad om vragen te stellen aan de getuige. Ook aan de in artikel 344a lid 3 Sv gestelde voorwaarden wordt voldaan. De verklaring van de NN-getuige kan daarom als bewijsmiddel worden gebruikt.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 26 augustus2020, opgenomen op pagina 93 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020229231-AB, gesloten op 9 maart 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 20 augustus 2020 ben ik gegaan naar het pleintje waar mijn vriendin woonde. Ik zag [verdachte] . Ik herken hem van de foto. Ik zag hem naar de woning van mijn vriendin lopen. Ik zag dat hij mij zag en vervolgens in een zwarte Seat Ibiza stapte en wegreed. Ik zag dat [naam 1] aan kwam rijden. Hij stopte bij mij en vroeg wat er allemaal gebeurd was. Ik zag dat er een kleine, witte auto langs kwam rijden. Daarin zat een man gekleed in een trainingspak, zwart met rode en witte strepen. Dit was dezelfde man die mij later stak met een mes. Hij draaide zijn gezicht om en reed door. Vervolgens kwam [verdachte] weer aanrijden. Ik hoorde iets achter mij. Ik keek en zag dat de man met het zwarte trainingspak met rood en witte strepen uit de kleine witte auto, op mij afrende. Hij had een aluminium ziekenhuiskruk of knuppel. Ik zag en voelde dat de man mij met die knuppel sloeg. Ik werd geraakt op mijn rechterschouder. Ik zag dat hij uit de rechterzak van zijn vest een mes te voorschijn haalde. Hij deed het mes open. Ik zag dat het een zwart mes was. Het handvat en ook het metaal. Het lemmet was voorzien van tanden en was ook zwart van kleur. Ik probeerde weg te rennen. Ik struikelde en viel op mijn rug. Ik zag dat de man met het mes op mij afkwam. Hij stak mij vier keer. Hij stak mij in mijn bovenlichaam. Hij raakte mij onder mijn hart, op mijn ribben. Mijn lever is ook geraakt. Ik ben geraakt onder mijn navel en vlak boven mijn geslachtsdeel. Ik lag op mijn rug en kon met mijn benen afweren en daarmee voorkomen dat hij mij raakte waar hij mij raken wilde. Ik zag dat [verdachte] hard kwam aanlopen met een houten honkbalknuppel in zijn hand. Ik zag dat [verdachte] naast mijn hoofd ging staan en vervolgens met zijn honkbalknuppel ontzettend hard tegen mijn hoofd sloeg. Toen [verdachte] sloeg, stopte de andere man met steken. De man die mij gestoken heeft, is een Marokkaanse man, lengte 1.77 meter, zwart haar, opgeschoren aan de zijkant, stoppelbaardje, ongeveer 30 jaar oud. Volgens mij was het een broer van [naam 7] . Hij werkt als beveiliger bij de gemeente Leeuwarden. Hij woont in de laatste portiek van de [straatnaam] te Leeuwarden. Het was een stevige vent. U toont mij een foto. (Opmerking verbalisant: Wij toonden aangever een foto van [medeverdachte] , geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .) Hij lijkt er veel op. U toont mij een foto (Opmerking verbalisant: wij toonden aangever een foto van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ). Ik herken hem voor 100 procent als degene die mij met de honkbalknuppel tegen mijn hoofd sloeg.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal d.d. 7 september 2021, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
U houdt mij voor dat ik bij de politie tijdens het tweede verhoor heb verklaard dat ik niet zeker wist dat het [naam 5] was. Zijn broertje stopte een week nadat ik uit het ziekenhuis kwam bij mij en zei dat hij met mij wilde praten. Hij heeft toen gezegd dat hij bereid was te schieten als hij of zijn broer in de gevangenis kwamen door mijn verklaringen. Ik heb toen geprobeerd zijn broer [naam 5] eruit te houden. Dus toen de politie met de foto’s kwam heb ik een beetje getwijfeld bij zijn foto. Ik deed alsof ik hem niet echt herkende. Ik heb tegenover de politie getwijfeld maar ik herkende hem wel zeker. Ik heb in mijn verklaring wel naar waarheid gesproken alleen bij zijn foto getwijfeld wat niet klopte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal d.d. 18 maart 2022, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van [naam 4] :
Ik stond voor de woning aan de [straatnaam] . Ik heb gezien dat er twee mannen kwamen, één had een stuk hout in zijn hand en de ander had een mes in zijn hand. De persoon met het stuk hout in zijn hand heeft iemand geslagen. De persoon met het mes heeft op het slachtoffer ingestoken. Zij kwamen van links. Ze zijn ook weer in dezelfde richting weggelopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal d.d. 21 januari 2022, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van de NN-getuige:
Ik stond op straat (de rechtbank begrijpt: de [straatnaam] ) en kon het poortje zien in het lange blok huizen. Er waren eerst twee mannen: het slachtoffer en de man in de auto. Later kwam er nog een man bij. Hij had een buis bij zich. Het was een metaal gekleurde grijze buis. Toen hij erbij kwam ontstond ruzie, vechterij. Er wordt meteen geslagen met de buis. Toen wilde het slachtoffer weglopen en één van de jongens die erbij was pakte een mes en stak die andere neer in de bosjes. Het was de man met de buis die ik heb zien steken. Hij heeft 4 á 5 keer gestoken. U vraagt mij of ik de persoon die aankwam met de buis bij naam ken. Ja. Dat is meneer [medeverdachte] zoiets. Zijn roepnaam is [naam 5] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal d.d. 5 juli 2022, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van [naam 6] :
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik op mijn fiets vanuit de Droppingsstraat kwam en naar het eerste pleintje van de Koerierstersespel wilde gaan. Ja, dat klopt, over een doorsteekje, zeg maar, een voetpad. Ik ben niet op het tweede pleintje van de Koeriersterespel geweest. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik een Seat heb gezien. Dat klopt. Ze stonden geparkeerd vlak na de Invasiestraat, dat zal op een afstand van
30 of 40 meter zijn geweest. Ze remden plotseling en reden de stoep op. Mij viel ook op dat de bestuurder rende. Via de onderdoorgang tussen het eerste en tweede pleintje zag ik de bestuurder op het tweede pleintje lopen. Ik zag de bestuurder achter een groepje aanrennen. Ik had het idee dat die bestuurder iemand zag lopen en toen vluchtig (de rechtbank begrijpt: vlug) de auto op de stoep heeft geparkeerd en toen achter iemand aanrende.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2020,opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
In de systemen van de politie is gebleken dat [verdachte] sinds 28/04/2020 kentekenhouder is van een zwarte Seat Ibiza voorzien van kenteken [kenteken]. Volgens het bedrijfsprocessensysteem van politie BHV 2020183909-4 is gebleken dat [verdachte] ook daadwerkelijk gebruik maakt van dit voertuig.
7. Een schriftelijk stuk, te weten een forensisch geneeskundig letselverslag, op 27 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door C. Oostdam, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Datum onderzoek: 21-08-2020
Betrokkene: [slachtoffer] , [geboortedatum] -1982

Letselbeschrijving

Er zijn een viertal diep gehechte wonden zichtbaar op de buik. Gezien de lokalisatie en de afmeting van wond 1 en wond 3 en de rapportages uit het MCL zijn deze het meest passend bij toegebracht letsel. Wond 1 loopt door de borstholte naar de buikholte en eindigt bij het perforeren van de linker leverkwab. Wond 3 loopt door tot in de buikholte waardoor een deel van de buikinhoud naar buiten puilt. Deze wond eindigt in een v-vorm, een zogenaamde zwaluwstaart. Aan de onderzijde van een ondiepe wond op de linker buikhelft is een vorm zichtbaar die geduid kan worden als een zwaluwstaart.

Past het letsel bij de opgegeven toedracht.

Er zijn drie soorten letsel zichtbaar op het lichaam van betrokkene.
Ten eerste zijn er de diepe wonden op de buik (wond 1 tot en met 4; foto’s 1 tot en met 9), en ook de oppervlakkige wond (foto 10 en 11) zou goed passend zijn hierbij. De gelijkende vorm aan een uiteinde van de wond - de zwaluwstaart – kan verklaard worden door het zelfde mechanisme van ontstaan: het mes wordt onder een andere hoek uit de wond getrokken. Deze zwaluwstaart is te zien bij wond 3 en bij de oppervlakkige wond gelegen tussen wond 3 en 4 (foto 10-11). De oppervlakkige wond op foto 10 en 11 suggereert wel dat het scherp snijdende voorwerp een puntig uiteinde heeft: de steekrichting is (op de foto bezien) van rechtsonder naar linksboven.
Ten tweede zijn er bloeduitstortingen op de schouder rechts achterzijde (foto 22 en 23), schouder rechts voorzijde (foto 30 en 31), rug links op de schouder (foto 15 en 16) en onder het schouderblad (foto 18 en 19), en op het voorhoofd links in de haargrens (foto 28 en 29).
Deze bloeduitstortingen zijn ontstaan door een stomp inwerkende kracht op het lichaam.
Gezien de streepvormige vorm van de bloeduitstorting (niet zichtbaar in de haargrens) met daarbij links onder het schouderblad en op de schouder rechts achterzijde een uitsparing zichtbaar in de bloeduitstorting (de eerder genoemde tramline bruising), is het mechanisme van ontstaan zeer waarschijnlijk een slag met een cilindervormig voorwerp of een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp. Dit zou bijvoorbeeld de in de toedracht genoemde ziekenhuiskruk, knuppel of honkbalknuppel kunnen zijn. Maar ook een ander voorwerp kan deze bloeduitstortingen veroorzaakt hebben (niet limitatief: een hamer- of bezemsteel, of stok).
Ten derde zijn er oppervlakkige wonden in beide flanken en op de rug links boven en rechts halverwege. Ook de lijnvormige oppervlakkige wonden op de rug (links ter hoogte van het schouderblad, rechts op de rug halverwege) hebben hetzelfde ontstaansmechanisme.
Het grillige patroon in de beide flanken past beter bij het ontstaansmechanisme van de worsteling en de val in de heg, dan bij het kerven door een scherp voorwerp.

Is het letsel potentieel dodelijk.

Bij meerdere letsels kan de mortaliteit uitgesplitst worden: als het ernstigste letsel een score 5 heeft en zoals bij betrokkene het tweede ernstige letsel een score 2 heeft, dan is er sprake van een mortaliteit van 54%.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De feitenvaststelling
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat aangever
[slachtoffer] op 20 augustus 2020 te Leeuwarden meermalen met een mes in de buik is gestoken. Daarnaast is hij met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk hard tegen het lichaam geslagen en met een knuppel hard tegen hoofd geslagen. Door de messteken heeft Babyev onder meer een bloedende leverkwab opgelopen. Dit is een potentieel dodelijk letsel.
[slachtoffer] stond op 20 augustus 2020 bij de auto van [naam 1] met hem te praten. Vervolgens kwam medeverdachte [medeverdachte] van achteren op hem afrennen en werd [slachtoffer] van achteren op zijn schouder geslagen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Daarna haalde medeverdachte [medeverdachte] een mes uit zijn zak. [slachtoffer] is toen weggerend, met [medeverdachte] in zijn kielzog. Verdachte is achter de medeverdachte en [slachtoffer] aangerend. [slachtoffer] viel in een heg en toen begon medeverdachte [medeverdachte] op hem in te steken. Verdachte heeft direct daarna met een honkbalknuppel [slachtoffer] tegen zijn hoofd geslagen. Daarna zijn verdachte en de medeverdachte weggerend. [slachtoffer] wijst [verdachte] aan als degene die hem met de knuppel heeft geslagen. De persoon die hem sloeg met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk en meermalen met een mes heeft gestoken is [naam 5] . Dit is de roepnaam van medeverdachte [medeverdachte] .
De verklaringen van [slachtoffer] vinden op meerdere specifieke onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen uit andere bron.
Het geweld heeft zich verplaatst van de [straatnaam] (waar aangever stond te praten met [naam 1] en van achteren werd geslagen) naar de Koerierstersespel (waar hij is gestoken en geslagen met een honkbalknuppel). De NN-getuige ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] . Hij heeft gezien dat [slachtoffer] bij de auto van achteren op zijn hoofd is geslagen door medeverdachte [medeverdachte] en dat de medeverdachte vervolgens achter [slachtoffer] is aangerend. Op dat moment verplaatst het geweld zich en wordt [slachtoffer] bij het pleintje gelegen aan de Koerierstersespel vier of vijf keer gestoken. Getuige [naam 4] bevestigt vervolgens het geweld dat op [slachtoffer] is uitgeoefend aan de Koerierstersespel. Hij bevestigt dat [slachtoffer] is gestoken en dat hij met een houten voorwerp is geslagen. Ook de NN-getuige heeft gezien dat [slachtoffer] is gestoken en wijst de medeverdachte als steker aan.
Tot slot bevestigt het letselverslag de verklaring van [slachtoffer] . Het letsel past bij de door hem beschreven toedracht. Niet alleen is vastgesteld dat de drie verwondingen in de romp zijn toegebracht met een scherp snijdend voorwerp, ook is er letsel op de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer] en letsel op zijn schouder en rug geconstateerd, welk letsel is veroorzaakt door stomp inwerkende kracht op het lichaam. Gezien de streepvormige vorm van de bloeduitstorting met daarbij links onder het schouderblad en op de schouder rechts achterzijde een uitsparing zichtbaar in de bloeduitstorting (ook wel tramline bruising genoemd), is het mechanisme van ontstaan zeer waarschijnlijk een slag met een cilindervormig voorwerp of een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij van achteren tegen zijn lichaam is geslagen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk. De verwonding aan zijn hoofd past bij het slaan tegen het hoofd met een honkbalknuppel.
Door de getuigen en door [slachtoffer] worden meerdere voorwerpen genoemd als slagwapen waarmee als eerste is geslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] door de medeverdachte is geslagen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk, gelet op zijn verklaring. Een ziekenhuiskruk vertoont een zodanige gelijkenis met een wandelstok, dat bewezen kan worden dat [slachtoffer] met een wandelstok is geslagen, zoals is tenlastegelegd.
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde moet de voorbedachte raad van verdachte vastgesteld kunnen worden.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel in de omstandigheden dat verdachte en de medeverdachte een motief hadden om aangever naar het leven te staan (aangever had immers de nacht daarvoor de neef van verdachte en tevens broer van de medeverdachte met een mes in de hals gesneden) en dat verdachte vrijwel gelijktijdig met de medeverdachte bij de aangever aankwam, en zij onmiddellijk daarna achtereenvolgens geweld tegen hem hebben uitgeoefend, aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan – niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat verdachte in het voorbijrijden zag dat de medeverdachte en aangever in een gevecht verwikkeld waren, dat hij toen snel zijn auto heeft geparkeerd en achter de beide mannen is aangerend. Toen hij daar aankwam had hij een honkbalknuppel in zijn hand waarmee hij direct aangever tegen het hoofd heeft geslagen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van moord.
Medeplegen van poging tot doodslag
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of het handelen van verdachte en de medeverdachte gekwalificeerd kan worden als het medeplegen van een poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet van voldoende gewicht zijn.
Op grond van bovenstaande verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte achter [slachtoffer] en de medeverdachte is aangerend, terwijl de medeverdachte met een mes op [slachtoffer] afrende. [slachtoffer] viel en de medeverdachte heeft toen meermalen gestoken. Toen de medeverdachte stopte met steken, heeft verdachte [slachtoffer] met een honkbalknuppel geslagen tegen het hoofd. Verdachte heeft zich daardoor aangesloten bij het door de medeverdachte tegen aangever gepleegde geweld. Hij is erop afgerend en heeft geslagen met een honkbalknuppel terwijl [slachtoffer] op de grond lag en daarvoor meermalen gestoken is. Verdachte moet ook hebben gezien dat [slachtoffer] al meermalen gestoken was met een mes. Hij was dicht in de buurt van [slachtoffer] en de medeverdachte. Meerdere getuigen, die op grotere afstand stonden van het gevecht dan verdachte, hebben het mes en het steken door de medeverdachte gezien.
Verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de poging tot doodslag. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering en de rechtbank acht daarmee het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zou overlijden door het door hem en de medeverdachte gepleegde geweld, is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte, nadat [slachtoffer] meermalen was gestoken in zijn buik, met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Dit is een feit van algemene bekendheid en verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Ook de buik bevat vitale organen en belangrijke (slag)aderen, waardoor gemakkelijk fataal letsel kan ontstaan. De kans dat het door verdachte en zijn medeverdachte toegepaste geweld tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden, acht de rechtbank aanmerkelijk gelet op de meerdere en forse geweldshandelingen die zijn verricht ten aanzien van de vitale onderdelen van het lichaam van [slachtoffer] . Dat het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte en de medeverdachte te danken geweest.
De verrichte geweldshandelingen kunnen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Het verweer van de raadsman dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] niet kan worden vastgesteld, wordt daarom verworpen. Het medeplegen van de poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Alternatief scenario
Het door de verdachte gesuggereerde scenario dat [naam 1] en de medeverdachte [slachtoffer] hebben aangevallen en dat hij de persoon is geweest die de medeverdachte van [slachtoffer] heeft afgetrokken, wordt weersproken door bovenstaande bewijsmiddelen. Daarnaast zijn daarvoor geen objectieve en verifieerbare aanknopingspunten aangetroffen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

In de zaak met parketnummer: 18/197883-19:

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2., en 3. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de wapens tijdens een controle zijn aangetroffen in de auto waar verdachte in reed. Verdachte heeft erkend dat hij de wapens had ter zelfverdediging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een veroordeling kan volgen voor het onder 1., en 2., ten laste gelegde, te weten het voorhanden hebben van de pepperspray en de boksbeugel. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde omdat verdachte de bijl niet als wapen bij zich had. Verdachte had dit voorwerp eerder in zijn auto gelegd en wist niet meer dat hij de bijl in de auto had liggen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2019 opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019217253 d.d. 1 maart 2021, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op zaterdag 16 augustus 2019 reden wij om 23.36 uur door Gytsjerk en zagen een witte Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken] D rijden met daarin twee personen. Omstreeks 23.37 uur, werd aan de bestuurder een stopteken gegeven. Het bleek te gaan om [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1995 wonende [straatnaam] [woonplaats] . Vervolgens vroeg ik, verbalisant [verbalisant] , aan [verdachte] of hij mogelijk ook wapens bij zich had. Wij hoorden [verdachte] hierop zeggen dat hij wapens bij zich had om zichzelf te beschermen. Ik vroeg aan hem wat voor wapens dit waren. Ik hoorde hem zeggen dat er pepperspray en een boksbeugel in de deur lagen en dat er een bijl onder zijn stoel zou liggen. Ik, verbalisant [verbalisant] , opende het portier aan de bestuurderszijde. Ik zag dat het voorwerp een boksbeugel betreft en derhalve zijnde een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie. Verder zag ik mij ambtshalve bekend een busje pepperspray liggen in het deurportier. Wij zagen onder de stoel van de bestuurder in een tas een bijl liggen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 augustus2019, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Je had gisteravond meerdere wapens in je auto. Wat kan je daarover vertellen?
A: Mijn broer heeft ellende gehad met iemand hier. Dat is een grote jongen, geen lieverdje. Ik zag het gebeuren. Ik ben achter hem aangereden om hem te confronteren. Ik wou met hem praten. Ik heb zijn spiegel toen kapot gemaakt van de auto. Daarom komt hij steeds verhaal halen. Hij zoekt mij steeds op. Ik had het puur voor zelfverdediging. Hij weet dat ik in deze auto rij. Hij heeft mij al eens achtervolgd. Ik heb de wapens bij me voor zelfverdediging.
Boksbeugel heb ik gekregen, pepperspray is al oud die had ik al en bijl lag in de schuur.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een KWWM – Print, opgenomen op pagina 21 e.v. vanvoornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Conclusies
Wapen: Boksbeugel
Categorie: I sub 3
Verbod: artikel 13 lid 1 WWM.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een KWWM – Print, opgenomen op pagina 23 e.v. vanvoornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Conclusies
Wapen: voorwerp cat IV onder 7 WWM Verbod: artikel 27 lid 1 WWM
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een KWWM – print, opgenomen op pagina 25 e.v. vanvoornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Conclusies
Wapen: voorwerp met weerloosmakende stof
Categorie: II sub 6
Verbod: 26 lid 1 WWM.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een bijl. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet meer wist dat er een bijl in de auto lag en dat een bijl niet per definitie een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie is.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte uit eigen beweging aan de politie heeft verklaard, zowel ter gelegenheid van zijn staandehouding als tijdens het verhoor op het politiebureau, dat hij onder meer een bijl bij zich had uit zelfverdediging. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte zich destijds bewust was van de aanwezigheid van de bij in zijn auto en ook dat de bijl bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of om mee te dreigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/304359-20 het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/304359-20:
hij op 20 augustus 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door met een mes meermalen in de buik van [slachtoffer] te steken en met een knuppel en een wandelstok, hard tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/197883-19 het onder 1., 2., en 3., ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer: 18/197883-19:
1. hij op 16 augustus 2019 te Gytsjerk
,gemeente Tytsjerksteradiel, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 16 augustus 2019 te Gytsjerk
,gemeente Tytsjerksteradiel een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een fles pepperspray
,zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traanverwekkende stoffen, voorhanden heeft gehad. 3.
hij op 16 augustus 2019 te Gytsjerk
,gemeente Tytsjerksteradiel een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een bijl
,zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/304359-20:
Primair: Medeplegen van poging tot doodslag.
Parketnummer: 18/197883-19:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten in de
zaken met parketnummers 18/304359-20 en 18/197883-19 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd in de zaak met parketnummer 18/304359-20 vanwege de door hem bepleite integrale vrijspraak. Met betrekking tot de feiten in de zaak met parketnummer 18/197883-19 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een rechterlijk pardon passend zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, en de rapportages van Reclassering Nederland van 21 mei 2021 en 3 november 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte op 20 augustus 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Op klaarlichte dag heeft verdachte samen met de medeverdachte een persoon in een woonwijk aangevallen. Hierbij is met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk en een honkbalknuppel geslagen tegen het lichaam en hoofd van het slachtoffer en meermalen in de buik gestoken. De linker leverkwab van het slachtoffer is hierdoor geperforeerd. Naast het leed van het slachtoffer, geldt eveneens dat verdachte in de samenleving het gevoel van veiligheid heeft aangetast, zeker omdat de steekpartij in het midden op straat in een woonwijk heeft plaatsgevonden. Meerdere mensen zijn getuige geweest van het gewelddadige handelen van verdachte. Het handelen van verdachte en de medeverdachte heeft daarnaast alle schijn van een wraakactie. De rechtbank neemt het verdachte en zijn medeverdachte kwalijk dat ze het heft in eigen handen hebben genomen en voor eigen rechter hebben gespeeld.
Verdachte heeft zich daarnaast in 2019 ook nog schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet wapens en munitie. Verdachte had ter zelfbescherming, een boksbeugel, pepperspray en een bijl in zijn auto liggen. Het ongecontroleerde bezit van wapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van wapens leidt immers vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Uit het reclasseringsrapport van 3 november 2022 kan worden afgeleid dat verdachte het afgelopen jaar twee keer met de politie in aanraking is geweest wegens het rijden onder invloed. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod met [slachtoffer] , meewerken aan middelencontrole, dagbesteding en deelname aan een gedragsinterventie. Hierbij is eveneens de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd.
Een poging tot doodslag rechtvaardigt het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet op het forse geweld dat op aangever is toegepast, waarbij gebruik gemaakt is van meerdere slagwapens en een steekwapen, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, dient aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd te worden. De door de rechtbank op te leggen straf laat niet toe dat een deel daarvan voorwaardelijk wordt opgelegd.
De rechtbank komt in tegenstelling tot de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Het voorhanden hebben van een bijl zoals tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 18/19788319 onder feit 3 is een overtreding. De rechtbank zal ten aanzien van dit feit bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat ten aanzien van dit feit de redelijke termijn voor berechting is overschreden.
De rechtbank acht ten aanzien van de andere feiten, alles afwegend en met name gelet op de ernst van het in de zaak met parketnummer 18/304359-20 bewezenverklaarde feit en ter bescherming van de maatschappij, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en oplegging daarvan geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering tot gevangenneming

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de gevangenneming van verdachte gevorderd.
De verdediging heeft zich tegen de gevangenneming verzet.
Oordeel van de rechtbank
Op 27 januari heeft de rechtbank besloten om de voorlopige hechtenis op te heffen omdat er geen grond meer voor de voorlopige hechtenis aanwezig was. Bij de beoordeling dat er geen concrete redenen meer zijn om de geschokte rechtsorde aan te nemen, heeft de rechtbank destijds acht geslagen op de verklaring van de NN-getuige van 21 januari 2022, dat de medeverdachte in een vroeg stadium al op vrije voeten is gesteld en verdachte al bijna anderhalf jaar in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat de zaak een grillig verloop kent.
Indien een verdachte eenmaal in vrijheid is gesteld, zoals in deze zaak aan de orde is, dan kan bij ongewijzigde omstandigheden een beroep op de geschokte rechtsorde het herleven van de voorlopige hechtenis niet dragen. Op dit moment zijn er geen gewijzigde omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat nu wederom sprake is van een geschokte rechtsorde. Op grond van artikel 75 Sv kan een veroordelend vonnis enkel als grond voor de voorlopige hechtenis worden gebruikt door de rechter in hoogste feitelijke aanleg en dus niet door de rechtbank.
De rechtbank zal daarom de vordering tot gevangenneming afwijzen. Dit laat onverlet dat de officier van justitie in een eventueel aan de orde te komen hoger beroep op grond van artikel 75 Sv de gevangenneming kan vorderen.

Benadeelde partij

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/304359-20:
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 595,05 ter vergoeding van materiële schade en € 8.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 8.445,05 wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de schade ten aanzien van de schoenen en kleding van aangever geschat dient te worden op een bedrag van € 50,00. De overige schadeposten dienen toegewezen te worden zoals deze door de benadeelde partij zijn gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onduidelijk is of de vordering van de benadeelde partij nog gehandhaafd wordt. Indien de vordering wel gehandhaafd wordt, dient de vordering te worden afgewezen omdat de vordering juridisch complex is en een gedegen civiele behandeling behoeft voordat kan worden vastgesteld of en zo ja, welke schade redelijkerwijze kan worden toegekend.
Oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft betoogd dat onduidelijk is of de vordering van de benadeelde partij nog steeds wordt gehandhaafd. Uit het dossier blijkt niet dat de vordering van de benadeelde partij is ingetrokken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vordering is gehandhaafd.
Kleding en schoeisel
De benadeelde partij vordert € 200,00 voor schade geleden aan kleding en schoeisel. Nadere onderbouwing van dit bedrag ontbreekt tot op heden. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan kleding en schoeisel en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 75,00. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schadepost tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Eigen risico
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij eigen risico ter hoogte van € 303,05 heeft moeten betalen. Deze schade is met stukken van de zorgverzekering onderbouwd. Deze schade heeft de benadeelde partij geleden en is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020.
Daggeldvergoeding ziekenhuis
Door de benadeelde partij wordt tevens € 90,00 aan daggeldvergoeding voor het ziekenhuis gevorderd. De normering van de daggeldvergoeding is conform de Letselschade Richtlijn Ziekenhuisen Revalidatiedaggeldvergoeding € 30,00 per dag bij opname in het ziekenhuis. De benadeelde partij heeft drie dagen in het ziekenhuis gelegen: 3 x € 30,00 = € 90.00. De rechtbank zal dit bedrag volledig toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op smartengeld omdat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is gestoken en met twee slagvoorwerpen geslagen. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij hierdoor fors lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is onvoldoende door de verdediging betwist. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering wordt daarom toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging in de zaak met parketnummer 18/304359-20.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking in de zaak met parketnummer 18/197883-19.
Verklaart het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/304359-20 en het onder 1., 2., en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/197883-19 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/304359-20 en het onder 1. en 2. ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/197883-19 tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/197883-19:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Benadeelde partij
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/304359-20:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 8.468,05(zegge: achtduizendvierhonderdachtenzestig euro en vijf cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 468,05 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of de mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, en mr. G.C. Koelman en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2022.
HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328 en HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629.
HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328 en HR 5 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0307.