ECLI:NL:RBNNE:2022:4843

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
LEE 21/2028
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding bij afwijzing door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 14 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had op 30 april 2020 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan zijn woning, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. Het IMG had de aanvraag op 19 oktober 2020 afgewezen, en dit besluit bleef in stand na de bezwaarfase. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 2 februari 2022 en 31 augustus 2022, waarbij zowel eiser als deskundigen van het IMG aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het IMG het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW niet heeft weerlegd voor bepaalde schades, zoals schades 7, 8, 14 tot en met 18, 20, 24 en 25. De rechtbank vernietigt het besluit van het IMG voor deze schades en draagt het IMG op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarin een schadevergoeding wordt berekend. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten en griffierecht, en dat het IMG deze kosten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het bewijsvermoeden in schadeclaims gerelateerd aan mijnbouwschade en de verplichting van het IMG om dit adequaat te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. M. Feenstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 19 oktober 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 mei 2021 op het bezwaar van eiser is het IMG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote, de deskundige van eiser, S.G. Dupon, de gemachtigde van het IMG, mr. T.W. Franssen, en de door het IMG meegenomen deskundige R.F.G. Frankort. De zaak is op zitting geschorst.
1.4.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep hervat op de zitting van
31 augustus 2022. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote, de deskundige van eiser, S.G. Dupon, de gemachtigde van het IMG, mr. M. Feenstra, en de door het IMG meegenomen deskundige R.F.G. Frankort.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 30 april 2020 een aanvraag voor schadevergoeding gedaan bij de rechtsvoorgangeer van het IMG voor schade aan de woning aan de [adres 1] , [postcode] , te [woonplaats] .
2.1.
Bij de aanvraag heeft eiser gekozen voor de aannemersvariant zodat op 20 juli 2020 een aannemer van SHP Bouwbedrijven de schade is komen opnemen. Deskundige O. Peters van deskundigenbureau NIVRE heeft de 26 opgenomen schades beoordeeld en op
12 augustus 2020 een adviesrapport uitgebracht.
2.2.
Op 29 september 2020 is door eiser een zienswijze ingediend.
2.3.
De aanvraag is op 19 oktober 2020 op grond van de Tijdelijke wet Groningen door het IMG in overeenstemming met het advies van deskundige Peters afgewezen.
2.4.
Eiser heeft op 17 november 2020 bezwaar ingediend. Aan het bezwaarschrift heeft hij een adviesrapport van deskundige H. Plattje van A2 Experts B.V. toegevoegd.
2.5.
In de bezwaarfase heeft het IMG de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) om advies gevraagd.
2.6.
Op 30 maart 2021 heeft een hoorzitting van de bezwaaradviescommissie plaatsgevonden. Eiser was daar aanwezig met zijn echtgenote en deskundige Plattje. Het IMG heeft deskundige Frankort gevraagd een nadere toelichting te geven tijdens deze hoorzitting.
2.7.
De bezwaaradviescommissie heeft het IMG geadviseerd het bezwaarschrift van eiser ongegrond te verklaren. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie heeft het IMG het bezwaar op 18 mei 2021 ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het IMG met het bestreden besluit terecht het besluit waarin de aanvraag voor schadevergoeding is afgewezen in stand heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. De woning waar het hier om gaat is gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is daarom van toepassing.
5.1.
Het IMG heeft het bewijsvermoeden met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Het gaat hierbij om een hoge mate van zekerheid, niet om 100% of natuurwetenschappelijke zekerheid. De rechtbank verwijst hier verder naar het toetsingskader zoals dat is uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [1]
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] volgt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt op de weg van eisers om deze aanknopingspunten naar voren te brengen.
6. De rechtbank stelt vast dat er 26 schades zijn beoordeeld door het IMG. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de beoordeling van de schades 4, 5, 9, 19, 21 en 22. Tegen de beoordeling van de schades 1 t/m 3, 6 t/m 8, 10 t/m 18, 20 en 24 t/m 26 zijn wel gronden aangevoerd. Laatstgenoemde schades zijn dan ook in geschil.
Schade bij de buren
7. Eiser voert aan dat de buren, wonende op het adres [adres 2] en [adres 3] wel een bedrag aan schadevergoeding toegekend hebben gekregen. De buren hebben min of meer vergelijkbare scheuren in de woning waarvoor is aangegeven dat niet uit te sluiten valt dat die schade is veroorzaakt door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG onder verwijzing naar de rapporten van de deskundigen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van vergelijkbare schades. Ook eiser geeft zelf aan dat het, niet om dezelfde, maar om min of meer vergelijkbare schade gaat. Daarbij merkt de rechtbank op dat het door toepassing van het bewijsvermoeden voor kan komen dat er een schadevergoeding wordt toegekend voor schades die mogelijkerwijs niet zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Wanneer er geen evident en aantoonbare andere uitsluitende oorzaak kan worden aangewezen voor een bepaalde schade wordt immers vermoed dat die schade door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. Dat toepassing van de werkwijze van het IMG met zich meebrengt dat de uitkomst niet in alle gevallen even gunstig uitpakt, is inherent aan de gekozen manier van werken.
7.2.
Gelet op de door het IMG gegeven motivering ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel een hoger schadebedrag aan eiser dient te worden toegekend. Wel wordt meegewogen dat de maximaal opgetreden trillingssnelheid bij de buren van eiser gelijk is aan de maximaal opgetreden trillingssnelheid bij eiser.
Schade 1, 2, 3 en 6
8. Schade 1, 2, 3 en 6 betreffen scheurvorming in het voegwerk in de voorgevel. Het IMG voert aan dat deze schade, zoals deskundige Peters in het adviesrapport heeft opgenomen, is ontstaan doordat het voegwerk is verouderd en in de loop der jaren door weersinvloeden is aangetast. Deskundige Frankort heeft dit in de bezwaarfase onderschreven en toegevoegd dat de schade, gelet op de maximale trillingssnelheid op locatie, niet kan zijn verergerd door deze trillingen. Deskundigen Nabben en Frankort hebben ook in beroep een nadere toelichting gegeven op het ontstaan van deze schade.
8.1.
Eiser voert aan dat het voegwerk inderdaad 44 jaar oud is, maar dat er ook omstandigheden zijn waarbij voegwerk na 50 jaren nog voldoet. Eiser is het met Frankort eens dat het voegwerk oud en verzwakt is. Niet alleen het voegwerk, maar ook het achterliggende metselmortel is echter gescheurd. Dit maakt dat de door het IMG gegeven oorzaak niet klopt. Eiser stelt dat het IMG niet heeft uitgesloten dat de schade is ontstaan of verergerd door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Om die reden moet de schade vergoed worden.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat het IMG drie verschillende deskundigen heeft gevraagd de schades te beoordelen. Deze deskundigen hebben allen geconcludeerd dat de oorzaak van schade 1, 2, 3 en 6 evident en aantoonbaar een andere is dan bodembeweging als bedoeld in artikel 6:177a, eerste lid, van het BW. De door de deskundigen aan het IMG uitgebrachte adviezen zijn concludent en navolgbaar. Eiser is het deels eens met het in de adviesrapporten gegeven advies, maar benoemt dat daarmee niet geheel is uitgesloten dat de schade is ontstaan of verergerd door mijnbouwactiviteiten. Dat het voegwerk oud is en in de loop der jaren aangetast is, daar zijn partijen het over eens. Eiser benoemt dat er schade aan het metselmortel aanwezig is, maar onderbouwt dit niet. Er is daarmee niet gebleken dat er schade aan het metselmortel aanwezig is.
8.3.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangereikt om aan de adviezen van de deskundigen te twijfelen. De deskundigen dienen immers een hoge mate van zekerheid te hebben over de andere oorzaak, geen 100% of natuurwetenschappelijke zekerheid. De rechtbank is dan ook met het IMG van oordeel dat het bewijsvermoeden ten aanzien van schades 1, 2, 3 en 6 is weerlegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 7, 8, 10 tot en met 18 en 20
9. Schades 7, 8, 10 tot en met 18 en 20 zijn scheuren in een steenachtige muur. Eiser voert aan dat de door het IMG aangevoerde andere oorzaak, namelijk dat de schade is ontstaan door verschil in werking van de verschillende materialen, onvoldoende is. De genoemde oorzaak kan inderdaad van invloed zijn geweest op de scheurvorming, maar dit sluit niet uit dat de schade is ontstaan dan wel verergerd door trillingen. De deskundige van eiser vult daarbij aan dat in alle wanden spanningen zitten door thermische werking, maar de wanden waar de schades 7, 8 en 20 zich bevinden zijn zo kort dat deze werking de schade niet kan hebben veroorzaakt. In een korte muur is minder thermische werking aanwezig dan in een lange muur.
Dat de trillingen te zwak zijn geweest om de schade te veroorzaken is niet juist, temeer omdat gemetselde gasbetonwanden, waar schades 7, 8, 10 tot en met 18 en 20 zich in bevinden, kwetsbaarder zijn dan normaal metselwerk aldus eiser.
9.1.
Zoals eerder aangegeven mag het IMG afgaan op het rapport van de deskundige indien deze deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag doet van het verrichte onderzoek. Daarbij moet op inzichtelijke wijze worden aangegeven welke feiten en omstandigheden aan het oordeel van de deskundige ten grondslag hebben gelegen. Voorts dienen de conclusies niet onbegrijpelijk te zijn.
9.2.
Voor wat betreft schade 10 tot en met 13 is de rechtbank van oordeel dat het IMG terecht is afgegaan op het rapport van de deskundige. Er zijn voor deze schades geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de adviesrapporten aangevoerd. Eiser heeft juist aangevoerd het eens te zijn met de deskundige van het IMG dat de schade al voor 2009, en dus voor de geregistreerde aardbevingen, aanwezig was. Dit standpunt ondersteunt de rapporten van de deskundigen van het IMG dat de schade een andere uitsluitende oorzaak heeft. Dit betekent dat het besluit van het IMG voor zover dit betrekking heeft op de weerlegging van het bewijsvermoeden voor de schades 10 tot en met 13 in stand kan blijven.
9.3.
Voor schade 7, 8 en 20 is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel heeft aangevoerd. Dit door te wijzen op het feit dat het om een scheur in een korte wand gaat waar slechts beperkte thermische werking in ontstaat. Het IMG heeft ook benoemd dat het een feit is dat er in kortere wanden minder thermische werking plaatsvindt. Waarom de werking in dit geval toch voldoende is geweest om scheurvorming te veroorzaken is onvoldoende toegelicht door het IMG. Voor schade 14 tot en met 18 is door het IMG enkel uitgelegd wat werking inhoudt en daarnaast aangegeven dat de trillingssnelheid op locatie onvoldoende is geweest om de schade te veroorzaken. Nu niet nader is toegelicht waarom in dit specifieke geval werking tot deze schades heeft geleid en de trillingssnelheid bij de buren geen reden is geweest om de schade niet toe te kennen is de rechtbank van oordeel dat het opvoeren van werking en trillingssnelheden, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet voldoende is om het bewijsvermoeden te weerleggen. Kortom, er is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een evident en aantoonbare andere uitsluitende oorzaak voor het ontstaan van de schades 7, 8, 14 tot en met 18 en 20. Het bewijsvermoeden is niet weerlegd. De beroepsgrond gericht tegen de beoordeling van schade 7, 8, 14 tot en met 18 en 20 slaagt dan ook.
Schade in de garage (schade 24, 25 en 26)
10. Schade 24 en 25 bevinden zich in de wand van de garage. Voor deze schade wordt door het IMG aangegeven dat er een dilatatie had moeten worden toegepast. Schade 26 betreft een grillig verlopende scheur in de garagevloer. Het IMG benoemt dat de scheur een krimpscheur in de cementdekvloer betreft. Er zijn craquelévormige haarscheuren zichtbaar die inherent zijn aan de gekozen bouwconstructie. Het betreft een grillige scheur, hetgeen past bij het beeld van een krimpscheur. De scheur geeft, door de grillige vorm, geen weergave van een typische trillingsscheur. Een trillingsscheur in een cementdekvloer zou recht zijn.
10.1.
Eiser voert voor schade 24 en 25 aan dat het niet gebruikelijk is om in dergelijke muren een dilatatie aan te brengen. Dit kan dan ook niet als evident en aantoonbare autonome oorzaak worden aangewezen. De schade moet daarom volgens eiser worden vergoed. Voor schade 26 voert eiser aan dat het geen craquelévormige scheur is, maar een scheur die over de volle breedte van de garage doorloopt en dat de scheur zich vermoedelijk ook in de onderliggende vloer bevindt. Daarnaast is niet aangetoond dat het een krimpscheur betreft. Thermische werking, de verbouwing en trillingen door mijnbouw kunnen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de scheur, maar voor zowel schade 24 en 25 als voor schade 26 geldt dat niet is uit te sluiten dat de schade ook is ontstaan door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd door enkel te benoemen dat er bij schade 24 en 25 geen dilatatie is toegepast en dit wel had gemoeten. De deskundige van eiser voert immers aan dat de dilatatie niet gebruikelijk is op een dergelijke locatie. Gelet op het bewijsvermoeden is het aan het IMG om beargumenteerd aan te voeren waarom er juist op die locatie wel een dilatatie aangebracht had moeten worden. Dit is niet gedaan. De beroepsgrond slaagt dan ook.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat voor schade 26 een evident en aantoonbare andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. Het IMG heeft uitgelegd dat er sprake is van werking. Eiser is het grotendeels met het IMG eens, maar meent dat de schade wel kan zijn verergerd door trillingen. Daarop is door het IMG gemotiveerd toegelicht dat het uiterlijk van deze scheur niet past bij een scheur die wordt veroorzaakt door trillingen. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aan het standpunt van het IMG te twijfelen. Het bewijsvermoeden is dan ook weerlegd. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit voor zover het besluit ziet op de beoordeling van de schades 7, 8, 14 tot en met 18, 20, 24 en 25 in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bewijsvermoeden is voor deze schades niet weerlegd.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit besluit ziet op de beoordeling van de schades 7, 8, 14 tot en met 18, 20, 24 en 25. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank (mede gelet op wat hiervoor is besproken) geen aanleiding om het IMG de gelegenheid te bieden nader bewijs aan te leveren ter onderbouwing van de stelling dat het bewijsvermoeden wel kan worden weerlegd. Hier heeft het IMG ruimschoots te gelegenheid voor gekregen. De rechtbank draagt het IMG op een nieuw besluit te nemen waarin voor schade 7, 8, 14 tot en met 18, 20, 24 en 25 een bedrag wordt gecalculeerd en toegekend. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12.1
Omdat het beroep gegrond is moet het IMG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het IMG moet deze vergoeding betalen.
12.2.
Eiser heeft de kosten voor het inroepen van deskundige Dupon als proceskosten opgegeven. Deze kosten komen in dit geval gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking.
In artikel 1 Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 (…) van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
b. kosten van een (…) deskundige (…) die door een partij (…) is meegebracht of (…) aan een partij een verslag heeft uitgebracht, (…)”.
12.3.
De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn dus de kosten voor het opstellen of uitbrengen van advies, de kosten voor het optreden ter zitting als deskundige (bijvoorbeeld ter toelichting van een rapport of ter beantwoording van vragen) en de reis- en verletkosten die een deskundige maakt om bij de zitting aanwezig te zijn. Het opstellen van een bezwaar- of beroepsschrift valt hier niet onder.
Het inroepen van de deskundige moet redelijk zijn, maar ook de deskundigenkosten zelf moeten redelijk zijn. [3] Daarbij geldt dat de kosten voor het uitbrengen van advies alleen kunnen worden vergoed wanneer der deskundige daadwerkelijk een schriftelijk advies heeft uitgebracht. [4]
12.4.
De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is dat eiser Dupon als deskundige heeft ingeschakeld. Ook het door Dupon gehanteerde uurtarief van € 95,-- acht de rechtbank redelijk. In de door Dupon overgelegde facturen van 15 november 2021, 22 januari 2022 en 1 september 2022 volgt echter dat de gefactureerde kosten niet enkel zien op het opstellen van advies of het bijwonen van de zitting. In de factuur van 15 november 2021 is het opstellen van een bezwaarschrift opgenomen en het bijwonen van een zitting op 15 december 2021. Nu het opstellen van een bezwaarschrift niet onder de werkzaamheden van een deskundige valt en er geen zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021 komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De werkzaamheden die zijn opgenomen in de factuur van 1 september 2022 zien vooral op werkzaamheden die worden verricht door een gemachtigde. Nu een deskundige, in tegenstelling tot een gemachtigde, geacht wordt onpartijdig te adviseren komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor het bijwonen van de zitting dienen wel vergoed te worden. In totaal komt dit neer op (22 uren á € 95,--) € 2.090,--.
12.5.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van zijn verletkosten. Eiser benoemt de kosten voor het thuisblijven tijdens de opname, het thuisblijven voor de hoorzitting, het thuisblijven voor de externe opname en het tweemaal aanwezig zijn bij de zitting van deze rechtbank. Voor het thuisblijven tijdens de schadeopname hanteert het IMG op grond van artikel 2.6 van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen een forfaitaire vergoeding van € 95,-- per dagdeel. De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval een passende vergoeding is voor het thuisblijven tijdens de schadeopname. Voor de overige posten dient het IMG het uurloon van eiser te vergoeden. Het gaat om 2 uren voor het bijwonen van de digitale hoorzitting, 4 uren voor het thuisblijven tijdens de schadeopname van de contra-expert en tweemaal 4 uren voor het bijwonen van de zitting bij deze rechtbank. In totaal komt dit neer op (14 uren á € 22,53 + € 95,-- =) € 410,42.
12.6.
Met betrekking tot de door eiser gevraagde reiskosten voor de zitting van 2 februari 2022 en 31 augustus 2022 overweegt de rechtbank dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen op basis van het openbaar vervoer, tweede klas, Winschoten – Groningen en terug. Dit bedraagt € 6,81 enkele reis. In totaal begroot de rechtbank de reiskosten op (4 x 6,81 =) € 27,24.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 mei 2021 voor zover dit besluit ziet op de beoordeling van de schades 7, 8, 14 tot en met 18, 20, 24 en 25;
- draagt het IMG op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarin voor de schades 7, 8, 14 tot en met 18, 20, 24 en 25 een bedrag voor herstel wordt gecalculeerd en toegekend;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van (€ 2.090,-- + € 410,42 + € 27,24 =) € 2.527,66 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374 en de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.
2.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9620.