1.7.Bij het bestreden besluit van 24 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder komt – samengevat – tot het oordeel dat het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing is zoals geformuleerd in artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder concludeert dat op grond van het advies van de onafhankelijke deskundigen het bewijsvermoeden voor wat betreft de schades aan de woning is weerlegd. De deskundigen wijzen evident en aantoonbaar een andere oorzaak van de schade aan dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk in het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. De aangedragen omstandigheid dat soortgelijke schades bij de buren wel zijn toegekend, maakt het besluit volgens verweerder niet anders. Eiseres heeft, naar het oordeel van verweerder, niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Zij wijst erop dat de woning vlakbij de gasopslag Norg is gelegen en stelt zich op het standpunt dat verweerder eenzijdig een aantal onrechtmatige acties heeft ondernomen. Verweerder zet in op het grootschalig afwijzen van aanvragen. Zo is plotseling de trillingstool geïntroduceerd en is de 6 kilometer-grens afgeschaft; er wordt gedaan alsof de schade oorzaak is beperkt tot één trilling, veroorzaakt door de beving in Huizinge, daarmee andere trillingen negerend. Dit handelen van verweerder leidt, aldus eiseres, tot grote verschillen tussen de buren in het gebied: opeens kregen diverse adressen geen vergoeding meer ondanks het feit dat ze binnen de 6 kilometer-grens zijn gelegen. De uitkomst van het TNO/TU Delft rapport is ook, ondanks kritiek daarop, volledig overgenomen. Dit klopt niet met het bewijsvermoeden in het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ze stelt in dat verband dat het op verweerders weg ligt om de ongelijkheid tussen de schades te bewijzen. Eiseres voelt zich gesterkt in haar standpunt onder meer door de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen over de werkwijze van verweerder en het peer-review onderzoek.
3. Verweerder voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW is van toepassing op de schades in deze zaak omdat de woning is gelegen binnen het effectgebied er wordt voldaan aan het criterium van trillingen boven 2 mm/s met een 1% overschrijdingskans. Verweerder heeft deskundigen [naam 1] en [naam 2] naar de schade laten kijken. Naar aanleiding van het beroep van eiseres is nog een nader advies van deskundige Dorman gevraagd. Verweerder is van mening dat de deskundigen met een voldoende grote mate van zekerheid een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning kan worden aangewezen voor de schades 1 tot en met 45. Meer specifiek heeft verweerder, samengevat weergegeven, het volgende over de schades aangevoerd:
Schade 1
Ten aanzien van schade 1 heeft deskundige [naam 1] geconcludeerd dat deze is ontstaan door het krimpen en uitzetten van de lateiconstructie in het metselwerk. Naar inziens van deskundige Dorman is er sprake van vorstschade, hetgeen schade betreft door bevriezen en ingedrongen van vocht. De toegepaste gevelstenen zijn van nature poreus, waardoor deze water opnemen en waterdamp loslaten. De porositeit en voornoemd effect neemt in de loop der jaren toe.
Schade 2
Ten aanzien van schade 2 hebben deskundigen [naam 1] en Dorman vastgesteld dat er sprake is van schade door bevriezing van ingedrongen vocht. De toegepaste gevelstenen zijn van nature poreus, waardoor deze water opnemen en waterdamp loslaten. De porositeit en voornoemd effect neemt in de loop der jaren toe. Bij vorst bevriest het water in de steen en door het uitzetten van het ijs knappen delen van de steen af en ontbreekt scheurvorming.
Schades 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42 en 43
Ten aanzien van deze schades concluderen deskundigen [naam 1] en Dorman dat de scheuren zijn ontstaan door het krimpen en uitzetten van de betonvloer die in het metselwerk zijn ontstaan. Dit is inherent is aan de bouwwijze uit de periode van 1973.
Schades 5, 27 en 45
Deskundigen [naam 1] en Dorman concluderen dat de naad tussen de trapboom en de wand is bedoeld om de bewegingen van de bouwdelen onderling door normaal krimp en uitzetten (werking) op te vangen.
Schades 15, 16, 17, 32 en 44
De deskundigen concluderen dat de scheurvormingen in het plafond zijn ontstaan door het krimpen en uitzetten van de betonvloer. De constructieve vloer is ter plaatste van de dagopening van het buitenkozijn opgevuld met een niet constructief materiaal. Hierdoor ontstaan, op de scheiding tussen de beide materialen, scheuren. Voor steenachtige bouwmaterialen geldt dat deze als gevolg van vochtopname en opwarming verlengen en bij drogen en koelen verkorten. Doordat de vocht- en tempratuurhuishouding niet stabiel is, vindt er een continue proces van vervorming plaats. Ten aanzien van schade 17 concluderen de deskundigen dat er in de dichtgezette V-naad van de onderkant van de verdiepingsvloed
een scheur zichtbaar is die is ontstaan door een verschil in belasting en stijfheid van de elementen.