ECLI:NL:RBNNE:2022:2751

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/1236
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade en bewijsvermoeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over mijnbouwschade. Eiseres, de Instituut Mijnbouwschade Groningen, had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding op basis van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) voor schade aan haar woning, gelegen nabij de gasopslag Norg. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte en beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder met voldoende zekerheid een andere oorzaak voor de schade heeft aangewezen dan mijnbouwactiviteiten. Eiseres heeft deze oorzaken onvoldoende gemotiveerd weersproken en geen contra-expertise ingebracht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door de rechtbank afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat haar situatie vergelijkbaar was met andere gevallen waarin schadevergoeding was toegekend. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat verweerder het bewijsvermoeden, zoals geformuleerd in artikel 6:177a BW, succesvol heeft weerlegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om haar stellingen met concrete bewijsvoering te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

Op 24 april 2020 heeft eiseres, op grond van de Tijdelijke wet Groningen (TwG), een aanvraag ingediend tot schadevergoeding voor het gebouw aan [adres].
In het besluit van 20 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen en besloten geen schadevergoeding toe te kennen.
Eiseres heeft op 13 december 2020 tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
Op 11 februari 2021 heeft eiseres haar bezwaren tegen het primaire besluit tijdens een hoorzitting nader toegelicht.
In het besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens verzocht om uitstel van de zitting.
Verweerder heeft gereageerd dat zij geen bezwaar heeft tegen uitstel van de zitting.
De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van de zitting afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres is – met voorafgaande mededeling – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen de heer G. Dorman, deskundige van het schade-expertisebureau 10BE.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Het betreffende gebouw aan de [adres] is gebouwd in 1973 en betreft een twee-onder-een-kapwoning. Eiseres is sinds 2018 de eigenaar van het gebouw (hierna: de woning).
1.2.
Op 24 april 2020 heeft eiseres – op grond van de TwG – voor de schade aan de woning door mijnbouw een aanvraag ingediend tot schadevergoeding.
1.3.
Op 8 juli 2020 zijn de schades aan de woning opgenomen. Vervolgens heeft op 15 september 2020 de heer [naam 1] deskundige van het schade-expertisebureau 10BE, een adviesrapport opgesteld. Uit het adviesrapport volgt het advies om geen schadevergoeding toe te kennen.
1.4.
Eiseres heeft vervolgens op 29 september 2020 haar zienswijze naar voren gebracht.
1.5.
In het primaire besluit van 20 november 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en besloten geen schadevergoeding toe te kennen.
1.6.
Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In het kader van de behandeling van dat bezwaarschrift is eiseres op 11 februari 2021 gehoord. Daar heeft de oor verweerder ingeschakelde deskundige [naam 2] een toelichting gegeven op de schadeoorzaak.
1.7.
Bij het bestreden besluit van 24 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder komt – samengevat – tot het oordeel dat het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing is zoals geformuleerd in artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder concludeert dat op grond van het advies van de onafhankelijke deskundigen het bewijsvermoeden voor wat betreft de schades aan de woning is weerlegd. De deskundigen wijzen evident en aantoonbaar een andere oorzaak van de schade aan dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk in het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. De aangedragen omstandigheid dat soortgelijke schades bij de buren wel zijn toegekend, maakt het besluit volgens verweerder niet anders. Eiseres heeft, naar het oordeel van verweerder, niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Zij wijst erop dat de woning vlakbij de gasopslag Norg is gelegen en stelt zich op het standpunt dat verweerder eenzijdig een aantal onrechtmatige acties heeft ondernomen. Verweerder zet in op het grootschalig afwijzen van aanvragen. Zo is plotseling de trillingstool geïntroduceerd en is de 6 kilometer-grens afgeschaft; er wordt gedaan alsof de schade oorzaak is beperkt tot één trilling, veroorzaakt door de beving in Huizinge, daarmee andere trillingen negerend. Dit handelen van verweerder leidt, aldus eiseres, tot grote verschillen tussen de buren in het gebied: opeens kregen diverse adressen geen vergoeding meer ondanks het feit dat ze binnen de 6 kilometer-grens zijn gelegen. De uitkomst van het TNO/TU Delft rapport is ook, ondanks kritiek daarop, volledig overgenomen. Dit klopt niet met het bewijsvermoeden in het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ze stelt in dat verband dat het op verweerders weg ligt om de ongelijkheid tussen de schades te bewijzen. Eiseres voelt zich gesterkt in haar standpunt onder meer door de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen over de werkwijze van verweerder en het peer-review onderzoek.
3. Verweerder voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW is van toepassing op de schades in deze zaak omdat de woning is gelegen binnen het effectgebied er wordt voldaan aan het criterium van trillingen boven 2 mm/s met een 1% overschrijdingskans. Verweerder heeft deskundigen [naam 1] en [naam 2] naar de schade laten kijken. Naar aanleiding van het beroep van eiseres is nog een nader advies van deskundige Dorman gevraagd. Verweerder is van mening dat de deskundigen met een voldoende grote mate van zekerheid een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning kan worden aangewezen voor de schades 1 tot en met 45. Meer specifiek heeft verweerder, samengevat weergegeven, het volgende over de schades aangevoerd:
Schade 1
Ten aanzien van schade 1 heeft deskundige [naam 1] geconcludeerd dat deze is ontstaan door het krimpen en uitzetten van de lateiconstructie in het metselwerk. Naar inziens van deskundige Dorman is er sprake van vorstschade, hetgeen schade betreft door bevriezen en ingedrongen van vocht. De toegepaste gevelstenen zijn van nature poreus, waardoor deze water opnemen en waterdamp loslaten. De porositeit en voornoemd effect neemt in de loop der jaren toe.
Schade 2
Ten aanzien van schade 2 hebben deskundigen [naam 1] en Dorman vastgesteld dat er sprake is van schade door bevriezing van ingedrongen vocht. De toegepaste gevelstenen zijn van nature poreus, waardoor deze water opnemen en waterdamp loslaten. De porositeit en voornoemd effect neemt in de loop der jaren toe. Bij vorst bevriest het water in de steen en door het uitzetten van het ijs knappen delen van de steen af en ontbreekt scheurvorming.
Schades 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42 en 43
Ten aanzien van deze schades concluderen deskundigen [naam 1] en Dorman dat de scheuren zijn ontstaan door het krimpen en uitzetten van de betonvloer die in het metselwerk zijn ontstaan. Dit is inherent is aan de bouwwijze uit de periode van 1973.
Schades 5, 27 en 45
Deskundigen [naam 1] en Dorman concluderen dat de naad tussen de trapboom en de wand is bedoeld om de bewegingen van de bouwdelen onderling door normaal krimp en uitzetten (werking) op te vangen.
Schades 15, 16, 17, 32 en 44
De deskundigen concluderen dat de scheurvormingen in het plafond zijn ontstaan door het krimpen en uitzetten van de betonvloer. De constructieve vloer is ter plaatste van de dagopening van het buitenkozijn opgevuld met een niet constructief materiaal. Hierdoor ontstaan, op de scheiding tussen de beide materialen, scheuren. Voor steenachtige bouwmaterialen geldt dat deze als gevolg van vochtopname en opwarming verlengen en bij drogen en koelen verkorten. Doordat de vocht- en tempratuurhuishouding niet stabiel is, vindt er een continue proces van vervorming plaats. Ten aanzien van schade 17 concluderen de deskundigen dat er in de dichtgezette V-naad van de onderkant van de verdiepingsvloed
een scheur zichtbaar is die is ontstaan door een verschil in belasting en stijfheid van de elementen.
3.2.
Verweerder betwist verder, onder verwijzing naar de onderzoeken van TNO en TU Delft, dat directe effecten van diepe bodemdaling hebben bijgedragen aan het ontstaan of verergeren van de schades. Naar aanleiding van deze onderzoeken en naar aanleiding van onderzoek van Deltares naar mogelijke indirecte effecten, is de 6 kilometer-grens afgeschaft als criterium voor de afbakening van het gebied waarbinnen het bewijsvermoeden geldt. Ook stelt verweerder dat de maximaal berekende trillingssnelheid op de locatie is veroorzaakt door de beving van Huizinge van 16 augustus 2012 met een trillingsnelheid op de locatie van 2,06 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) en dat de trillingen die zijn opgetreden in de periode waarin volgens eiseres de schade is ontstaan (tussen oktober 2019 en april 2020) ruimschoots onder de waarde liggen waarbij schade kan worden veroorzaakt. Deze toets aan de trillingssnelheden is aanvullend op de vaststelling van een andere autonome oorzaak door de deskundigen. Verweerder betwist verder het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband wijst verweerder erop dat op de schades aan de woning van eiseres en de nabije woningen het bewijsvermoeden van toepassing is. De vergoeding wordt toegekend omdat niet met voldoende zekerheid een andere oorzaak kan worden aangewezen: verschillen in bouwwijze kunnen in dit kader meebrengen dat bij bepaalde woningen meer onzekerheid bestaat en er een hogere vergoeding wordt toegekend bij vergelijkbare trillingen dan bij andere woningen. Het feit dat een vergelijkbare schade in een van de andere duizenden dossiers wel voor vergoeding in aanmerking is gebracht, brengt, aldus verweerder ook niet mee dat de schade van eiseres moet worden vergoed: het gaat erom wat de deskundigen in haar dossier hebben vastgesteld. Daarnaast is de beoordeling geüniformeerd door de invoering van een nieuwe beoordelingskader per 1 juli 2021. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Verweerder heeft ook nader dossieronderzoek gedaan naar de schadeafhandeling van een aantal door eiseres genoemde nabije woningen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om aanhouding van de zitting in afwachting van de uitkomst van een peer-review onderzoek waarmee mogelijk de onjuistheid zou komen vast te staan van de onderzoeken van TNO en TU Delft over de effecten van diepe bodembewegingen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De onderzoeken van TNO en TU Delft zijn aanleiding geweest voor verweerder om niet langer de grens van 6 kilometer van het Groningenveld en de gasopslag Norg te hanteren voor de afbakening van het gebied waarbinnen het bewijsvermoeden van toepassing is. Echter, ook als het peer-review onderzoek de conclusie zou rechtvaardigen dat de 6 kilometer-grens ten onrechte is afgeschaft, heeft dat geen gevolg voor deze procedure. Verweerder heeft namelijk in deze zaak toepassing gegeven aan het bewijsvermoeden. Daarmee is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat in de zitting in deze zaak moet worden aangehouden. Met name het belang van een voortvarende rechtspleging pleit daarentegen tegen aanhouding.
4.2.
Artikel 6:177a, eerste lid, van het BW luidt als volgt:
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.2.1.
Het zogenoemde Panel van Deskundigen heeft in een rapport van 22 januari 2019 verweerder geadviseerd het wettelijk bewijsvermoeden weerlegd te achten als de schadeoorzaak evident en aantoonbaar een andere is dan de bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk in het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Hierbij heeft het Panel aangegeven dat deskundigen dit op een begrijpelijke en schriftelijke wijze dienen te motiveren.
4.2.2.
De Hoge Raad heeft op 19 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1278) antwoord gegeven op door de rechtbank Noord-Nederland gestelde prejudiciële vragen die onder meer zagen op de toepassing van het bewijsvermoeden. In dit kader heeft de Hoge Raad geantwoord dat als is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het vermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW, de exploitant dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij er in slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk. Hierbij heeft de Hoge Raad aangegeven dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan, maar dat voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden.
4.2.3.
Verweerder past het bewijsvermoeden in de praktijk zo toe dat het pas weerlegd is als voor de schade met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning kan worden aangewezen. Hiermee doet verweerder geen afbreuk aan de waarborg zoals door de Hoge Raad is geformuleerd. Voor zover verweerder een hogere eis stelt dan de Hoge Raad is dit ook in het voordeel van eisers. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1935). De rechtbank zal het bestreden besluit vol toetsen aan het criterium of met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. Verder verwijst de rechtbank naar de toetsingskaders zoals die zijn opgenomen in de uitspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631).
4.3.
Verweerder heeft meerdere deskundigen ingeschakeld om de schade aan de woning van eiseres te beoordelen. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
4.4.
Zoals overwogen, heeft verweerder bij de beoordeling van de schades het bewijsvermoeden toegepast. Er bestaat daarom geen belang bij een bespreking van de stellingen van eiseres voor zover die zich richten tegen de afschaffing van de 6 kilometer-grens als criterium voor de toepassing van het bewijsvermoeden.
4.5.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder met de rapportages en verklaringen van de deskundigen [naam 2], [naam 1] en Dorman het standpunt heeft onderbouwd dat met een voldoende grote mate van zekerheid een andere oorzaak voor de schades is aangewezen dan mijnbouwactiviteiten. De verklaringen van de deskundigen [naam 1], [naam 2] en Dorman over de andere uitsluitende oorzaken zijn ook consistent. Zij wijzen onder andere krimp en uitzetting door temperatuurverschil aan als oorzaak, het bevriezen en indringen van vocht waardoor scheuren ontstaan, het gebrek aan een lateiconstructie en het ontbreken van dilatatie. Eiseres heeft deze oorzaken onvoldoende gemotiveerd weersproken: zij is niet ingegaan op de specifieke door de deskundigen genoemde oorzaken en zij heeft geen contra-expertise in het geding gebracht. Voor zover eiseres zich richt tegen het bredere door verweerder toegepaste Beoordelingskader Mijnbouwschade van 1 juli 2021, dat in deze zaak is toegepast, en waarin ook de trillingstool een rol speelt, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631). De ABRvS heeft geoordeeld dat verweerder met dat beoordelingskader een aanvaardbare invulling aan het bewijsvermoeden heeft gegeven. Verweerder heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de maximale trillingssnelheid op de locatie in de relevante periode ruimschoots onder de grenswaarden is gebleven. Eiseres heeft niets concreets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de deskundigenoordelen aangedragen.
4.6.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat verweerder met succes het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de ontstane schades toch zijn veroorzaakt door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg. In dit verband is haar beroep op het gelijkheidsbeginsel van belang. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.6.1.
Uitgangspunt is dat het op de weg van eiseres ligt om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen door in elk geval te wijzen op situaties die op relevante punten vergelijkbaar zijn met haar eigen situatie. Eiseres heeft in eerste instantie alleen in algemene zin gesteld dat bij woningen in de buurt wel schadevergoeding is toegekend. Na de hoorzitting in bezwaar heeft zij meer concreet vier woningen in de buurt aangewezen. Verweerder en deskundige Dorman hebben ter zitting en in het verweerschrift een algemene toelichting gegeven op de schadeafhandeling op de door eiseres genoemde adressen. Daarbij is aangegeven dat slechts één van de woningen vergelijkbaar is qua bouwjaar en bouwstijl en dat bij de beoordeling van de schade van de meer vergelijkbare woning fouten zijn gemaakt. In het licht hiervan is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van gelijke gevallen die nopen tot toekenning van schadevergoeding aan eiseres.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.