ECLI:NL:RBNNE:2022:2405

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/1852 en LEE 21/1853
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op vergoeding van waardedaling door aardbevingen en de overdracht van deze aanspraak aan nieuwe eigenaren

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om vergoeding van de waardedaling van hun woning door mijnbouwactiviteiten. De beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers LEE 21/1852 en LEE 21/1853. De rechtbank heeft op 15 juli 2022 uitspraak gedaan. De eisers, die sinds 15 februari 2019 eigenaar zijn van de woning, hebben in november 2020 aanvragen ingediend voor vergoeding van de waardedaling, die door verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, en dat de eisers niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank vernietigt de besluiten van 4 mei 2021, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de eisers geen recht op vergoeding kunnen ontlenen aan de waardedalingsregeling, aangezien zij in de relevante periode geen eigenaren waren. De rechtbank concludeert dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de vorderingen tot vergoeding van waardedaling aan hen zijn gecedeerd, en dat de cessiebepaling in de akte van levering niet eenduidig genoeg is. De rechtbank bepaalt dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/1852 en LEE 21/1853

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. [naam 2] ),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. L.A. Jager en mr. M.J.W. Timmer).
Als derde-partij nemen aan de zaken deel:
[namen], uit [woonplaats] , derde-belanghebbenden (gemachtigde: mr. J.B. Rijpkema).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om vergoeding van de waardedaling van hun woning door mijnbouwactiviteiten. Het beroep van eiseres [naam 1] is geregistreerd als LEE 21/1852. Het beroep van eiser [naam 2] is geregistreerd als LEE 21/1853.
1.2
Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van 9 december 2020 en 9 december 2020 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 4 mei 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.3
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Derde-belanghebbenden hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft de beroepen op 11 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiser [naam 2] , tevens als gemachtigde van eiseres [naam 1] , en de gemachtigden van verweerder. Derde-belanghebbenden zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

Totstandkoming van de besluiten

2.1
De waardedaling in geding betreft de woning op het [adres] (woning). Tot 15 februari 2019 waren derde-belanghebbenden eigenaar van de woning. Per die datum zijn eisers, elk voor 50%, eigenaar van de woning geworden.
2.2
Op 1 november 2020 hebben eisers, elk afzonderlijk, een aanvraag ingediend om vergoeding van de waardedaling van de woning.
2.3
Op 3 november 2020 hebben derde-belanghebbenden, elk afzonderlijk, een aanvraag ingediend om vergoeding van de waardedaling van de woning.
2.4
Bij besluiten van 8 december 2020 en 10 december 2020 heeft verweerder aan derde-belanghebbenden een vergoeding voor waardedaling toegekend.
2.5.
Bij de primaire besluiten van 9 december 2020 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen. In de nu bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers zijn in de bezwaarprocedure niet gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is of eisers aanspraak hebben op vergoeding van waardedaling. Eisers stellen dat de derde-belanghebbenden de vorderingen tot vergoeding van waardedaling aan hen hebben overgedragen. Eisers beroepen zich daarbij op artikel 6 van de akte van levering van 15 februari 2019 dat luidt:
Overdracht aanspraken jegens derde
Aan koper worden alle aanspraken geleverd die verkoper met betrekking tot het Verkochte (te eniger tijd) kan doen gelden ten aanzien van derden, waaronder begrepen architecten, constructeurs, bouwers, aannemers, onderaannemer, installateurs en/of leveranciers, alsmede de rechten uit eventuele premieregelingen, garantieregelingen en garantiecertificaten, alles voor zover deze regelingen overdraagbaar zijn en zonder dat verkoper tot enige vrijwaring gehouden is. Koper is bevoegd om de overdracht van de betreffende rechten te bewerkstelligen door daarvan mededeling te doen aan de personen jegens wie de rechten kunnen worden uitgeoefend. Onder voormelde aanspraken en rechten worden uitdrukkelijk mede verstaan aanspraken en rechten voortvloeiende uit (een) schaderegeling(en) die haar oorzaak vind(t)(en) in aardbevingsschade.
4. Hieronder zal eerst besproken worden of verweerder procedureel juist gehandeld heeft. Vervolgens komt de inhoud van de bestreden besluiten aan de orde. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Procedureel
5.1
Zoals eisers onweersproken hebben gesteld, hebben eisers bij hun aanvragen van 1 november 2020 op het digitale aanvraagformulier aangekruist dat de vordering is gecedeerd door de vorige eigenaren en hebben zij in een begeleidende brief melding gemaakt van de cessiebepaling, met bijvoeging van de akte van levering. De derde-belanghebbenden hebben twee dagen later hun aanvragen ingediend. Ruim een maand later heeft verweerder vrijwel gelijktijdig op alle vier aanvragen beslist. De tot eisers gerichte primaire besluiten bevatten een algemeen geformuleerde toelichting waarin niet wordt ingegaan op de stelling van eisers dat de vorderingen aan hen gecedeerd zijn.
5.2
Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder toegelicht dat de besluitvorming in beginsel geautomatiseerd plaatsvindt. In een zogenaamde uitvalbak komen afwijkende zaken terecht, zoals onder meer wanneer is aangekruist dat gecedeerd is. Naar die zaken wordt dan gekeken door een medewerker van verweerder.
5.3
De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van het werkproces bij de beoordeling van de aanvragen, de primaire besluiten een onvolledige motivering bevatten. Het is daarmee niet kenbaar dat deze besluiten zorgvuldig zijn voorbereid. Ook blijkt niet dat de vrijwel gelijktijdige aanvragen van derde-belanghebbenden bij de beoordeling zijn betrokken.
5.4
De bezwaarprocedure dient onder meer om dergelijke gebreken in de primaire procedure te herstellen. In de bezwaarschriften hebben eisers expliciet gewezen op artikel 6 van akte van levering en de tekst daarvan ook geciteerd. Eisers hebben ook vermeld gehoord te willen worden, tenzij verweerder de bezwaren geheel gegrond zou verklaren. Desondanks heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard zonder eisers te horen. In de motivering van de bestreden besluiten is verweerder wel ingegaan op de gestelde cessie, maar daarbij is niet de van belang zijnde omstandigheid betrokken dat derde-belanghebbenden ook aanvragen hebben ingediend.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gebreken van de primaire besluiten onvoldoende hersteld bij de heroverweging op bezwaar. Verweerder heeft dan ook zowel de primaire besluiten als de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd.
Voorts heeft verweerder ten onrechte eisers niet gehoord over hun bezwaren. De rechtbank volgt verweerder niet in het betoog dat dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het horen van de bezwaarmaker en andere belanghebbenden is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Uit de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb volgt dat slechts van horen kan worden afgezien in specifieke omstandigheden, waaronder als bij voorbaat duidelijk is dat het bezwaar niet kan slagen. Een dergelijke situatie doet zich in deze zaak niet voor, gezien hetgeen hiervoor is overwogen en gezien de hieronder te bespreken inhoud van de zaak.
6. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn omdat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd en omdat de hoorplicht is geschonden. Ter zitting heeft eiser [naam 2] desgevraagd opgemerkt dat hij er geen behoefte aan heeft dat de zaak terugverwezen wordt, aangezien hij in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn stellingen toe te lichten en daarop door verweerder is ingegaan. Gelet hierop zal de rechtbank niet alleen overgaan tot een gegrondverklaring maar hieronder, mede ten behoeve van de finale geschillenbeslechting, beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
Inhoudelijk
7. Tussen partijen is niet in geschil dat degenen die voor vergoeding van de waardedaling van een woning als gevolg van mijnbouwactiviteiten in aanmerking komen, de eigenaren van de betreffende woning in de periode van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019 zijn. Eisers zijn in de genoemde periode geen eigenaren geweest van de woning en kunnen dus niet rechtstreeks een recht op vergoeding aan de waardedalingsregeling ontlenen. Dit staat echter niet in de weg aan een cessie van de vorderingen tot vergoeding van de waardedaling aan eisers.
8.1
Eisers hebben hun stelling over de reikwijdte van de cessie van de vorderingen onderbouwd door te wijzen op de tekst van artikel 6 van de akte van levering. Ter zitting heeft eiser [naam 2] desgevraagd verklaard dat indertijd in het huis met derde-belanghebbenden als verkopers gesproken is over de overdracht van aanspraken op eisers als kopers. Gesproken is over schade aan het dak die hersteld diende te worden en over andere schaderegelingen. Of toen ook expliciet is gesproken over de waardedalingsregeling, kan [naam 2] zich niet herinneren. Hij wist zelf wel dat een dergelijke regeling eraan zou komen. Over de tekst van de akte van levering is niet onderhandeld. Verder kan hij zich niet precies herinneren wat wel en wat niet op dit punt tussen partijen is besproken.
8.2
Derde-belanghebbenden betwisten dat de vordering is gecedeerd.
8.3
De Hoge Raad heeft in het arrest van 16 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1759, overwogen dat het voldoende is dat de akte van cessie zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Vervolgens komt het bij de uitleg van de cessiebepaling aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op wat zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm, Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
8.4
In artikel 6 wordt niet expliciet melding gemaakt van een vordering tot waardedaling van de woning door mijnbouwactiviteiten. Gezegd kan zelfs worden dat de tekst een contra-indicatie vormt voor die uitleg nu, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, de tekst vooral het oog lijkt te hebben op de overdracht van aanspraken die betrekking hebben op fysieke aspecten van de woning.
8.5
Het is aan eiser om voldoende te stellen en te onderbouwen dat artikel 6 niettemin zo moet worden uitgelegd als hij doet. Dat is onvoldoende gebeurd. Eisers eigen verklaring is weinig specifiek en staat tegenover de betwisting door derde-belanghebbenden van de bedoeling om deze vordering over te dragen. Een bewijsaanbod is niet gedaan.
8.6
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft mogen concluderen dat de cessiebepaling zelf niet eenduidig genoeg is om tot uitbetaling van de waardedalingsvergoeding aan eisers over te gaan. Bij het ontbreken van nadere eenduidige informatie over de bedoelingen van partijen bij de cessiebepaling, ontbreekt de grondslag om tot een andere conclusie te komen.
8.7
De inhoudelijke beroepsgronden van eisers slagen niet. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten daarom in stand. De bestuursrechtelijke procedure is hiermee afgerond. Uiteraard staat het eisers vrij zich tot de civiele rechter te richten in zoverre deze bevoegd is.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Weliswaar heeft eiser [naam 2] , in het dagelijks leven advocaat, opgetreden als gemachtigde van eiseres [naam 1] , maar volgens vaste rechtspraak kan dit niet worden aangemerkt als beroepsmatig verleend omdat eisers een gezamenlijk huishouden voeren. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2474.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 4 mei 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mr. S. Dijkstra en mr. M.R. Gans, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
(…)
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Burgerlijk wetboek
Artikel 3:84
1. (…)
2. Bij de titel moet het goed voldoende bepaald omschreven zijn.
Artikel 3:94
1. Buiten de in het vorige artikel geregelde gevallen worden tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.
2. De levering van een tegen een bepaalde, doch op de dag waarop de akte wordt opgemaakt onbekende persoon uit te oefenen recht dat op die dag aan de vervreemder toebehoort, werkt terug tot die dag, indien de mededeling met bekwame spoed wordt gedaan, nadat die persoon bekend is geworden.
3. Deze rechten kunnen ook worden geleverd door een daartoe bestemde authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de personen tegen wie die rechten moeten worden uitgeoefend, mits deze rechten op het tijdstip van de levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. De levering kan niet worden tegengeworpen aan de personen tegen wie deze rechten moeten worden uitgeoefend dan na mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of de verkrijger. Voor de verkrijger van een recht dat overeenkomstig de eerste zin is geleverd, geldt artikel 88 lid 1 slechts, indien hij te goeder trouw is op het tijdstip van de in (de) tweede zin bedoelde mededeling.
Tijdelijke wet Groningen
Artikel 2
Er is een Instituut Mijnbouwschade Groningen. Het Instituut is gevestigd op een door Onze Minister te bepalen locatie.
Het Instituut vervult zijn taken en bevoegdheden in onafhankelijkheid.
Het Instituut:
a. heeft tot taak en is bevoegd schade af te handelen en daartoe:
a. aanvragen in behandeling te nemen, voor zover de aanvrager zijn vordering tot vergoeding van schade op de exploitant ter zake van de schade waarvoor vergoeding wordt aangevraagd aan de Staat heeft overgedragen;
b. de aanspraak op een vergoeding van schade vast te stellen, en
c. de omvang van de vergoeding van schade of de te treffen maatregelen in natura vast te stellen, en
b. heeft tot taak om schade te vergoeden en daartoe aan de aanvrager de vastgestelde vergoeding uit te keren of de vastgestelde maatregelen in natura uit te voeren.
(…)
6. Het Instituut voert deze taken en bevoegdheden uit met toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, uitgezonderd artikel 178, aanhef en onderdeel c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 10
1. Het Instituut stelt, met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk, een procedure en een werkwijze vast voor de behandeling van aanvragen.
Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen
Hoofdstuk 3: schade bestaande uit waardedaling
Artikel 3.3. Peildatum
Het Instituut hanteert voor het bepalen van de omvang van de waardedaling 1 januari 2019 als peildatum.
In afwijking van het bepaalde in lid 1, hanteert het Instituut voor het bepalen van de omvang van de waardedaling de datum van notariële levering van de eigendom van een woning indien die levering heeft plaatsgevonden na 16 augustus 2012 maar voor de peildatum.
Artikel 3.4. Omvang van de waardedaling (…)
6. Het Instituut houdt bij het bepalen van de waardedaling van de woning die toekomt aan de aanvrager, rekening met de zakenrechtelijke positie van de aanvrager ten opzichte van de woning, waaronder de periode waarin de eigenaar die woning in eigendom had en de waardedaling die gedurende deze periode is opgetreden, het gedeelte van de eigendom dat aan de aanvrager toebehoort en of de aanvrager de eigendom van de woning heeft.
Uit een toelichting op de website van verweerder:
Voor wie is de Waardedalingsregeling?
Iedereen die tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019 (mede-)eigenaar was van een of meerdere woningen in het gebied waar waardedaling is vastgesteld. Het maakt
niet uit of u het huis nog in bezit heeft of het huis na 1 januari 2019 heeft verkocht.