ECLI:NL:RBNNE:2022:1425

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
C/18/209752 / HA RK 21-67
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, ingediend door Digitalis B.V. tegen Stichting Cavari Clinics IC en [gedaagde sub 2]. Digitalis verzocht om een voorlopig getuigenverhoor omdat zij meende dat [gedaagde sub 2] niet als een redelijk bekwaam en handelend bestuurder had gehandeld, wat zou hebben geleid tot schade voor zowel Cavari Clinics als Digitalis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke eisen voor toewijzing. De rechtbank stelde vast dat Digitalis onvoldoende belang had bij het verzoek, aangezien de stichting geen bestuurder is van Cavari Clinics en Digitalis geen vordering op de stichting had. Bovendien was het onduidelijk welke concrete feiten en omstandigheden zouden kunnen leiden tot een beslissing over bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2]. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en Digitalis veroordeeld in de proceskosten van de procedure, die zijn vastgesteld op € 1.126,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/209752 / HA RK 21-67
Beschikking van 7 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIGITALIS B.V.,
gevestigd te Zuidlaren,
verzoekster,
advocaat: mr. R.G.A. Luinstra te Groningen,
tegen
1. de stichting
STICHTING CAVARI CLINICS IC,
gevestigd te Groningen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweersters,
advocaat: mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna Digitalis, de stichting en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, op de griffie van deze rechtbank binnengekomen op 24 november 2021;
  • het verweerschrift, op de griffie van deze rechtbank binnengekomen op 6 januari 2022;
  • de mondelinge behandeling van 10 januari 2022.

2.De feiten

2.1.
Digitalis is op 14 juni 1996 opgericht door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 1] en [naam 2] zijn de enige bestuurders en aandeelhouders van Digitalis.
2.2.
In 2008 heeft Digitalis Cavari Clinics Nederland B.V. (hierna: Cavari Clinics) opgericht. Digitalis houdt 11.999 aandelen in Cavari Clinics en IC Holding 6001 aandelen. [gedaagde sub 2] is enig bestuurder en aandeelhouder van IC Holding. [naam 1] en [gedaagde sub 2] zijn de enige bestuurders van Cavari Clinics.
2.3.
Cavari Clinics houdt 95% van de aandelen in Cavari Groningen. Enig bestuurder van Cavari Groningen is Cavari Clinics.
2.4.
Cavari Clinics was een zogenaamd zelfstandig behandelcentrum (ZBC). Een ZBC is een samenwerkingsverband van tenminste twee medische specialisten. [naam 1] (cardioloog) en [gedaagde sub 2] (psychiater) vormden met behulp van diverse medische specialisten die Cavari Clinics kon inhuren, het samenwerkingsverband van Cavari Clinics.
2.5.
De inkomsten van Cavari Clinics bestonden onder andere uit vergoedingen voor verzekerde zorg en niet-verzekerde zorg. Cavari Clinics kon verzekerde zorg alleen verrichten vanwege haar relatie met de stichting, een erkende WTZi-instelling, die formeel de verzekerde zorg leverde en de werkzaamheden uitbesteedde aan Cavari Clinics. Uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst die tussen Cavari Clinics en de stichting is gesloten, was de stichting gehouden om de vergoedingen die zij ontving voor de verleende zorg vanuit Cavari Clinics aan Cavari Clinics te vergoeden. [naam 1] en [gedaagde sub 2] waren bestuurders van de stichting. Sinds 30 januari 2020 is [gedaagde sub 2] enig bestuurder van de stichting.
2.6.
Tussen [naam 1] en [gedaagde sub 2] is een geschil ontstaan omtrent het gevoerde beleid van Cavari Clinics en Cavari Groningen. In dat verband zijn meerdere verzoeken bij de Ondernemingskamer ingediend.
2.7.
De Ondernemingskamer heeft onder meer bij beschikking van 5 april 2019 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Cavari Clinics en Cavari Groningen. Daarnaast heeft zij bij wijze van onmiddellijke voorziening onder meer bepaald dat een nader aan te wijzen persoon tot bestuurder van Cavari Clinics met beslissende stem in het bestuur wordt benoemd, deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Cavari Clinics te vertegenwoordigen en dat [naam 2] deze bestuurder Cavari Clinics niet vertegenwoordigd kan worden. Bij beschikking van 8 april 2019 heeft de Ondernemingskamer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) benoemd tot bestuurder van Cavari Clinics.
2.8.
Bij beschikking van 14 augustus 2020 heeft de Ondernemingskamer de bij haar beschikking van 5 april 2019 getroffen onmiddellijke voorziening opgeheven.
2.9.
Cavari Clinics heeft haar activiteiten inmiddels gestaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek van Digitalis strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor gelast. De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten (artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv). De rechtbank dient het voorlopig getuigenverhoor in beginsel te gelasten, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het voorlopig getuigenverhoor bewezen kunnen worden.
3.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen (HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0878).
3.3.
Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient (in een geval als het onderhavige) nu juist ertoe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor (Vgl. onder meer HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146).
3.4.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809) kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250).
3.5.
Met inachtneming van dit toetsingskader overweegt de rechtbank over het verzoek van Digitalis als volgt.
Verzoek gericht tegen de stichting
3.6.
Uit het verzoekschrift volgt dat Digitalis een voorlopig getuigenverhoor wenst, omdat [gedaagde sub 2] volgens haar niet heeft gehandeld ‘als een redelijk bekwaam en handelend bestuurder betaamt’ waardoor Cavari Clinics en Digitalis schade zouden hebben geleden. Digitalis wil door middel van een voorlopig getuigenverhoor haar positie bepalen, waarna zij [gedaagde sub 2] en IC Holding in rechte wil betrekken (punt 3.1. van het verzoekschrift). Gelet op die toelichting, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom de stichting als verwerende partij in deze procedure is betrokken. Digitalis wil [gedaagde sub 2] in rechte aanspreken op onbehoorlijk bestuur en niet de stichting. Dat laatste kan ook niet, aangezien de stichting geen bestuurder is van Cavari Clinics.
3.7.
Digitalis heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd toegelicht dat zij de stichting als verwerende partij heeft betrokken vanwege een vordering die Cavari Clinics op de stichting heeft van € 106.404,00. Die vordering heeft betrekking op werkzaamheden die Cavari Clinics bij de stichting in rekening heeft gebracht voor door haar verrichte (verzekerde) zorg en die de stichting op grond van de samenwerkingsovereenkomst aan Cavari Clinics moet voldoen (r.o. 2.6.). Omdat [gedaagde sub 2] , naast [naam 1] , bestuurder is van Cavari Clinics, kan Cavari Clinics [naam 2] toestemming van [gedaagde sub 2] geen vordering (of onderhavig verzoek) instellen tegen de stichting. Om die reden zou Digitalis onderhavig verzoek hebben ingediend.
3.8.
Anders dan in het verzoekschrift is aangevoerd, heeft onderhavig verzoek voor zover gericht tegen de stichting dus geen betrekking op een eventuele vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid op [gedaagde sub 2] , maar op een vordering die Cavari Clinics op de stichting heeft. De rechtbank begrijpt dat Digitalis zich geconfronteerd ziet met feit dat Cavari Clinics de stichting niet in rechte kan aanspreken op betaling van het bedrag van € 106.404,00, maar niet valt in te zien welk belang Digitalis heeft bij onderhavig verzoek jegens de stichting. Digitalis heeft geen vordering op de stichting van € 106.404,00. Welke vordering Digitalis in dat verband jegens de stichting zou willen instellen en waarvoor zij thans een voorlopig getuigenverhoor wenst, heeft Digitalis niet toegelicht en is de rechtbank niet duidelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van Digitalis daarom niet voldoet niet aan de in de wet gestelde eisen voor toewijzing daarvan en Digitalis bovendien geen belang heeft bij het verzoek.
Verzoek gericht tegen [gedaagde sub 2]
3.9.
Volgens Digitalis heeft [gedaagde sub 2] niet als een redelijk bekwaam en handelend bestuurder betaamt gehandeld, vanwege de in het verzoekschrift onder de feiten en aard en beloop van de vordering opgesomde gang van zaken. De daarin genoemde feitelijkheden betreffen allereerst de houding en gedragingen van [gedaagde sub 2] in de periode waarin [bestuurder] door de Ondernemingskamer benoemd was als bestuurder. Volgens Digitalis verzette [gedaagde sub 2] , zo begrijpt de rechtbank, zich tegen het gevoerde beleid door [bestuurder] . Voor zover Digitalis bedoelt dat [gedaagde sub 2] daardoor niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en bekwaam bestuurder betaamt, gaat Digitalis eraan voorbij dat [bestuurder] zelfstandig bevoegd was om Cavari Clinics te vertegenwoordigen, zodat [gedaagde sub 2] met haar verzet – zoals [gedaagde sub 2] ook aanvoert – geen bestuursbesluiten kon blokkeren of anderszins het door [bestuurder] gewenste beleid kon frustreren. Welk verwijt [gedaagde sub 2] als bestuurder van Cavari Clinics op dit punt dan kan ook worden gemaakt, heeft Digitalis niet toegelicht. De overige genoemde feitelijkheden hebben onder meer betrekking op betalingen die de stichting niet aan Cavari Clinics heeft verricht ter zake van verzekerde en door Cavari Clincs uitgevoerde zorg (r.o. 3.7.). De rechtbank is met [gedaagde sub 2] van oordeel dat volstrekt onduidelijk is hoe [gedaagde sub 2] als bestuurder van Cavari Clinics haar taak onbehoorlijk heeft vervuld door geen betalingen vanuit de stichting aan Cavari Clinics te hebben verricht. Voor zover Digitalis het oog heeft gehad op gedragingen van [gedaagde sub 2] als bestuurder van de stichting, heeft zij onvoldoende toegelicht om welke gedragingen het gaat en op welke wijze Digitalis daardoor schade heeft geleden. En in zoverre voldoet het verzoek niet aan de eisen die de wet eraan stelt.
3.10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat Digitalis onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke concrete relevante feiten en omstandigheden zouden kunnen leiden tot een beslissing in de hoofdzaak over bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] . Het verzoek van Digitalis voor zover gericht tegen [gedaagde sub 2] , voldoet daarom eveneens niet aan de in de wet gestelde eisen voor toewijzing daarvan.
3.11.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat Digitalis onvoldoende belang heeft bij het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. [gedaagde sub 2] heeft het verweer gevoerd dat – afgezien van het voorgaande – een eventuele vordering van Digitalis op [gedaagde sub 2] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid niet kan slagen omdat een dergelijke vordering enkel worden ingesteld door Cavari Clinics en niet door Digitalis als aandeelhouder, nu een aandeelhouder geen vergoeding van afgeleide schade toekomt (HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1563, ABP/Poot). In een procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt weliswaar de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering niet ter toetsing voor, maar Digitalis heeft tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek erkend dat afgeleide schade niet voor vergoeding in aanmerking komt en Digitalis in zoverre geen vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid op [gedaagde sub 2] heeft. Gelet daarop valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien welk belang Digitalis zou hebben bij een voorlopig getuigenverhoor om haar positie ten aanzien van een dergelijke vordering te kunnen bepalen. Het verzoek, voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 2] , zal daarom eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
3.12.
Digitalis zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van de stichting en [gedaagde sub 2] worden vastgesteld op:
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.126,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
veroordeelt Digitalis in de proceskosten die aan de zijde van de stichting en [gedaagde sub 2] tot heden worden vastgesteld op € 1.126,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 710