1.18.De rechtbank heeft van eiseres griffierecht van € 345 per zaak geheven in zaken LEE 19/3010, LEE 19/3011, LEE 19/3012, LEE 19/3013, LEE 19/3016 en LEE 19/3017. In de overige zaken (LEE 21/677 t/m LEE 21/694) is geen griffierecht geheven.
Verbod op uitlegging Unierecht en verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen
1. Eiseres stelt dat de rechtbank niet bevoegd is het Unierecht uit te leggen zodat – mocht de rechtbank overwegen ten nadele van eiseres te beslissen op punten waarbij eiseres zich beroept op het Unierecht – de rechtbank eerst prejudiciële vragen moet stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ).
2. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiseres betoogt, is de rechtbank niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stellingen van eiseres.
De hoogte van het griffierecht en vooraf heffen van griffierecht
3. Eiseres stelt onder verwijzing naar de arresten Orrizonte en Kantarev dat het griffierecht in ieder geval niet meer mag bedragen dan 4% van het in geschil zijnde bedrag, en mogelijk zelfs niet meer dan 2%.,Het van eiseres geheven griffierecht bedraagt meer dan de gehele vordering, hetgeen in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Ook het vooraf heffen van griffierecht is in strijd met artikel 47 van het Handvest, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest Kantarev kan niet de algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4% van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. De Nederlandse regeling inzake griffierecht in het bestuursrecht is voorts niet van dien aard dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter wordt ontnomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat ter zake van het griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan kan worden als de heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang.Eiseres’ klachten over het griffierecht treffen daarom geen doel.
5. Eiseres stelt in alle zaken dat haar recht om gehoord te worden in de bezwaarprocedure geschonden is, en verzoekt de rechtbank om deze reden de uitspraken op bezwaar te vernietigen en de zaken terug te wijzen naar verweerder. Eiseres heeft dat verzoek ter zitting herhaald.
6. Eiseres heeft voorts ter zitting gesteld nimmer te hebben afgezien van haar recht om gehoord te worden. Eiseres wilde wel gehoord worden, maar dat was volgens haar niet goed mogelijk omdat zij niet vooraf inzage kreeg in alle stukken. Het ging dan met name om de kentekengegevens. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting voorts verklaard dat hij circa vijf uur reistijd heeft naar verweerders kantoor in Doetinchem, en dat hij zonder de kentekengegevens niet al zijn bezwaargronden kan toelichten. Het afzeggen van het hoorgesprek moet in dat licht gezien worden.
7. Verweerder stelt dat eiseres heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden zodat geen sprake is van schending van het recht om gehoord te worden. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat eiseres haar recht om gehoord te worden is geschonden, stelt verweerder het volgende. Volgens verweerder is het hoorgesprek niet doorgegaan omdat er discussie bestond over de het ontbreken van kentekengegevens in de dossiers. Omdat de kentekengegevens bij het verweer zijn overgelegd is er geen reden om de zaken terug te wijzen.
Zaaknummers LEE 19/3016, 21/689 en 21/690
8. Ten aanzien van zaaknummers LEE 19/3016, 21/689 en 21/690 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt niet dat eiseres is uitgenodigd voor een hoorgesprek ten aanzien van de bezwaren gericht tegen in de maandaangifte van augustus 2018 opgenomen auto’s (zie 1.6.). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hieruit de conclusie getrokken moet worden dat in deze zaken eiseres haar recht om gehoord te worden is geschonden.
9. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank in voorgenoemde zaken (zie 8.) eiseres haar recht om in de bezwaarprocedure gehoord te worden geschonden. De rechtbank ziet geen redenen om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan deze schending voorbij te gaan. Gelet daarop zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de maandaangifte van augustus 2018 vernietigen en de zaken terugwijzen naar verweerder.
Zaaknummers LEE 19/3010 t/m 3013, 19/3017, 21/677 t/m 688 en 21/691 t/m 694
10. Ten aanzien van zaaknummers LEE 19/3010 t/m 3013, 19/3017, 21/677 t/m 688 en 21/691 t/m 694 overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres is door verweerder bij brief van 12 februari 2019 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 30 april 2019 ten aanzien van alle auto’s waar deze zaken op zien (zie 1.11.). Uit de e-mails van [medewerker van gemachtigde van eiseres] van 28 maart 2019, 18 april 2019, 23 april 2019 en 30 april 2019 (zie 1.12., 1.13., 1.14. en 1.16.), en verweerders brief van 23 april 2019 (zie 1.15.), volgt dat partijen – los van enige specifieke zaak – een geschil hadden over het ontbreken van kentekengegevens in de bezwaardossiers. Uit de e-mails volgt naar het oordeel van de rechtbank
nietexpliciet dat eiseres afziet van haar recht om gehoord te worden. Wel volgt uit de e-mails dat gemachtigde van eiseres steeds expliciet dan wel impliciet aangeeft in elk lopend bezwaar – dus ook die van eiseres –
welgehoord te willen worden. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van afzien van het recht om gehoord te worden.
11. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank in voorgenoemde zaken (zie 10.) eiseres haar recht om in de bezwaarprocedure gehoord te worden geschonden. De rechtbank ziet geen redenen om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan deze schending voorbij te gaan. Gelet daarop zal de rechtbank de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de maandaangiften van maart, april, mei, juli en september 2018 vernietigen en de zaak terugwijzen naar verweerder.
Immateriële schadevergoeding
12. Eiseres heeft in alle zaken gesteld dat de redelijke termijn voor berechting overschreden is. De rechtbank vat dit op als een verzoek om een immateriële schadevergoeding (hierna: isv) vanwege de (te) lange duur van de procedure.
13. De rechtbank is van oordeel dat de zaken waar deze uitspraak op ziet, en die in beroep gezamenlijk zijn behandeld, in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat zij voor een eventuele isv samenhangen. Dit brengt mee dat een eventuele schadevergoeding één keer, voor alle 24 zaken samen, wordt toegekend.Ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn dient dan te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.
14. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet de rechtbank beoordelen in hoeverre die overschrijding is toe te rekenen aan verweerder en in hoeverre aan de rechtbank. Daarbij heeft te gelden dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar mag duren en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar. De isv bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of deel daarvan) van overschrijding.
15. Verweerder stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd moet worden. Verweerder wijst daartoe op de volgende omstandigheden:
- gemachtigde van eiseres dient zeer veel bezwaarschriften in waardoor het plannen van een hoorgesprek vaak moeizaam is;
- de weigering van de gemachtigde van eiseres voor een half jaar per 1 mei 2019 en
- tussen de ontvangst van de bezwaarschriften en de vooraankondiging van de uitspraken op die bezwaren zit doorgaans niet veel tijd.
16. Eiseres stelt dat er geen reden is om de redelijke termijn te verlengen. Gemachtigde van eiseres stelt dat hij niet geweigerd had mogen worden, en dat de weigering van hem als gemachtigde eiseres niet aangerekend mag worden.
17. Naar het oordeel van de rechtbank is er
geenaanleiding om de redelijke termijn te verlengen. Uit de dossierstukken volgt niet dat het organiseren van een hoorgesprek bemoeilijkt is door de beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres. Ook de weigering van gemachtigde kan in dit geval geen aanleiding zijn voor verlenging van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de aangifte voor maart 2018 (het eerst aangewende rechtsmiddel) is op 28 mei 2018 door verweerder ontvangen. De weigering is pas ingegaan op 1 mei 2019. Het bezwaar was toen al bijna een jaar in behandeling bij verweerder. Voorts heeft de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de maandaangifte over maart 2018 dagtekening 30 oktober 2018 zodat sprake is van een tijdsverloop van ruim vijf maanden tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de brief met de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar.
18. Verweerder heeft het bezwaarschrift ten aanzien van de maandaangifte voor maart 2018 op 28 mei 2018 ontvangen. Tot aan de datum van deze uitspraak zijn er afgerond 2 jaren en 10 maanden verstreken, zodat de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond naar boven) 10 maanden is overschreden. Dit leidt tot een isv van € 1.000 (2 maal een half jaar à € 500).
19. Voor wat betreft de toerekening van de isv aan verweerder en de rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar ten aanzien van de maandaangifte voor maart 2018 is op 1 augustus 2019 gedagtekend. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar zijn (naar boven afgerond) 15 maanden verstreken, terwijl de redelijke beslistermijn voor verweerder 6 maanden bedraagt. Gelet daarop is de overschrijding voor 9/10 aan verweerder toe te rekenen en voor 1/10 aan de rechtbank. Gelet daarop zal verweerder veroordeeld worden tot een vergoeding van € 900 en de Minister tot een vergoeding van € 100.
20. Omdat het bedrag van de isv waarvoor de Minister wordt veroordeeld minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister, gelet op de beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, nr. 20210, alsmede de regeling van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, nr. 62751, niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.
Rentevergoeding over teveel betaalde belasting
21. Nu de rechtbank de zaken terugwijst naar verweerder om opnieuw te beslissen op de bezwaren is er geen aanleiding om te beslissen op eiseres haar beroepsgrond ten aanzien van een rentevergoeding over teveel betaalde belasting.
22. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en verwijst de zaken terug naar verweerder met de opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
23. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van eiseres is griffierecht geheven van € 345 per zaak in zaken 19/3010, 19/3011, 19/3012, 19/3013, 19/3016 en 19/3017. In de overige zaken is geen griffierecht geheven.
Rente over het griffierecht
24. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht.
25. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft recht op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht voor de beroepsfase niet aan haar wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. Er is geen aanleiding om met betrekking tot de vergoeding van griffierecht de rente op een eerder moment in te laten gaan, ook niet op grond van het Unierecht.
26. Nu de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
27. Eiseres heeft verzocht om een integrale vergoeding van de kosten die zij ter zake van de bezwaren en de beroepen heeft moeten maken. Als niet de werkelijke proceskosten worden vergoed is dat een beperking van artikel 47 van het Handvest. De toegang tot de rechter wordt dan ernstig belemmerd omdat – zelfs bij het winnen van de procedure – de kosten hoger zullen zijn dan de baten, aldus eiseres.
28. Naar het oordeel van de rechtbank is de forfaitair bepaalde proceskostenvergoeding zoals neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) niet in strijd met artikel 47 van het Handvest. Niet gezegd kan worden dat het forfaitaire karakter van de proceskostenregeling eiseres haar toegang tot de rechter beperkt. Het Unierecht verzet zich ook niet tegen een forfaitaire proceskostenregeling. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het Bpb de mogelijkheid laat om in bijzondere omstandigheden een hogere vergoeding toe te kennen.
29. Naar het oordeel van de rechtbank is – voor zover eiseres dat heeft bedoeld te stellen – geen sprake van bijzondere omstandigheden die een hogere kostenvergoeding dan het forfait rechtvaardigen.
30. Naar het oordeel van de rechtbank is in de bezwaarfase
geensprake van samenhang tussen de zes bezwaarprocedures tegen de verschillende maandaangifte. De rechtbank zal daarom voor elk bezwaarschrift een punt toekennen. Gelet hierop stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedures op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.590 (6 maal 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 265 met een wegingsfactor 1).
31. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase
welsprake van samenhang tussen alle zaken waar deze uitspraak op ziet. De rechtbank overweegt daartoe dat alle zaken op één zitting zijn behandeld, de rechtsbijstand in alle zaken door dezelfde persoon is verleend, en dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Ten aanzien van de identieke werkzaamheden wijst de rechtbank er op dat de door eiseres aangevoerde beroepsgronden in alle zaken hetzelfde zijn. Gelet hierop stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken).