Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE MET TOEPASSELIJKE WET- EN REGELGEVING
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en f
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, aanhef en eerste lid
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…).
Bestemmingsplan “ [Plaats] – De Welle herz. ex art. 30 WRO”
Artikel 4
(…)
a. voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende bepalingen:
1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. naast de bestaande dienstwoningen, uitsluitend op de gronden aangegeven met “wonen” 1 woning is toegestaan;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de op de plankaart hoogte, of de bestaande hoogte indien deze meer is;
4. de dakhelling bedraagt tenminste het op de plankaart aangegeven aantal graden;
5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 4 m;
6. ten hoogste 70% van het bebouwingsvlak mag worden bebouwd.
6. Voorschriften betreffende ander gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken danwel te laten gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven doeleindenomschrijving. Als verboden gebruik wordt in elk
geval aangemerkt:
- het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
7. Vrijstelling van de voorschriften betreffende ander gebruik
a. Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 6, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
b. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 6 ten behoeve van:
- detailhandel in volumineuze goederen (te weten auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en postorderbedrijven);
- detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke en milieuverstorende goederen;
- de vestiging van bedrijven, die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven onder de voor de betreffende gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en
effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder
nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden
gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
Planologisch afwijkingenbeleid
Beleidsregels ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo
3.4.4 Bijbehorende bouwwerken bij andere hoofdgebouwen
Het is op grond van artikel 4 bijlage II Bor mogelijk om bij andere hoofdgebouwen in de bebouwde kom een bijbehorend bouwwerk te plaatsen. Andere hoofdgebouwen kunnen o.a. zijn: scholen, ziekenhuizen, winkels, hotels, kantoren, agrarische bebouwing en andere bedrijfsgebouwen. Vanwege de diversiteit aan functies die voor een planologische afwijking in aanmerking komen en vanwege de verspreide ligging van deze ‘andere gebouwen’ binnen de gemeente, is het niet mogelijk voor dergelijke uitbreidingen een algemeen toetsingskader op te stellen. Per concreet geval zal bepaald worden of een uitbreiding wel of niet past binnen het stedenbouwkundige beeld ter plaatse. In ieder geval zal de uitbreiding er niet toe mogen leiden dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd is en de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden. Een bijbehorend bouwwerk bij een ander gebouw moet dus gerealiseerd worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden.
Het komt nogal eens voor dat ‘andere gebouwen’ zijn gelegen in een woongebied (denk
bijvoorbeeld aan scholen, verenigingsgebouwen, etc.). Deze functies kunnen het woon- en
leefmilieu ter plaatse beïnvloeden. Dit is met name wanneer de functie veel bezoekers trekt en/of er een grote behoefte bestaat aan parkeergelegenheid.
Uitgangspunten zijn dat er niet gebouwd wordt voor de voorgevelrooilijn, er niet hoger gebouwd wordt dan de oorspronkelijke toegestane goot- en bouwhoogte, er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de nabije omgeving beschikbaar dient te zijn en dat er geen onevenredige gevolgen voor de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid ter plaatse mogen ontstaan. Vindt op het moment van de aanvraag al een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu plaats of is er zelfs sprake van een saneringssituatie, dan wordt er geen ontheffing verleend.
Voor recreatiewoningen zijn aparte regels opgesteld. Er wordt terughoudend beleid gevoerd ten opzichte van bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen. De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag in totaal niet meer dan 100m² bedragen.
1h. Regels voor bijbehorende bouwwerken bij andere gebouwen, uitgezonderd
recreatiewoningen
Uitbreidingen van de hoofdvorm achter of in het verlengde van de voorgevel, waarbij
ondergeschikte gebouwen minimaal 1m achter de voorgevel gesitueerd moeten worden.
Niet hoger dan de oorspronkelijke toegestane goot- en bouwhoogte van het
bestemmingsplan, met uitzondering van uitbreidingen van bouwwerken met ondergeschikte
bouwdelen.
De maximale bebouwingsoppervlakte (BP) mag met maximaal 50% worden overschreden;
Voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Er mogen geen onevenredige gevolgen voor de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid ter plaatse ontstaan.
Er dient een minimale afstand van 3 meter tot alle perceelsgrenzen aangehouden te
worden.
Indien aan één of meer van de bovenstaande regels niet wordt voldaan dan dient er per concreet geval een afweging te worden gemaakt.
Bouwverordening
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:
a. a) langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b) langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.