ECLI:NL:RVS:2016:675

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
201503702/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor bouwen van verdieping en opslagunits in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 24 maart 2015 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schagen heeft vernietigd. Het college had op 10 juni 2014 een omgevingsvergunning verleend aan appellante sub 1 voor het bouwen van een verdieping op een bestaand bouwwerk en het realiseren van 37 opslagunits. Appellante sub 2B en anderen, wonend in de directe omgeving, maakten bezwaar tegen dit besluit, wat door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat het college ten onrechte had afgeweken van het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Bedrijventerrein' heeft, en dat de aangevraagde activiteit niet in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplanregels.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 februari 2016 behandeld. De appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit van 16 december 2014 een gebrek vertoonde. De rechtbank had vastgesteld dat de omgevingsvergunning in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de activiteit niet voorkomt op de lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omgevingsvergunning niet duidelijk was en dat de verhuur van opslagunits aan particulieren als een bedrijfsmatige activiteit kan worden aangemerkt. De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201503702/1/A1.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Schagen, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1])
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] en anderen, allen wonend te Schagen, (hierna: [appellante sub 2B] en anderen)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2015 in zaak nrs. 15/231 en 15/232 in het geding tussen:
[appellante sub 1],
[appellante sub 2B] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft het college aan [appellante sub 1] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een verdieping op het bestaande bouwwerk op het perceel [locatie] te Schagen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college het door [appellante sub 2B] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2015 heeft de rechtbank het door
[appellante sub 2B] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2014 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2B] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en [appellante sub 2B] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2016, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, en [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], bijgestaan door mr. K. Hollenberg, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een verdieping op het bestaande gebouw op het perceel alsmede in het realiseren van 37 opslagunits op de verdieping en de begane grond van het gebouw. De units zijn volgens de omgevingsvergunning bestemd voor de verhuur aan derden ten behoeve van de opslag van huisraad, waardevolle zaken of bijvoorbeeld promotiemateriaal of kerstspullen van winkeliers.
[appellante sub 2B] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel.
Het bouwplan is in strijd met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Witte Paal" op het perceel rustende bestemming "Bedrijventerrein", omdat de aangevraagde activiteit in strijd is met artikel 4.1 van de planregels, nu deze activiteit niet voorkomt op de lijst met categorieën bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 "Staat van Bedrijven". Op een gedeelte van het perceel zijn bedrijven ingedeeld in categorie 1 van de "Staat van bedrijven", als bedoeld in artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels toegestaan en op het andere gedeelte van het perceel zijn bedrijven uit categorie 2, als bedoeld in artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels toegestaan.
2. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie 1 ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1";
b. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2";
c. t/m y. (…).
Ingevolge artikel 4.5, onder a, aanhef en onder 1, kan het college bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a tot en met f en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in bijlage 1 maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorie die op grond van artikel 4.1 onder a tot en met f zijn toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder b kan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5, onder a, alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. de milieusituatie;
2. de verkeersveiligheid;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3. De rechtbank heeft overwogen dat slechts op een deel van het perceel bedrijven uit categorie 2 van de "Staat van bedrijven" zijn toegestaan en op het overige deel uitsluitend bedrijven uit categorie 1. Zij overweegt verder dat dit tot gevolg heeft dat voor de beantwoording van de vraag of in dit geval artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), in samenhang gelezen met artikel 4.5, onder a, aanhef en onder 1 van de planregels, kan worden toegepast, voor het geheel dient te worden uitgegaan van een vergelijking van aard en invloed op de omgeving op de bedrijfsmatige verhuur van de units met uitsluitend categorie 1, omdat dat de voor de omgeving minst belastende categorie uit de "Staat van Bedrijven" is. De rechtbank overweegt dat het college ten onrechte ongedifferentieerd is uitgegaan van de categorieën 1 en 2 tezamen.
4. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan het besluit van 16 december 2014 een gebrek kleeft. Volgens haar kleeft daaraan geen gebrek, nu aan dat besluit het advies van de commissie bezwaar gemeente Schagen (hierna: de commissie bezwaarschriften) van 3 december 2014 ten grondslag ligt, die zich op het standpunt stelt dat het beoogde gebruik van de units kan worden aangemerkt als een activiteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in categorie 1.
4.1. In het advies van de commissie bezwaarschriften van 3 december 2014 staat dat het door [appellante sub 1] beoogde gebruik in redelijkheid kon worden aangemerkt als een activiteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met andere bedrijvigheid, genoemd in categorie 1 en 2. Nu dit advies zich niet beperkt tot activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in categorie 1, heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan het besluit van 16 december 2014 in zoverre een gebrek kleeft.
Het betoog faalt.
5. [appellante sub 2B] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot verlening van omgevingsvergunning van 10 juni 2014 onvoldoende duidelijk is, nu daaruit niet volgt welk gebruik het college door van het bestemmingsplan af te wijken toestaat. In dat verband voeren zij aan dat in de bijlage bij de omgevingsvergunning wordt verwezen naar een e-mail van 15 april 2014. In die e-mail wordt het beoogde gebruik van de units toegelicht en stelt [appellante sub 1] dat wanneer de verhuur tegenvalt, zal worden teruggevallen op het gebruik overeenkomstig het bestemmingsplan. Gelet hierop staat de omgevingsvergunning naast de verhuur van opslagunits, ook de verhuur van bedrijfsunits toe, hetgeen onwenselijk is, aldus [appellante sub 2B] en anderen. Volgens hen is in ieder geval het verhuren van opslagunits aan particulieren niet toegestaan en heeft de rechtbank dit niet onderkend.
5.1. [appellante sub 2B] en anderen worden niet gevolgd in hun betoog dat de omgevingsvergunning niet duidelijk is. Een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo van het bestemmingsplan is afgeweken, wijzigt de bestemming niet. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201302945/1/A1. Dat betekent dat ook wanneer aan [appellante sub 1] omgevingsvergunning zou worden verleend zonder de toevoeging dat het perceel in het geval van tegenvallende verhuur zal worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, [appellante sub 1] het perceel eveneens overeenkomstig het bestemmingsplan kan blijven gebruiken. Het college kan het gebruik van een perceel overeenkomstig het bestemmingsplan immers niet verbieden.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verhuur van units aan particulieren als een bedrijfsmatige activiteit kan worden aangemerkt. De verhuur van units op zichzelf is een bedrijfsmatige activiteit. Dat aan particulieren wordt verhuurd in plaats van aan bedrijven maakt niet dat de activiteit daarmee niet langer als bedrijfsmatig kan worden gezien. Wanneer de units in strijd met het bestemmingsplan zullen worden gebruikt, kan het college worden verzocht daartegen handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
6. [appellante sub 2B] en anderen hebben hun grond dat uit de uitspraak van de rechtbank niet duidelijk volgt op welke manier het college met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 4.5, onder a, aanhef en onder 1, van de planregels een nieuw besluit kan nemen, ter zitting ingetrokken.
7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
374-776.