Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ontvankelijkheid
Zoals afgesproken ontvangt u van mij de administratie over het belastingjaar 2013 retour. De administratie over de jaren 2014 tot en met 2016 heeft u reeds op 10 april 2018 op uw bedrijfsadres in [vestigingsplaats] in ontvangst genomen. Op 27 juni 2018 heb ik u het controlerapport toegezonden dat werd opgemaakt naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek. U heeft mij op 4 september 2018 telefonisch laten weten deze niet te hebben ontvangen. Door deze brief te ondertekenen verklaart u bovengenoemde stukken in goede orde te hebben ontvangen.”
Als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, dan vergt zijn rechtszekerheid dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Belanghebbende derden kunnen (wel) in beroep aanvoeren dat het bestuursorgaan het bezwaar in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen ontvankelijk heeft geacht en dus ten onrechte een inhoudelijk besluit heeft genomen. Op die manier kan ook hun rechtszekerheid worden gewaarborgd.”
4.3.4.
5. In navolging van de Centrale Raad van Beroep - zie zijn uitspraak van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500 - zal de Afdeling voortaan het uitgangspunt hanteren dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan behoort te beoordelen. Dat betekent dat als het bestuursorgaan een inhoudelijk besluit heeft genomen en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, belanghebbende niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. De Afdeling past dit uitgangspunt ook toe in lopende zaken tegen uitspraken van de rechtbank. In het voorliggende geval heeft de rechtbank naar aanleiding van het alsnog door de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift bij de rechtbank ingenomen standpunt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, de tijdigheid van het bezwaar beoordeeld. De rechtbank is daarmee, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten de omvang van het geding getreden en zij heeft het bezwaar reeds daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.”
de inspecteur […] daarover in hoger beroep niet tijdig [heeft] geklaagd’heeft de Hoge Raad enkel geoordeeld dat de inspecteur in hoger beroep het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het bezwaar, dat afweek van zijn eerdere eigen beslissing, in hoger beroep aan de orde had kunnen stellen. Uit deze overweging kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden afgeleid dat de Hoge Raad van oordeel is dat de rechter in alle gevallen de tijdigheid van een bezwaar ook moet beoordelen als de inspecteur in (hoger) beroep daarover een standpunt inneemt dat afwijkt van zijn eerdere beslissing bij uitspraak op bezwaar.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing inzake de boetebeschikking;
- vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 11.721;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496.