ECLI:NL:RBNNE:2021:4688

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
21/1232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade aan gemeentelijk monumentaal woonhuis

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, en verweerder. Eiser had een schadevergoeding aangevraagd voor schade aan zijn gemeentelijk monumentaal woonhuis, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. In het primaire besluit van 2 juni 2020 werd een schadevergoeding van € 28.723,50 toegekend, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 30.424,05. Eiser ging in beroep tegen dit bestreden besluit, omdat hij vond dat de schadevergoeding onvoldoende was en dat er sprake was van verergering van de schade ten opzichte van eerdere meldingen in 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade door onafhankelijke deskundigen is beoordeeld en dat de vergelijking met eerdere schades uit 2014 is toegestaan. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de schade is verergerd of dat er andere oorzaken zijn voor de schade. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de deskundigenrapporten voldoende onderbouwd waren en de schadevergoeding als toereikend werd beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om de volledige kosten voor nieuwbouw te vergoeden, maar alleen de kosten die voortvloeien uit de bevingen. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten en de rol van onafhankelijke deskundigen in het schadevergoedingstraject.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: K. Winterink en P. Zoeten).

Procesverloop

In het besluit van 2 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend € 28.723,50.
In het besluit van 3 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft eiser een vergoeding van in totaal € 30.424,05 toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met [persoon 1] , informante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Daarnaast is verschenen N. Handgraaf, als deskundige, verbonden aan schade-expertisebureau 10BE.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser heeft op 20 november 2013 een eerdere schademelding gedaan bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). In het rapport van 27 augustus 2014 van een deskundige van Octa adviseurs is de conclusie getrokken dat de geconstateerde schade zogenoemde C-schade betreft; schade die niet zelfstandig in verband gebracht kan worden met aardbevingen.
1.2
Eiser heeft op 9 april 2018 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade (TCMG). Verweerder heeft de schadeafhandeling voortgezet. Het gaat daarbij om een aanvraag ter vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] te [plaats 2] aan het woonhuis en/of de stal. Het woonhuis is een gemeentelijk monument.
1.3
Eiser heeft op 10 juli 2019 een melding gedaan van een acuut onveilige situatie (AOS) bij verweerder.
1.4
Op 12 juli 2019 heeft een AOS-inspectie plaatsgevonden door bouwkundig inspecteur J. Pool van W2N Groningen B.V. De conclusie van de inspectie hield in dat de waargenomen schades in het metselwerk niet leiden tot constructief onaanvaardbare situaties. De stabiliteit en draagkracht van de muren was ten tijde van de inspectie aanvaardbaar. Over de ruimte die is ontstaan tussen de vloerplanken en gevel is geconcludeerd dat geen sprake is van een onveilige situatie.
1.5
Verweerder heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige M. van Opijnen, verbonden aan ingenieurs- en bouwkundig taxatiebureau 10BE (10BE), heeft op 31 juli 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Op 28 februari 2020 is namens eiser een zienswijze op het rapport ingediend.
1.6
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de schades opnieuw beoordeeld. Op 24 maart 2020 is door I. Hermans, verbonden aan 10BE, een herzien rapport uitgebracht.
1.7
In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 28.723,50.
Het totaal uit te keren bedrag aan schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
- € 26.604,28 voor vergoeding van schade;
- € 945,- voor bijkomende kosten;
- € 1.174,22 voor wettelijke rente.
1.8
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser heeft zijn bezwaren toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut (de commissie). Bij de hoorzitting was deskundige R. Lubbers aanwezig. In het advies van 5 februari 2021 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar in zoverre gegrond te verklaren dat het schadebedrag van € 26.604,28 wordt vermeerderd met 5,5% in verband met een correctie van het prijspeil.
1.9
Namens eiser is op 8 december 2020 een melding AOS gedaan.
1.1
Op 9 december 2020 heeft een AOS-inspectie plaatsgevonden door bouwkundig inspecteur J. Pool van W2N Groningen B.V. De inspecteur heeft naar aanleiding van de melding AOS in december 2020 geconcludeerd dat in het metselwerk en in de overige constructie nog voldoende verbinding en onderling verband is en de schade die is aangetroffen geen effect heeft op de constructieve veiligheid van de woning.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het commissieadvies het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Het Instituut kent eiser in totaliteit een vergoeding toe van € 30.424,05. Naast de bij het primair besluit toegekende vergoeding is dit als volgt opgebouwd:
- € 1.463,24 voor vergoeding van schade;
- € 150,- voor bijkomende kosten;
- € 87,31 voor wettelijke rente.
Het geschil
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht in het bestreden besluit aan eiser een schadevergoeding van € 30.2424,05 heeft toegekend. Eiser voert in beroep aan dat geen sprake is van identieke schades als in 2014 bij schades 9, 34 en 44. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder met betrekking tot de zettingsschade (schade 32) het bewijsvermoeden onvoldoende heeft weerlegd. Eiser maakt zich zorgen over de veiligheid van zijn woning. Verweerder volhardt bij zijn standpunt en heeft bij het verweerschrift nog een aanvullend rapport overgelegd over de zettingsschade.
Juridisch kader
4.1
In artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a van de Tijdelijke wet Groningen is bepaald dat het Instituut niet bevoegd is om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade betreft waarvoor voor 31 maart 2017 (12:00 uur) een schademelding of
-claim is voorgelegd aan het Centrum Veilig wonen of de exploitant.
4.2
Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is van toepassing in deze zaak. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.3
De rechtbank acht het bewijsvermoeden toereikend weerlegd indien -overeenkomstig de vaste gedragslijn van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen. Zie onder andere de uitspraken van deze rechtbank van 18 mei 2020 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl ECLI:NL:RBNNE:2020:1935) en 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4532).
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), waaronder de uitspraak van 18 december 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:4250), volgt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
4.4
De rechtbank verwijst verder naar het toetsingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van de AbRvS van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
De beoordeling van het beroep
5.1
Eiser voert in beroep aan dat verweerder geen onafhankelijk onderzoek heeft laten verrichten naar de schades omdat de deskundigen van 10BE zich baseren op een NAM-rapport uit 2014. Eiser heeft verweerder verzocht zelf de schade te komen bekijken.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de deskundigen alleen met betrekking tot de verergering van de schade hebben gekeken naar de eerdere gegevens van het NAM-rapport en sprake is van een onafhankelijk onderzoek naar de schades die door eiser zijn gemeld. Verweerder heeft bij het onderzoeken van de schades gebruik gemaakt van deskundigen en niet noodzakelijk is dat verweerder zelf de schades ter plaatse bekijkt en beoordeeld zoals door eiser verzocht.
5.3.2
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat in deze zaak geen onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft voor de beoordeling van de schades gebruik gemaakt van externe deskundigen die daar rapportages van hebben opgemaakt. Er bestaat geen verplichting voor verweerder om anderszins in te gaan op het verzoek van eiser om de schades zelf te komen bekijken.
Dat de deskundigen voor de beoordeling van de vraag of sprake is van verergering van de schades zich hebben gebaseerd op informatie uit een door de NAM opgemaakt rapport uit 2014 maakt niet dat de deskundigen in deze zaak geen onafhankelijk onderzoek hebben verricht. De informatie uit het rapport van de NAM is immers alleen gebruikt voor het vergelijken van de schades uit 2014 met de gemelde schade in 2018. Eiser heeft geen andere feiten en/of omstandigheden gesteld die aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat de benoemde deskundigen geen onpartijdige deskundigen zijn.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
De schades 9, 34 en 446.1 Eiser voert ten aanzien van de schades 9, 34 en 44 aan dat wel sprake is van verergering ten opzichte van 2014 en verweerder daarvoor een vergoeding had moeten toekennen.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het herziene rapport van Hermans voldoende vaststaat dat geen sprake is van verergering van schade ten opzichte van 2014. Deze schades zijn in 2014 voorgelegd aan de NAM en verweerder is gelet op artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a van de Tijdelijke wet Groningen niet bevoegd de schades te behandelen.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om de aanvraag om vergoeding van deze schades te behandelen omdat deze voor 21 maart 2017 aan de NAM zijn gemeld. In de door Hermans gemaakte beoordeling in het herziene rapport van 24 maart 2020 zijn de schades 9, 34 en 44 opnieuw bekeken naar aanleiding van het rapport van Van Opijnen. Hermans heeft net als Van Opijnen geconcludeerd dat geen sprake is van verergerde schade ten opzichte van 2014. Het lag, gelet op de deskundigenrapporten, op de weg van eiser om de door hem gestelde verergering te onderbouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. De motivering van Van Opijnen en Hermans komt de rechtbank ook niet onbegrijpelijk, onjuist of onvolledig over.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 32
7.1
Eiser voert ten aanzien van schade 32 (scheurvorming in buitenmuur) aan dat de schade is veroorzaakt en/of verergerd door mijnbouw gerelateerde activiteiten en dat verweerder dat ten onrechte niet heeft onderkend.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van schade 32 het bewijsvermoeden is weerlegd gelet op de aanwezige rapporten van Van Opijnen en Hermans en de nadere toelichting van deskundigen Lubbers en Handgraaf.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van de deskundigenrapporten en de toelichting van Handgraaf ter zitting, met voldoende mate van zekerheid een aantoonbaar en uitsluitend andere oorzaak dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van mijnbouwactiviteiten heeft aangewezen. De scheurvorming in de buitenmuur en de verergering daarvan vanaf 2014 is volgens de deskundigen het gevolg van zettingsschade. Uit het herziene rapport van Hermans en de nadere toelichting van Handgraaf blijkt dat ter plaatse de aardbevingstrillingen nooit hoger zijn geweest dan 5,82 mm/s. Deze trillingsnelheid ligt ruim onder de grenswaarde van 10 mm/s waarbij, aldus verweerder, ongeacht de ondergrond het ontstaan of verergeren van zettingen door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten is uitgesloten. Eiser heeft dit ook niet weersproken. Verweerder heeft het bewijsvermoeden voldoende weerlegd nu de deskundige met een hoge mate van zekerheid de zettingsschade als oorzaak heeft aangewezen. De enkele ontkenning van eiser levert geen aanknopingspunt op om aan de deskundigenrapporten te twijfelen.
Herstelkosten
8.1
Eiser voert aan dat de hoogte van de mijnbouwschade veel te laag is vastgesteld en de daadwerkelijke herstelkosten moeten worden vergoed. Eiser wijst er daarbij op dat het pand een gemeentelijk monument is en een aannemer heeft aangegeven dat herstel niet mogelijk is maar nieuwbouw zou moeten plaatsvinden. Eiser verzoekt de rechtbank om voor het calculeren van de schade een onafhankelijk aannemersbedrijf aan te wijzen.
8.2
Verweerder stelt dat de herstelkosten door de onafhankelijke deskundigen met een gevalideerd calculatiemodel zijn vastgesteld. De deskundigen hebben, aldus verweerder, geen aanleiding gezien om in dit geval af te wijken van het gehanteerde calculatiemodel en het calculatiemodel is opgezet vanuit een oogpunt van ruimhartigheid.
8.3.
Bij de begroting van (vermogens)schade is het uitgangspunt dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Dat betekent dat verweerder niet verplicht is om de volledige kosten voor nieuwbouw voor zijn rekening te nemen, maar alleen die kosten die mogelijk voortvloeien uit de bevingen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft mogen uitgaan van de door Hermans geadviseerde en door Lubbers bevestigde herstelmethodes en -kosten voor de schades aan het pand. In de berekeningen heeft Hermans per schadepost een toelichting gegeven op de herstelmethode en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Deze berekeningen zijn gebaseerd op het uniforme calculatiemodel dat daarvoor is opgesteld. Dit calculatiemodel is onafhankelijk gevalideerd op markconformiteit en ruimhartigheid, waarbij het model ook in de praktijk is beproefd, zo heeft verweerder onweersproken gesteld. In de berekening is rekening gehouden met het feit dat sprake is van een gemeentelijk monument. Verweerder heeft het specifieke karakter van de schades en de specifieke situatie van het pand betrokken bij de vaststelling van de schadevergoeding. Verweerder mocht vertrouwen op het advies van de onafhankelijke deskundigen en zich op het standpunt stellen dat het toegekende bedrag toereikend is.
In de door eiser overgelegde bouwkundige observatie door bouwkundig ontwerp- en adviesbureau HHC Bakker van 23 augustus 2021 ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. In deze observatie staat over de herstelkosten dat het een gemeentelijk monument betreft en dat dit tot financiële consequenties kan leiden. Dat is door de door verweerder ingeschakelde deskundigen al meegenomen in de berekening van het schadebedrag. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht en heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag niet toereikend is. Het lag op de weg van eiser om concreet en onderbouwd te stellen dat dit het geval is. Met de overgelegde bouwkundige observatie van 23 augustus 2021 heeft eiser onvoldoende ingebracht om te twijfelen aan het advies van de onafhankelijke deskundigen. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk aannemersbedrijf de herstelkosten opnieuw te laten berekenen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Sijnstra-Meijer, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.