4.6.De rechtbank ziet in hetgeen door eiser en de door hem ingeschakelde deskundige Vrieling naar voren is gebracht geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de door Dobbe op 21 juli 2021 voorgestelde herstelmethode, te weten het egaliseren van de vloeren in de badkamer en keuken, inclusief het vervangen van het vloertegelwerk en de gescheurde wandtegels en het demonteren en herplaatsen van de douchecabine en keukenelementen. Door eiser en Vrieling is niet overtuigend weersproken dat het egaliseren van de vloer en het vervangen van (gescheurd) tegelwerk volstaat, noch dat, zoals Timmer ter zitting heeft gesteld, de functie en het draagvermogen van de vloer intact is. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat de schadebegroting van Dobbe ontoereikend is voor het herstel van schade 12 en 13. In dit verband overweegt de rechtbank dat namens eiser ter zitting is aangegeven dat Vrieling in zijn schadeberekening is uitgegaan van onomkeerbaar en duurzaam herstel. Verweerder stelt in zoverre niet ten onrechte dat Vrieling een verdergaand herstel heeft berekend en dat daarbij sprake is van een aanmerkelijke verbetering door het storten van een nieuwe vloer, een nieuw gemetselde wand in de keuken en geheel nieuw wandtegelwerk in de badkamer en keuken. De rechtbank volgt verweerder en Dobbe dan ook in de gegeven motivering ten aanzien van de herstelmethode en schadebegroting.
5. Uit het voorgaande volgt dat de schadevergoeding in het bestreden besluit op een te laag bedrag is vastgesteld. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond te verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin is bepaald dat aan eiser een aanvullende schadevergoeding van € 2.564,54 wordt toegekend (excl. bijkomende kosten en rente).
6. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de aan eiser toe te kennen aanvullende schadevergoeding te vermeerderen aan de hand van de nadere schadebegroting van schade 12 en 13, respectievelijk € 340,93 en € 777,83 meer. De rechtbank stelt de aanvullende schadevergoeding, gelet op het voorgaande, vast op € 3.683,30. Over het meer toegekende bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag van betaling. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1). Eerst ter zitting heeft eiser verzocht om vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten ten behoeve van een deskundigenadvies. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat eiser deze kosten in bezwaar heeft gemaakt en niet eerder om een vergoeding heeft verzocht.