Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1. dat ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente [gemeente] ,
saldovan de waarden van de schuld (de verplichting) en de bezitting (het recht) bij de bepaling van de rendementsgrondslag in aanmerking worden genomen als schuld. Uit het arrest volgt
nietdat de waarde van de
bezittingnegatief was en dat die negatieve waarde als bezitting bij de bepaling van de rendementsgrondslag in aanmerking mocht worden genomen.
verplichtingin de zin van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 en dus ook niet van een schuld in de zin van dat artikel. Daardoor kan van een tezamen nemen van een bezitting en een verplichting (schuld) ook geen sprake zijn. Dit betekent dat artikel 5.19, tweede lid, van de Wet IB 2001 niet van toepassing is.
bezittingbij de bepaling van de rendementsgrondslag als zodanig ook een negatieve waarde kan hebben. In de wetsgeschiedenis wordt deze vraag evenmin beantwoord. Het gerechtshof Amsterdam heeft in zijn uitspraak die ten grondslag ligt aan het hiervoor bedoelde arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2018 geoordeeld dat de schuld en de bezitting inzake de Interest Rate Swap
nietals eenheid als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid, van de Wet IB 2001 in aanmerking moeten worden genomen. Vervolgens heeft het gerechtshof geoordeeld dat de bezitting inzake de Interest Rate Swap met een negatieve waarde bij de bepaling van de rendementsgrondslag als bezitting (vermogensrecht) in aanmerking kan worden genomen. [3] Zoals hiervoor uiteengezet, was de Hoge Raad echter – anders dan het gerechtshof – van oordeel dat de schuld en de bezitting inzake de Interest Rate Swap
welals eenheid in aanmerking moeten worden genomen als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid, van de Wet IB 2001. Aan de vraag of een bezitting met een negatieve waarde bij de bepaling in de rendementsgrondslag als bezitting in aanmerking kan worden genomen, kwam de Hoge Raad niet toe.
4.7(…)
Een zelfstandig vermogensbestanddeel kan immers zowel een negatieve als een positieve waarde hebben, zoals bijvoorbeeld het lidmaatschap van een VvE met een onderhoudsdeficit, of de eigendom van ernstig verontreinigde landbouwgrond (ter zake waarvan nog geen saneringsaanschrijving is ontvangen, zodat nog geen ‘schuld’ in civielrechtelijke zin bestaat, maar ‘economisch’ wel negatief vermogen).”
Bezitting?
met een positieve waarde vallen), alsmede (zie 4.3) dat als bezittingen in box 3 vallen overige vermogensrechten die ‘in economische zin’ rendement ‘kunnen’ opleveren (daaronder vallen mijns inziens renteswaps
die immers positief – maar ook negatief – kunnen zijn).
(zie 4.8) ‘bezittingen’ en uit niets blijkt dat dat anders zou zijn als dat lidmaatschap of dat belang een negatieve waarde zou vertegenwoordigen.
(saldo)vermogen in economische zin rendement kan opleveren. Daarin past logisch en systematisch niet de uitsluiting van negatief vermogen, net zomin als daarin zou passen de uitsluiting van schulden, die dan ook niet uitgesloten zijn en die door de wetgever als het ‘spiegelbeeld’ van bezittingen zijn aangemerkt, dus: als negatieve bezittingen. Dat gewaardeerd moet worden op de ‘waarde in het economisch verkeer’ biedt mijns inziens evenmin enige steun voor uitsluiting van bezittingen met een negatieve waarde; ook het spiegelbeeld van bezittingen (schulden) moet immers naar diezelfde maatstaf gewaardeerd worden.