ECLI:NL:HR:2018:124

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
17/00122
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente met betrekking tot negatieve waarde renteswap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 november 2016, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2009, alsook een beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bekrachtigd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld, waarop de belanghebbende een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde op 11 oktober 2017 tot ongegrondverklaring van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde op basis van eerdere overwegingen in een arrest met nummer 17/00057, waarin dezelfde partijen betrokken waren. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 3006 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht van € 501 geheven van de Staatssecretaris van Financiën.

Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de interpretatie van artikel 5.3, lid 2, letter f, van de Wet IB 2001, met betrekking tot inkomen uit sparen en beleggen (box 3) en de behandeling van negatieve waarde renteswap.

Uitspraak

2 februari 2018
nr. 17/00122
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 29 november 2016, nrs. 16/00015 en 16/00020, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 14/842) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 11 oktober 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep (ECLI:NL:PHR:2017:1134).
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

Het middel faalt op grond van hetgeen is overwogen in de onderdelen 2.3.2 en 2.3.3 in het heden in de zaak met nummer 17/00057 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3006 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president G. de Groot en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 501.