16.2.Hoewel het arrest van 18 juni 2010 binnen een ander wettelijk kader is gewezen, zegt het oordeel van de Hoge Raad wel iets. De Belastingdienst kan onrechtmatig handelen door een IB-aangifte met een dubbele AOW-uitkering erin klakkeloos te volgen, omdat de Belastingdienst beter moet weten. Dat geldt ook in eisers geval. Ondanks renseignementen van de SVB heeft verweerder de aangiftes van eiser niet uitgeworpen voor controle of na een uitworp niet gecontroleerd op dit punt. Dat terwijl het in één oogopslag duidelijk moet zijn geweest dat de aangiften onjuist waren, gelet op hetzij de omvang van het aangegeven bedrag, hetzij de dubbele opgave (zie 2.). Jaar in jaar uit heeft verweerder de aangifte van eiser niet gecontroleerd en automatisch afgedaan. Als verweerder de aangifte vervolgens wel een keer controleert (over 2014), wordt eiser niet behoorlijk geïnformeerd over de afwijking. De conclusie is dat de rechtbank vindt dat verweerder al eerder zelf had kunnen signaleren dat eiser misschien wel te veel had aangegeven en eiser hiervan op de hoogte had kunnen brengen. Nu dat niet is gebeurd, vindt de rechtbank het onredelijk om eiser tegen te werpen dat hij pas in 2021 in actie is gekomen en niet eerder zelf achter de fout is gekomen.
17. Verweerder heeft aangegeven dat er geen sprake is van verschoonbaarheid, omdat eiser eerder signalen heeft gehad over de oorzaak van de fout, te weten de afwijking met betrekking tot 2014 en een (vermeend) telefonisch contact in 2018 over het belastingjaar 2017. Wat betreft het signaal met betrekking tot 2014 vindt de rechtbank dat dit geen signaal was (zie onder 12.). Wat betreft het mogelijke contact tussen eiser en verweerder in 2018 over 2017 geldt dat dit onvoldoende is komen vast te staan. Sterker nog: de rechtbank weet niet eens zeker of eiser over 2017 wel of niet de AOW-uitkering van zijn echtgenote heeft aangegeven. Verder heeft eiser aangegeven dat hij niet (meer) weet of er toen contact is geweest over deze kwestie. De rechtbank vindt het ook onwaarschijnlijk dat, als eiser destijds op de hoogte zou zijn geraakt van de fout, dan niets zou hebben gedaan, gelet op de alerte reactie van eiser in 2021 naar aanleiding van de afwijkingsbrief over 2016.
18. De rechtbank merkt verder nog op dat van verschoonbaarheid in de zin van artikel 6:11 van de Awb niet alleen sprake is in typische overmachtssituaties, maar ook in gevallen waarin iemand buiten zijn schuld niet op de hoogte is van het bestaan van een bepaalde beslissing en daardoor de wettelijke termijn voor het instellen van een rechtsmiddel heeft gemist.De rechtbank vertaalt deze jurisprudentie van de Hoge Raad naar de situatie van eiser zo, dat het te laat indienen van het verzoek om ambtshalve vermindering is veroorzaakt doordat eiser pas in 2021 op de hoogte is geraakt van de fout. Die omstandigheid is niet toe te rekenen aan eiser (zie 16.1.). De slotsom is dat de rechtbank vindt dat er sprake is van verschoonbaarheid in de zin van artikel 6:11 van de Awb,.
19. Ook als er sprake is van verschoonbaarheid, geldt niet automatisch dat het verzoek alsnog tijdig is. Hiervoor is vereist dat eiser tijdig actie heeft ondernomen. Omdat artikel 6:11 van de Awb van overeenkomstige toepassing is, past de rechtbank ook de jurisprudentie toe die de Hoge Raad voor wat betreft de in dit kader vereiste ‘reactietijd’ heeft gewezen.Waar het om gaat, is dat eiser na ontdekking van de fout zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd alsnog actie heeft ondernomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er in ieder geval een termijn van twee weken wordt gegund en uit de wetsgeschiedenis van de Awb volgt dat er minimaal 2 á 3 weken de tijd is.
20. De rechtbank stelt vast dat de brief van verweerder over de afwijking van de aangifte voor het jaar 2016 is gedagtekend op 25 februari 2021. Daarin staat dat eiser binnenkort een aanslagbiljet zal ontvangen en dat hij na ontvangst van het aanslagbiljet een bezwaarschrift kan indienen. Het biljet (de vermindering) heeft als dagtekening 12 maart 2021. Vervolgens heeft eiser met dagtekening 16 maart 2021 (door verweerder ontvangen op 17 maart 2021) de verzoeken ambtshalve vermindering ingediend waarbij hij heeft opgemerkt dat hij de afgelopen week de vermindering over 2016 heeft ontvangen. Volgens de rechtbank is eiser daarmee op tijd, want hij heeft binnen 5 dagen na dagtekening van het biljet de verzoeken ingediend en dat is zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd.
21. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar gegrond verklaard. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning vóór toepassing van de giftenaftrek moet worden verlaagd met de AOW-uitkering van eisers echtgenote.
22. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft geconstateerd dat 6 maal griffierecht is geheven, maar omdat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van samenhang is door de rechtbank opdracht gegeven om 5 maal het griffierecht terug te storten. Dat betekent dat per saldo alleen in de zaak 21/1878 griffierecht is betaald.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij geen proceskosten heeft.
24. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 19 oktober 2021 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: