Overwegingen
1. Eiseres is sinds 1 juli 1990 werkzaam geweest in dienst van de provincie Drenthe, laatstelijk in de functie van medewerker projectcoördinator/projectleider.
2. Eiseres is op 20 september 2017 uitgevallen en arbeidsongeschikt geworden. Bij haar is sprake van longklachten, vermoeidheid en concentratieverlies. Eind 2017 heeft de behandelend longarts bij eiseres de diagnose chronische Extrinsieke Allergische Alveolitis (cEAA) vastgesteld (een progressieve longaandoening) met longfibrose.
3. Bij besluit van 15 februari 2019 heeft het Uwv aan eiseres vanaf 3 maart 2019 een IVA-uitkering toegekend.
4. Bij brief van 4 april 2019 heeft eiseres aangegeven dat zij meent recht te hebben op een aanvulling op haar IVA-uitkering omdat zij ziek is geworden ten gevolge van de aan haar opgedragen werkzaamheden of de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
5. Bij brief van 6 mei 2019 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen tot afwijzing van haar verzoek om een aanvulling op haar IVA-uitkering omdat geen sprake is van een beroepsziekte.
6. Eiseres heeft hierop bij brief van 17 mei 2019 haar zienswijze gegeven. Volgens eiseres is wel degelijk sprake van een beroepsziekte. Zij stelt dat haar ziekte hoogstwaarschijnlijk is ontstaan door langdurige blootstelling aan stofdeeltjes/schimmels op de werkplek. Daarbij komt dat verweerder naar de mening van eiseres niet kan bewijzen dat de ziekte niet door de werkomstandigheden is ontstaan doordat verweerder jarenlang heeft nagelaten onderzoek te verrichten.
Afwijzing aanvulling op IVA-uitkering
7. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om een aanvulling op haar IVA-uitkering afgewezen. De zienswijze heeft verweerder geen aanleiding gegeven om terug te komen op het voornemen. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat haar ziekte in overwegende mate is veroorzaakt door haar werkzaamheden of de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De stelling dat niet kan worden uitgesloten dat haar ziekte door omstandigheden op het werk is veroorzaakt, is daartoe onvoldoende. Volgens verweerder zijn bij de verbouwing van het provinciehuis (die tussen 2009 en 2013 en in 2016 heeft plaatsgevonden) de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen getroffen. Daarbij zijn zodanige maatregelen genomen dat verplaatsing van stof en/of schimmels vanuit de verbouwingsdelen niet naar de werkruimten kon plaatsvinden. De bouwdelen waren met wanden gescheiden van de werkruimten. Ook de luchtinstallaties van de bouwdelen en werkruimten waren gescheiden.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met verwijzing naar en overneming van het advies van de Commissie personele aangelegenheden (commissie) van 5 juni 2020. Hierin is aangegeven dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij langdurig is blootgesteld aan stofdeeltjes door de verbouwing. Daarbij betrekt de commissie dat de longziekte cEAA niet het gevolg is van uitsluitend stof, maar van een combinatie van schimmels, mest en stofdeeltjes en dat in ieder geval schimmels zijn aangetroffen in de privéomgeving van eiseres. Verder waren de bouwkundige samenstelling en de getroffen voorzorgsmaatregelen tijdens de verbouwing zodanig dat verplaatsing van stof vanuit de verbouwingsdelen niet naar de werkruimten kon plaatsvinden. Eiseres heeft het tegendeel niet aangetoond en geen bewijs aangedragen dat de door haar gestelde oorzaak van haar klachten ondersteunt. Van schending van de zorgplicht door of nalatigheid van verweerder is niet gebleken.
9. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Zij stelt dat zij haar ziekte cEAA tijdens haar werkzaamheden bij de provincie heeft opgelopen. Volgens eiseres is zij tijdens de verbouwingen in het provinciehuis langdurig blootgesteld aan schadelijke stoffen doordat verweerder heeft nagelaten om passende voorzorgsmaatregelen te treffen. Eiseres is van mening dat het werkplekonderzoek van 29 november 2018 te laat, onvolledig en onzorgvuldig is uitgevoerd. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunten naar de door haar overgelegde verklaringen van de arts-microbioloog dr. A.V.M. Möller van 5 en 11 mei 2019. Eiseres biedt uitdrukkelijk bewijs aan van haar stellingen, meer in het bijzonder door het doen horen van getuigen. Zij geeft de rechtbank in overweging een onafhankelijke getuige-deskundige te benoemen.
De relevante bepalingen uit de toepasselijke rechtspositieregeling
10. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder d, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018 (CAP) wordt in deze regeling verstaan onder beroepsziekte: ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden en die niet wordt veroorzaakt door de schuld van de ambtenaar.
Artikel 7.6.2, eerste lid, van de CAP bepaalt dat bij de (oud-)ambtenaar die door een dienstongeval of door een beroepsziekte recht heeft op een IVA-uitkering door zijn werk bij de provincie en geen recht heeft op doorbetaling van zijn salaris, salaristoelagen en IKB of het laatst genoten salaris, salaristoelagen en IKB, de IVA-uitkering en het ABP arbeidsongeschiktheidspensioen, zolang daarop aanspraak bestaat, wordt aangevuld tot 90% van het laatst genoten salaris, salaristoelagen en IKB.
11. De rechtbank stelt vast dat het beroep gericht is tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om eiseres in aanmerking te brengen voor een aanvulling op haar IVA-uitkering. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.
12. Voor het aannemen van een beroepsziekte is vereist dat er objectief bezien een oorzakelijk verband bestaat tussen de aandoening en de aard van de werkzaamheden of de bijzondere werkomstandigheden zoals die ten tijde van het ontstaan van de aandoening bestonden. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5304. Het is aan betrokkene die betoogt dat haar ziekte een beroepsziekte is, met een voldoende mate van waarschijnlijkheid aannemelijk te maken dat haar ziekte in overwegende mate is veroorzaakt door de aard van haar werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij deze moest verrichten. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2692, en van 19 september 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE8965. 13. De rechtbank overweegt als volgt.
14. Gelet op het voorgaande ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij haar ziekte cEAA tijdens haar werk op het provinciehuis heeft opgelopen.
15. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder haar in een lastige bewijspositie heeft gebracht doordat niet direct gehoor is gegeven aan haar verzoek in december 2017 om een werkplekonderzoek. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de laatste verbouwing van het provinciehuis in 2016 is beëindigd en dat sindsdien dus ook geen sprake meer was van de door eiseres gestelde ziekmakende omstandigheden ten gevolge van de verbouwingswerkzaamheden. Ook indien er in december 2017 direct gehoor zou zijn gegeven aan het verzoek van eiseres om een werkplaatsonderzoek, zou dit dus pas hebben kunnen plaatsvinden op een moment dat van deze door haar gestelde omstandigheden al geruime tijd – gedurende zeker een jaar – geen sprake meer was. Verder blijkt uit de appberichten in het dossier tussen eiseres en haar direct leidinggevende dat zij in december 2017 en januari en februari 2018 bij hem heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van het werkplekonderzoek, waarvoor zij begin december 2017 blijkbaar een door hem goed te keuren aanvraag had ingediend, en dat hij heeft aangegeven dat dit door de Arbo-coördinator (verder) moet worden (op)gestart. Indien eiseres van mening was dat dit te lang duurde, had zij zich bijvoorbeeld ook rechtstreeks tot verweerder kunnen wenden om te trachten het door haar verlangde werkplekonderzoek te bespoedigen.
Is eiseres geslaagd in haar bewijslast?
16. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij haar ziekte cEAA tijdens haar werk op het provinciehuis heeft opgelopen verwezen naar de verklaringen van de arts-microbioloog Möller. Volgens Möller is de ziekte van eiseres hoogstwaarschijnlijk ontstaan door inademing van stofdeeltjes (met schimmels/schimmelsporen) waaraan zij op haar werkplek in het provinciehuis tijdens de verbouwingswerkzaamheden langdurig zou zijn blootgesteld door nalatigheid van de werkgever. Möller heeft hierbij betrokken dat er onvoldoende interventies op de werkplek zijn geweest en dat er geen of nauwelijks aandacht was voor de arbeidsomstandigheden ter voorkoming van contaminatie van het binnenklimaat met deeltjes in de ruimten waar verbouwd werd. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de vraag welke waarde in het onderhavige geval aan dit rapport en de daarin door de deskundige getrokken conclusies toegekend kan worden, te worden betrokken dat bij de totstandkoming van dit rapport aan verweerder niet de gelegenheid tot hoor- en wederhoor is geboden. Informatie van de zijde van verweerder is daarin niet betrokken.
17. De rechtbank wijst in dit verband op de informatie die verweerder in het kader van de onderhavige procedure heeft verstrekt over de bouwkundige samenstelling van het provinciehuis en de voorzorgsmaatregelen die ten tijde van de verbouwingen zijn getroffen.
Verweerder heeft aangegeven dat de te verbouwen delen van het provinciehuis door middel van harde stofdichte wanden gescheiden waren van de werkomgeving. Verder heeft verweerder toegelicht dat het provinciehuis bestaat uit een U-vorm, waarbij de bouwdelen van A (ene uiteinde) tot en met F (andere uiteinde) worden onderscheiden. De delen A tot en met D (1974) zijn gescheiden gebouwd van de delen E en F (1984), inclusief de luchtinstallatie. Tijdens de eerste fase van de verbouwing (van de bouwdelen E en F) bevond de werkplek van eiseres zich in bouwdeel B, dat door de bouwdelen C en D werd gescheiden van de te verbouwen onderdelen. De werkplek van eiseres grensde dus niet aan de bouwdelen waar de verbouwing plaatsvond. Na afronding van de eerste fase is eiseres naar het verbouwde deel F verhuisd. De tweede fase betrof de verbouwing van de bouwdelen C en D en de derde fase van de bouwdelen A en B. De werkplek van eiseres grensde dus gedurende deze fase evenmin aan de delen die verbouwd werden, maar werd daarvan gescheiden door bouwdeel E. Aangezien ook de luchtinstallatie van de werkplek van eiseres steeds gescheiden is geweest van de luchtinstallatie in de bouwdelen waarin de verbouwing plaatsvond, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat verweerder nog nadere voorzorgsmaatregelen had moeten treffen om te voorkomen dat eiseres aan schadelijke stoffen zou worden bloot gesteld.
17.1Mede gelet op het voorgaande is de stelling van Möller dat er geen andere aannemelijke oorzakelijke omstandigheden zijn gevonden waaruit het pulmonale ziektebeeld van eiseres verklaard kan worden, op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat haar ziekte dus ten gevolge van blootstelling aan schadelijke deeltjes tijdens de verbouwingswerkzaamheden in het provinciehuis is ontstaan, zoals eiseres betoogt. De rechtbank wijst er in dit verband tevens op dat volgens het rapport van het microbiologisch onderzoek in de woning van eiseres in februari 2018, in de garage en de werkkamer op de eerste verdieping duidelijk hogere waarden gemeten zijn in vergelijking met de buitenlucht en dat die duiden op een bron van microbiologische verontreiniging (schimmel). Daarnaast heeft de behandelend longarts in de verklaring van 18 juli 2018 aangegeven dat de uitlokkende factor van de bij eiseres gediagnosticeerde aandoening onduidelijk is, maar dat in het donzen dekbed een mogelijk aanknopingspunt wordt gezien. Dat betekent, nog daargelaten dat eiseres haar stelling niet afdoende heeft onderbouwd zoals hiervoor is overwogen, er op basis van deze stukken ook alternatieve oorzaken kunnen worden aangewezen die de ziekte hebben veroorzaakt.
18. Op basis van de door eiseres overgelegde verklaring van 11 maart 2021 van haar voormalige collega [persoon 2] , die van 2001 tot en met 2014 voor de provincie heeft gewerkt, kan evenmin worden aangenomen dat de ziekte van eiseres veroorzaakt is door de blootstelling aan schadelijke stoffen op het werk. De klachten die deze collega volgens haar verklaring had – zij had in de periodes dat het kouder werd en de verwarming aanging last van haar luchtwegen en moest veel hoesten –kunnen niet dienen ter onderbouwing van de stelling van eiseres.
19. Verder kan voor het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een beroepsziekte steun worden gevonden in het werkhervattingsadvies van 25 juni 2018, waarin de bedrijfsarts heeft aangegeven dat uit de verrichte onderzoeken (van januari en maart 2016) naar het binnenklimaat indirect aanwijzingen komen voor de conclusie dat niet aannemelijk is dat het binnenklimaat schadelijk geacht moet worden voor de gezondheid van de werknemer. Verder luidt in het rapport van het blootstellingsonderzoek naar de werksituatie van eiseres van 14 januari 2019 van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL) de conclusie dat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn voor bronnen waarbij blootstelling aan hogere dan normale concentraties schimmels kan optreden. De kans op een relevante blootstelling aan deze schimmels en daarmee dat dit heeft geleid tot de longaandoening van eiseres, wordt op dit moment zeer gering geacht. De aantallen schimmeldeeltjes in de lucht van de kantoorruimte zijn vele malen lager dan die in de buitenlucht, aldus het NKAL.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar ziekte veroorzaakt is door de blootstelling aan schadelijke stoffen op haar werk. De conclusie van verweerder dat geen sprake is van een beroepsziekte berust op een toereikende grondslag. De rechtbank ziet aldus geen aanleiding voor het horen van getuigen en/of het benoemen van een deskundige.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande het verzoek van eiseres om een aanvulling op haar IVA-uitkering terecht afgewezen. Het bestreden besluit houdt dan ook in rechte stand.
22. Het beroep is ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.