Uitspraak
15 juli 2016, 15/8232 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van een aanvulling op de WIA-uitkering van betrokkene, die stelt dat haar arbeidsongeschiktheid in overwegende mate is veroorzaakt door haar werkzaamheden. Betrokkene was van 1979 tot 2012 werkzaam bij een zorginstelling en heeft in die periode verschillende functies bekleed. Na een operatie aan haar rechterhand in 1986 en een langdurige ziekteperiode, heeft zij in 2012 een WIA-uitkering ontvangen. In 2015 verzocht zij om een aanvulling op deze uitkering, omdat zij meende dat haar beroepsziekte, RSI, door haar werk was veroorzaakt. Dit verzoek werd door appellant afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde in het voordeel van betrokkene, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen voldoende bewijs was voor een oorzakelijk verband tussen de arbeidsongeschiktheid van betrokkene en haar werkzaamheden. De rapporten van de bedrijfsartsen gaven aan dat er geen verband was tussen de klachten van betrokkene en haar werk. De Raad concludeerde dat betrokkene niet had aangetoond dat haar ziekte in overwegende mate door haar werk was veroorzaakt, en dat de eerdere beslissing van appellant om de aanvulling op de WIA-uitkering te weigeren terecht was.