10.3.In het licht van wat de rechtbank bij 10.1. en 10.2. heeft gezegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er geen zakelijke overwegingen aan de afsplitsing ten grondslag lagen en daarmee treedt het (eerste) wettelijke bewijsvermoeden, waardoor de afsplitsing in overwegende mate gericht zou zijn op het ontgaan of ontwijken van belastingheffing, niet in werking.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in dat geval aan de overige voorwaarden van de splitsingsvrijstelling heeft voldaan. De vrijstelling dient dus te worden toegepast. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting vernietigen.
12. Nu de rechtbank van oordeel is dat de primaire beroepsgrond van eiseres slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan de behandeling van haar (meer) subsidiaire beroepsgronden.
13. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende naheffingsaanslag zal worden vernietigd, zal de rechtbank de beschikking belastingrente eveneens vernietigen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank zoals ter zitting is overeengekomen overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.244 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5).
Immateriële schadevergoeding
16. Eiseres heeft niet verzocht om immateriële schadevergoeding (ISV). De rechtbank dient echter ambtshalve te beoordelen of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, omdat die termijn pas is verstreken na afloop van de reguliere termijn van zes weken voor het doen van uitspraak.
17. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. De ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of deel daarvan) van overschrijding.
18. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 17 september 2019 ontvangen. Tot en met de datum van deze uitspraak zijn er dus 2 jaar en 7 dagen verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn in beginsel met 7 dagen is overschreden. De rechtbank ziet echter, zoals ter zitting ook met partijen is besproken, in dit geval aanleiding om de redelijke termijn wegens bijzondere omstandigheden te verlengen. Eiseres heeft de rechtbank namelijk in overweging gegeven om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van een arrest van de Hoge Raad. Verweerder heeft hiermee ingestemd. De rechtbank heeft eiseres vervolgens per brief van 21 juli 2020 uitstel verleend tot 1 oktober 2020. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de redelijke termijn te verlengen met het verleende uitstel van 2 maanden en 10 dagen.Gelet hierop is de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank niet overschreden.