Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
33. Het recht op btw-aftrek is evenwel afhankelijk gesteld van de naleving van zowel materiële als formele voorwaarden of vereisten (arrest van 21 maart 2018, Volkswagen, C‑533/16, EU:C:2018:204, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
directvanaf de levering voor belaste prestaties wordt gebruikt, kan dus nog wel recht op aftrek bestaan op het moment van de levering. Daar is dan voor nodig dat de btw-ondernemer op het tijdstip waarop het investeringsgoed aan hem werd geleverd dit goed had bestemd voor gebruik in zijn onderneming. Of dat zo is, dient beoordeeld te worden in het licht van alle omstandigheden van het geval. Er bestaat voorts (behoudens enkele uitzonderingen) enkel recht op aftrek voor zover het geleverde investeringsgoed door de btw-ondernemer gebruikt wordt voor belaste prestaties.
belasteprestaties, in dit geval meer specifiek voor belaste verhuur.
belastheeft verhuurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de verklaringen van eiseres, bezien in het licht van alle omstandigheden van het geval, ook niet opgemaakt worden dat eiseres het perceel reeds bij levering in september 2013 bestemd had voor
belasteverhuur. De huurovereenkomst van 15 november 2018, waarin onder meer belaste verhuur per 1 januari 2014 wordt overeengekomen, maakt dat niet anders. Deze huurovereenkomst is circa vijf jaar na de levering van het perceel opgesteld. Gelet op dat tijdsverloop kan naar het oordeel van de rechtbank uit de huurovereenkomst – ook niet in combinatie met de verklaring over waarom deze pas later is opgesteld – niet volgen dat het perceel ten tijde van de levering aan eiseres al bestemd was voor belaste verhuur. Ook aan de in het perceel gedane investeringen direct na de aanschaf kan geen aanwijzing ontleend worden dat eiseres het perceel bestemd had voor belaste verhuur. De gedane investeringen zijn – zo heeft eiseres ter zitting verklaard – onderdeel van een groter project, namelijk de uitbreiding van het bedrijfspand/terrein van [Z BV] Er zijn dan ook geen aan eiseres gerichte facturen, aldus eiseres. Ook uit de stelling van eiseres dat [Z BV] het perceel in het voorjaar van 2014, nadat de voorbereidende werkzaamheden waren afgerond, in gebruik heeft genomen kan niet afgeleid worden dat ten tijde van de levering in september 2013 de intentie bestond om het perceel
belastte verhuren. In het midden kan dan blijven of [Z BV] het perceel al in september 2013 in gebruik had genomen (zoals eiseres tot kort voor de zitting van de rechtbank betoogde) of dat [Z BV] het perceel pas nadat het perceel gereed was gemaakt door een derde, in het voorjaar van 2014, in gebruik had genomen (zoals eiseres later betoogde).