ECLI:NL:RBNNE:2021:2636

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
18/224031-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na steekincident in Lewenborg met medeplegen door verdachte en medeverdachten

Op 25 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekincident in Lewenborg op 3 september 2020. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het medeplegen van doodslag op een 19-jarige man, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een plan had gemaakt om [slachtoffer] in een 'set-up' te lokken, waarbij hij met een mes de fatale steekwond in de buik toebracht. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot 21 maanden jeugddetentie en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn ontwikkelingsstoornis en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van voorbedachte raad. De zaak heeft geleid tot grote maatschappelijke verontrusting, vooral gezien de ernst van het geweld en de impact op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/224031-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Rijksinrichting voor jongens Den Hey-Acker te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 mei 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. Th. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2020/ in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg - zakelijk weergegeven - samen met zijn, verdachtes, medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans in het lichaam, te steken (, als gevolg waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samen met zijn, verdachtes, medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp(randig) en/of puntig voorwerp,
in de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans in het lichaam, te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de bekennende verklaring van verdachte (hierna: [verdachte] ) bewezen kan worden dat [verdachte] de dodelijke steekwond in de buik van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft toegebracht. Daarnaast kan ook bewezen worden dat [verdachte] de steekwond in de hals heeft toegebracht, nu er uit de steekbeschadiging bij de hals een bebloed pluisje is aangetroffen, waarop levercellen van [slachtoffer] zijn aangetroffen. Het is derhalve aannemelijk dat dit bebloede pluisje, nadat [verdachte] [slachtoffer] in zijn buik heeft gestoken, via hetzelfde mes in de steekwond in de hals terecht is gekomen.
Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft de officier van justitie aangevoerd dat er, voorafgaand aan de “set-up” van 3 september 2020, al eerder een plan was om [slachtoffer] onder valse voorwendselen ergens naar toe te lokken en geweld te gaan gebruiken. Zowel bij de eerste als bij de tweede “set-up” stond het vast dat er een mes meegenomen zou worden. Voorts zijn er verschillende Whatsapp-berichten waarin gesproken wordt over steken. Verder zijn er direct voorafgaand aan het steekincident meerdere momenten geweest waarop bij [verdachte] gelegenheid tot beraad heeft kunnen bestaan; zowel op het moment dat hij met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op het bruggetje stond te wachten als het moment dat zij het schoolplein opliepen. In die tijd had [verdachte] zich kunnen bedenken en weg kunnen gaan, hetgeen hij niet heeft gedaan. Door direct nadat hij bij [slachtoffer] was aangekomen op hem in te steken heeft hij zijn voornemen om te steken tot uitvoering gebracht. De enige contra-indicatie die pleit tegen het aannemen van voorbedachte raad is de verklaring van [verdachte] , inhoudende dat hij pas ging steken nadat hij een beweging bij [slachtoffer] dacht te zien die erop leek alsof hij een mes wilde trekken. Deze beweging is echter door geen van de medeverdachten waargenomen. Het voorgaande betekent dat de aanwijzingen die pleiten voor voorbedachte raad in aantal groter- en ook groter in gewicht zijn dan de enige aanwijzing die pleit tegen het bestaan van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu er geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Er was geen plan, geen doelbewuste actie waarover kalm en rustig is nagedacht. Bij [verdachte] was sprake van een gemoedsopwelling vanuit de angst dat [slachtoffer] hem zou steken. Hij stak uit angst om gestoken te worden en heeft geen tijd gehad om na te denken over de gevolgen hiervan.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat wel de subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen kan worden, in die zin dat [verdachte] enkel verantwoordelijk gehouden kan worden voor het toebrengen van de fatale steekwond in de buik.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat op basis van de hierna opgenomen bewijsmiddelen uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 4 september 2020 omstreeks 00.30 uur werd op het schoolplein van De Vuurtoren in Lewenborg het levenloze lichaam van een man aangetroffen, naar later bleek de 19-jarige [slachtoffer] .
Op het lichaam van het slachtoffer is sectie verricht. Blijkens het sectierapport zijn er op het lichaam van [slachtoffer] twee steekletsels aangetroffen; één steekletsel links laag in de hals en een steekletsel hoog op de buik. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door uitwendig mechanisch klievend/perforerend geweld, zoals steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door één steekletsel in de buik.
In de middag van 4 september 2020 zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) aangehouden en verhoord. Zij hebben erkend dat er in de avond van 3 september 2020 rond 23.15 uur op het schoolplein een confrontatie heeft plaatsgevonden met [slachtoffer] .
Aan die – uiteindelijk fataal afgelopen – confrontatie is het volgende voorafgegaan.
[slachtoffer] zocht vanaf 20 augustus 2020 contact met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft haar vriend, [verdachte] , voorgehouden dat [slachtoffer] haar stalkte en dat hij haar lastig viel. [verdachte] was hier niet van gediend en om [slachtoffer] ter verantwoording te roepen is er een plan gemaakt om hem in een “set-up” te gooien. Al enkele dagen na het eerste contact tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] was er het plan om [slachtoffer] in een “set-up” te gooien. Een “set-up” houdt in dat [medeverdachte 2] met [slachtoffer] af ging spreken, waarbij, zonder dat [slachtoffer] dat wist, er naast [medeverdachte 2] ook andere personen mee zouden komen. [verdachte] heeft in de nacht van 21 op 22 augustus 2020 over deze eerste “set-up” gesproken met zijn vriend [naam] . [medeverdachte 2] was ervan op de hoogte dat [verdachte] met zijn vriend over de “set-up” aan het praten was. Deze eerste “set-up” is op het laatste moment niet doorgegaan.
Na anderhalve week, op 3 september 2020, is er opnieuw een plan bedacht om [slachtoffer] in een “set-up” te gooien. [verdachte] had in de middag hierover al contact gehad met [medeverdachte 2] . Gedurende de dag door heeft [medeverdachte 2] ook contact gehouden met [slachtoffer] . In de avond zat [medeverdachte 2] , samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] aan de keukentafel, waar zij het plan om [slachtoffer] in een “set-up” te gooien verder bespraken.
Aan tafel heeft [verdachte] verklaard dat hij [slachtoffer] op zijn bek wilde slaan. [medeverdachte 1] heeft hierop geantwoord dat hij [slachtoffer] dan ook op zijn bek wilde slaan.
[medeverdachte 2] heeft vervolgens [slachtoffer] een berichtje gestuurd waarin zij aangaf dat zij naar het schoolplein, waar [slachtoffer] op dat moment was, toe zou komen.
[verdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar het schoolplein van De Vuurtoren in Lewenborg gegaan, waar de ontmoeting zou plaatsvinden. [verdachte] heeft op het laatste moment besloten om zijn mes uit de woning te halen en mee te nemen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stonden toen al bij de scooters om naar het schoolplein te gaan. [verdachte] is bij [medeverdachte 1] achterop de scooter gegaan omdat [verdachte] zelf geen scooter en overigens ook geen rijbewijs had.
Eenmaal in de buurt van het schoolplein aangekomen hebben zij de scooters verdekt opgesteld zodat [slachtoffer] niet door zou hebben dat [medeverdachte 2] niet alleen was. [medeverdachte 2] is als eerste het schoolplein opgegaan en is een gesprekje met [slachtoffer] begonnen. [verdachte] en [medeverdachte 1] , die op dat moment nog op de brug bij het schoolplein stonden te wachten, zijn enkele momenten later naar [medeverdachte 2] en [slachtoffer] op het schoolplein toegelopen.
[verdachte] heeft, nadat hij met [medeverdachte 1] bij [slachtoffer] en [medeverdachte 2] was aangekomen, vrijwel direct zijn mes gepakt en heeft [slachtoffer] in zijn buik gestoken en daarmee de fatale steekwond toegebracht.
[medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens weggerend met achterlating van [slachtoffer] . Zij zijn vervolgens samen naar het huis van [verdachte] gegaan. Thuis kwamen zij er na enige tijd achter dat [slachtoffer] overleden was doordat zij de online nieuwsberichten hierover volgden.
[verdachte] heeft thuis het mes waar hij [slachtoffer] mee heeft gestoken met een doekje schoongemaakt en op aandringen van [medeverdachte 2] heeft hij het doekje in de wc gegooid. De volgende ochtend heeft [verdachte] dit mes aan [medeverdachte 2] gegeven. [medeverdachte 2] heeft dit mes, samen met het mes van [medeverdachte 1] en haar eigen mes, aan haar moeder gegeven zodat zij de messen kon verstoppen.
Is [verdachte] verantwoordelijk voor de tweede steek?
[verdachte] heeft reeds vanaf het eerste verhoor bekend dat hij de fatale steekwond in de buik van [slachtoffer] heeft toegebracht. Zoals hiervoor reeds weergegeven is uit sectie gebleken dat [slachtoffer] naast de steekwond in de buik, ook een steekverwonding heeft opgelopen in zijn hals. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor het toebrengen van de steekwond in de hals.
De rechtbank stelt vast dat er in het dossier sterke aanwijzingen zijn waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [verdachte] ook de steekwond in de hals heeft toegebracht. Bij de steekbeschadiging in de hals van het slachtoffer is immers een bebloed pluisje aangetroffen, waarop levercellen van [slachtoffer] zijn aangetroffen. [1] De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat deze levercellen, nadat [verdachte] de steek in de buikstreek heeft toegebracht, via het mes van [verdachte] overgebracht zijn naar de steekwond in de hals. Voorts kan voor de stelling dat [verdachte] twee keer heeft gestoken ondersteuning gevonden worden in de verklaring van [medeverdachte 1] die heeft gezegd dat het
leekalsof [verdachte] twee keer een stekende beweging maakte. [2]
Met de bevindingen uit het sectierapport en de verklaring van [medeverdachte 1] staat echter nog niet nog niet buiten alle redelijke twijfel vast dat [verdachte] de tweede steek heeft toegebracht, nu er ook andere scenario’s denkbaar zijn.
Zonder alle mogelijke scenario’s hier te willen uitwerken wil de rechtbank er in het bijzonder op wijzen dat onder één van de nagels van [slachtoffer] een substantie is aangetroffen wat mogelijk bloed kan zijn. Nader onderzoek is hiernaar niet gedaan. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] zelf het pluisje in de steekwond van de hals heeft gebracht, doordat hij eerst de steekwond bij zijn buik en vervolgens de steekwond in de hals heeft aangeraakt. Ook is het mogelijk dat het pluisje naar de steekwond in de hals is getransporteerd tijdens het verlenen van eerste hulp.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij – omdat er verschillende alternatieve scenario’s denkbaar zijn – niet buiten elke redelijke twijfel vast kan stellen dat verdachte ook de steekwond in de hals heeft toegebracht.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook partieel vrijspreken van het toebrengen van de steekwond in de hals.
Vrijspraak primair ten laste gelegde: geen moord
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van voorbedachte raad bij het om het leven brengen van [slachtoffer] en dat [verdachte] om die reden moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet de rechtbank vaststellen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht bepaalt van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. [3]
De rechtbank is van oordeel dat een aanwijzing voor het aannemen van voorbedachte raad zou kunnen zijn dat er een eerder plan was om [slachtoffer] in de val te lokken, waarbij door [verdachte] ook is gesproken over het meenemen van messen. Deze eerdere “set-up” zou plaatsvinden enkele weken voor 3 september 2020 maar is uiteindelijk niet doorgegaan. Bij de organisatie van de tweede “set-up”, aan de keukentafel in de woning van [verdachte] , in de avond van 3 september 2020, is door verdachten niet uitdrukkelijk gesproken over het meenemen van messen en al helemaal niet over het gebruiken daarvan. De rechtbank gaat om die reden uit van de juistheid van de verklaring van [verdachte] dat hij op het laatste moment besloot, toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al buiten stonden bij de scooters, om een mes mee te nemen. Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden maar van een impulsief besluit van [verdachte] om een mes mee te nemen. Van een serieus voornemen of een plan om [slachtoffer] te doden op het moment dat de afspraak met [slachtoffer] werd gemaakt en voor het vertrek naar het schoolplein blijkt de rechtbank hieruit niet.
De rechtbank heeft ook de vele Whatsappberichten over [slachtoffer] die in de aanloop naar de vorige “set-up” en de gebeurtenissen op 3 september 2020 tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en anderen zijn verstuurd meegewogen in haar oordeel. De rechtbank ziet in de inhoud van de berichten aanwijzingen voor de stelling dat er wellicht rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat er bij deze of de eerdere confrontatie serieus geweld zou kunnen worden gebruikt tegen [slachtoffer] , maar, zoals hierboven al gezegd, de rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat [verdachte] of [medeverdachte 2] op enig moment voor de fatale steek een weloverwogen wilsbesluit heeft genomen om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Dat [verdachte] uiteindelijk wel een mes naar het schoolplein heeft meegenomen, en daarmee zichzelf in ieder geval de mogelijkheid heeft verschaft om serieus geweld te kunnen gaan plegen is voor de rechtbank eveneens onvoldoende overtuigend om te kunnen spreken van voorbedachte raad, nu de rechtbank er van uit gaat dat [verdachte] met het meenemen van het mes nog niet het voornemen had om [slachtoffer] hiermee ook te gaan doodsteken. Hij heeft immers verklaard dit mes alleen meegenomen te hebben voor het geval de confrontatie door toedoen van [slachtoffer] – bijvoorbeeld omdat die zelf ook een wapen zou blijken te hebben – uit de hand zou lopen. Dat deze gedachtegang er nou juist toe zou kunnen leiden dat de confrontatie uit de hand zou lopen, zoals in dit geval ook en met fatale gevolgen is gebeurd, maakt nog niet dat sprake is geweest van een weloverwogen besluit om met het oog op de dood van [slachtoffer] het mes mee te nemen. Integendeel, [verdachte] lijkt zich helemaal niet gerealiseerd te hebben dat zijn beslissing om zich te bewapenen zulke verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit gaat dat [verdachte] – toen hij op het schoolplein voor [slachtoffer] stond – impulsief, vanuit een opwelling heeft gestoken, in zijn (achteraf onterecht gebleken) veronderstelling dat [slachtoffer] een wapen wilde trekken. De aanwijzingen in het dossier die pleiten tegen het handelen uit een impuls toen [verdachte] het schoolplein op ging en voor [slachtoffer] stond zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank minder sterk dan de aanwijzingen die de rechtbank heeft dat het uiteindelijk een steek geweest is in een opwelling. Wat hier gebeurd is voldoet dus niet aan de criteria voor het aannemen van voorbedachte raad.
De rechtbank zal [verdachte] dus vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde: wel doodslag
Uit het voorgaande blijkt dat er geen discussie over bestaat dat het [verdachte] is geweest die [slachtoffer] de fatale steek in de buik heeft toegebracht. De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van doodslag.
Is er sprake van medeplegen?
Zoals de rechtbank reeds in het vonnis van heden in de zaak van [medeverdachte 2] heeft geoordeeld, acht zij bewezen dat [medeverdachte 2] een cruciale rol heeft gespeeld bij de gebeurtenissen die tot de fatale confrontatie met [slachtoffer] hebben geleid. Nu in deze zaak geen bewijsverweer is gevoerd op het standpunt van de officier van justitie dat sprake was van medeplegen, volstaat de rechtbank hier met een verwijzing naar hetgeen zij in dat vonnis heeft overwogen.
Gelet op het voorgaande kan bewezen worden dat [verdachte] op 3 september 2020 tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de buikstreek te steken.
Bewijsmiddelen subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 17 mei 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Anderhalve week voor het steekincident van 3 september 2020 ging het voor het eerst over [slachtoffer] . [medeverdachte 2] mijn vriendin, kreeg vaker berichten van hem. Dat ging lang door en op een gegeven moment was ik er zat van. [medeverdachte 2] zei dat hij berichten stuurde en dat hij met haar af wilde spreken. Ze zei een paar keer dat hij haar lastig viel. Ik begon toen boos te worden op hem. Het klopt dat we al een keer eerder zouden afspreken met hem maar dat is niet doorgegaan.
Ik zat de avond van 3 september met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan tafel en [medeverdachte 2] zei dat [slachtoffer] haar weer berichten stuurde. Toen dacht ik: we gaan er nu heen. We hebben de set-up geregeld omdat hij moest stoppen met mijn vriendin lastig vallen. Het doel van de afspraak was dat we hem op zijn bek zouden slaan. Ik wilde eerst geen mes meenemen, maar vlak voordat we gingen dacht ik: ik doe het wel. Ik heb toen mijn mes uit mijn tas gepakt en in mijn zak gedaan. We hadden een soort afspraak: [medeverdachte 2] zou op [slachtoffer] aflopen en met hem praten. Toen kwamen [medeverdachte 1] en ik eraan gelopen. Toen heb ik het mes gepakt en toen maakte ik de steekbeweging. Ik heb de steekwond in de buik toegebracht. Ik ben daarna gelijk weggerend en daarna kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Thuis heb ik het mes schoongemaakt met een doekje. [medeverdachte 2] zei dat ik dat doekje door de wc moest spoelen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 september 2020, opgenomen op p. 912 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :[slachtoffer] stuurde mij die avond, donderdag, de hele tijd berichtjes dat hij wou af spreken. [verdachte] zei toen dat hij er heen wou gaan om hem op zijn bek te slaan. Wij zijn toen naar de oude Aldi gereden en hebben daar de scooters neergezet. Wij zijn toen naar De Vuurtoren gelopen. [verdachte] en [medeverdachte 1] bleven wachten bij het bruggetje. Ik ben toen naar [slachtoffer] toe gelopen. [verdachte] en [medeverdachte 1] kwamen een minuutje of twee later aan lopen. Ik ging toen twee stappen achteruit. Waarop [verdachte] op [slachtoffer] toeliep, hij zei iets en [slachtoffer] zei ook iets. Hij maakte een beweging richting [slachtoffer] . Toen viel [slachtoffer] op de grond. En toen zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] en ik weggerend richting de scooters. En toen zijn wij via daar naar het huis van [verdachte] gereden.
V1: Wat hebben jullie afgesproken hoe die set-up zou gaan verlopen?
A: Ik zou eerst met [slachtoffer] afspreken en een sigaretje roken. Ik zou even met hem praten zodat hij zou denken dat ik alleen was. Zij, [verdachte] en [medeverdachte 1] , zouden er na een paar minuutjes aan komen lopen en hem zeggen waarom hij, [slachtoffer] met mij was, en waarom hij elke keer berichtjes stuurde. Als hij dan stoer zou gaan doen dan zou [verdachte] hem op zijn bek gaan slaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 september 2020, opgenomen op pagina 636 e.v., van onderzoek BOOT/NNRAB20005, inhoudende als verklaring van [verdachte] :V: [medeverdachte 2] zegt tegen jou: geef mij dat mes maar. Wat zou ze er dan mee doen?
A: Wegdoen. Ze was toen bij haar moeder. Haar moeder heeft het toen in de auto gedaan.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 september 2020, opgenomen op pagina 680 e.v., van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :

V: Maar je neemt wel een machette en een mes mee.
A. Ja dat had ik toen ook gedaan toch?
V: Waarom? Als je iemand op zijn bek wilt slaan?
A: Voorzorg altijd, het is toch de stalker van mijn vriendin, dus. Dus voor de zekerheid neem ik dat gewoon mee. Ja. Iedereen die daar, iedereen in Lewenborg bijna heeft een machetti, pistolen, uh keukenmessen, dan ga ik niet onbeveiligd over straat lopen.
V: Je zegt van [medeverdachte 2] die werd gestalkt door hem, die kreeg heel vaak berichtjes van hem.
A: Ja..
V: Die wil afspreken en dat die een foto wou.
A: Ja ja.
V: Uhm, je zegt: ik heb zelf één of twee keer zo’n berichtje gezien
A: Ja misschien drie, maar verder niet.
V: Oké. Die telefoons, dat heeft [naam] (fon) net ook gezegd en dat wordt ook nagekeken. En wij zien eigenlijk uh... Dat jij zegt dat ze heel vaak berichtjes van [slachtoffer] kreeg. Dat zien wij niet.
A: Ooh.
V: We zien het niet op de telefoon van [slachtoffer] , we zien het niet op de telefoon van [medeverdachte 2] .
A: Ooh maar [medeverdachte 2] heeft wel vaker tegen mij gezegd dat hij berichtjes naar haar stuurde zeg maar, maar ik heb niet altijd op haar telefoon gebleken. Ze heeft het niet altijd laten zien snap je.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 september 2020, opgenomen op p. 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :

Gisteravond zei [medeverdachte 2] tegen mij dat ze [slachtoffer] in een ’’set-up’’ wilde gooien. Daarmee bedoelde [medeverdachte 2] dat ze met [slachtoffer] ergens af wilde spreken en dat [verdachte] daar dan ook zou komen en dat [verdachte] dan [slachtoffer] zou slopen. Ongeveer 2 uren later, toen was het 00:16 uur berichtte [medeverdachte 2] mij via Snapchat dat [verdachte] [slachtoffer] had gestoken. [medeverdachte 2] vertelt mij alles en heeft ook gezegd dat [verdachte] een mes bij zich draagt.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2020, opgenomen op p. 414 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:

De chat tussen verdachte [medeverdachte 2] en slachtoffer [slachtoffer] via
Instagram is veilig gesteld door in te loggen op het Instagram-account van verdachte [medeverdachte 2] , te weten [accountnaam] (zie proces-verbaal van bevindingen FDO-015).
Ik verbalisant heb de schermopname van het veilig stellen van de chat bekeken. Ik zie dat wordt ingelogd op de account [accountnaam] . Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [accountnaam] haar Instragram-account is. Ik zie dat vervolgens de chatberichten worden geopend. Ik zie dat in de lijst van verschillende chatberichten die van [slachtoffer] worden geselecteerd. Het account [slachtoffer] is vermoedelijk het Instagram-account van slachtoffer [slachtoffer] . Ik zie dat omhoog gescrold wordt in de chatberichten tot het eerste bericht op 20 augustus 2020 om 22.02 uur. Ik zie de volgende berichten:
tijdstip
[slachtoffer]
[accountnaam]
20 augustus 2020 22:02_
Eyy kom eem chillen dann_
Wtf
Wat denk je zelf
K ken je niet eens en heb een vriend
21 augustus 2020 5:53
Je wilt toch dat ik reageer
[lachende emoticon met tranen]
21 augustus 2020 12:57
Jij dmt mij toch
21 augustus 2020 15:12
Dat betekend wel dat je het leuk vind dat ik je een dm heb
gestuurd [knipogende emoticon]
Nou nee ik heb een vriend
21 augustus 2020 23:07
Maakt toch niet, alsnog kunnen we afspreken
Uit*
Kan
Kom morgen mee naar shisha lounge dann?
No
Kom nu
Of straks
Ben nu niet bij mn boy
Waar ben je dan?
Lwb
Waar lwb dan?
Gwn osso
Maar kan wel buiten komen
Tot hoelaat kan je? Moet eerst nog wat fixen in stadje.
Kan tot laat laat
Ben je alleen?
Nee m’n ouders zijn thuis
Maar verder wel
Aii, moet je nog wat uit stadje?
Noh hoeft niet
Haha thanks
Ey besef he moest om 5 uur
vannacht werken tot half 5, en moet morgen weer om 5 uur en ben nu nog stad [lachende
emoticon met tranen]__
Oh
Oké
Kom straks nog eem vuurtoren dan die school in lwb
Ja kan wel
Kom zwebadje
Anders
Welke?
Euhh
Aqau nog iets
Jdk
Idk
Isn in lwb
Kom anders maar gw vuurtoren
Nee k ga echt niet lopen zover
Je zei net nog kan wel [lachende emoticon met tranen]
Kan wel maar heb echt geen zin
Anders kom morgen avond laat, want moet over 3 uur werken en ben net thuis
Tenzij je nu nog eem vuurtje
komt is toch gezellig zie je [slachtoffer] ook nog even;)
Je ben echt een topper als je
nog even komt.
Dan Zie je [slachtoffer] ?
Jij bent dat toch
Ja [lachende emoticon met tranen]
Wtf dan
Ik had het daar over mijzelf
Hm Okey
Kom je dan nog?
Kan
Is goed, hoelaat ben je er ongeveer?
Euhh
Even wachten tot mn ma weer thuis is
Hoelang duurt dat ongv?
10 min ofZo
15
Is goed
Okey
Is ze er alweer?
Ja nu net
Aii, ga je nu onderweg?
Ja
Dan kom ik nu ook vuurtje
Ai
E
Kom anders die speeltuin bij lichtboei flat
Die aan die fietspad
??
Btr daar
I Nooo sta nu al vuurtje
Ga daar heen beter
Kom gw vuurtje kom op [lachende emoticon met tranen]
Nee kom daar
?
Ik weet zeker je gaat niet alleen, met wie ben je nog meer?
K ben alleen
Waar ben je nu?
Zwembadje
Vlakbij winkelcentrum zeker?
Ja
Ben je op de fiets of lopend?
Lipend
Ainooo [lachende emoticon met tranen]
10 min
Denk ik
Zoiets
Kom speeltuin ja
?
??
K ben daar nu zo
??
Aii
Ai
Zeg maar wanneer je er bent zit nu nog ergens dichtbij
Okey
Zit nu in een ander speeltuintje dichtbij
Okey
Waar ben jij nu dan?
Vlakbij
Moet zo wel weer weg he waar ben je dan?
?
?
Reageer effe
Ben je er al?
?
Eyy
Bruhh
Waarom skip je nu dan?
Beetje in een setup gooien kom op [lachen emoticon met tranen]
Proberen te*

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2020, opgenomen op p. 237 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:

In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] is de telefoon van [verdachte] , geboren [geboortedatum] 2020 te Groningen, in beslag genomen.
De afdeling digitale Opsporing van de politie Noord-Nederland heeft de data van het toestel
forensisch veiliggesteld. De inhoud van het toestel werd via de Cellibrite Reader versie 7.36 voor mij toegankelijk gemaakt. Ik heb op deze wijze onderzoek aan de gegevens in het toestel gedaan.
Zoekterm [slachtoffer]In het toestel is gericht onderzoek gedaan naar gegevens betreffende het dodelijke steekincident. Uit onderzoek is gebleken dat het nummer [telefoonnummer] in gebruik is bij [naam] , geboren [geboortedatum] 2004. Het betreft een chatgesprek op 21 augustus 2020.
Ik zie de volgende inhoud van de whatsapp chat tussen [verdachte] en [naam] :
[verdachte] :
Die guy zegt kom vuur toren dus [medeverdachte 2] zegt geen zin ontlopen kom zwembad(01.06 uur)
[verdachte] : Zegt nee (01:06 uur)
: Enzo (01:06 uur)
: Ofzo (01:06 uur)
[verdachte] : [geen tekst] (01:06 uur)
: Gelijk pussy doen net wou die nog komen (01:07 uur)
: Kkr sjap (01:07 uur)
[naam] : Zeg gwn aii vuur kan wel (01:11 uur)
[verdachte] :
[medeverdachte 2] wil nie(01:11 uur)
[verdachte] : [geen tekst} (01:11 uur)
[naam] : Kom wij gaan (01:12 uur)
[verdachte] : Ja kan wel wacht ff (01:13 uur)
: Als die komt neem wel chat of rami mee (01:14 uur)
[naam] : See (01:15 uur)
[naam] : Hoe laat (01:15 uur)
[verdachte] : Vuurtoren kan wel maar lin is zo terug dan op bed dus ik zeg we gaan met jouw chille
(01:18 uur)
[naam] : Wie is die guy dan (01:20 uur)
[verdachte] : Idk (01:20 uur)
[naam] : Vraag die naam (01:20 uur)
[verdachte] : [slachtoffer] (01:44 uur)
[verdachte] : We vragen 9f hij bij die flat can [naam] komt (01:45 uur)
[verdachte] : Die speel tuin van jouw (01:45 uur)
[naam] : Ik snap het niet meer (01:45 uur)
[verdachte] : Wacht fd (01:45 uur)
[verdachte] : Hij wil vuur (01:45 uur)
[verdachte] : Maaar wij niet (01:46 uur)
[naam] : Wie wil vuur (01:46 uur)
[verdachte] : Die guy (01:46 uur)
[verdachte] : Wik bij vuur toren (01:46 uur)
[verdachte] : Wij bij speel tuin (01:46 uur)
[naam] : Is hij met [naam] (01:46 uur)
[verdachte] : Nee (01:46 uur)
[verdachte] : [geen inhoud] (01:46 uur)
[verdachte] : Bij die Osso daar willen we dat, hij komt (01:46 uur)
[verdachte] : Bij die speel tin (01:47 uur)
[naam] : Ohww (01:47 uur)
[verdachte] : Tuim (01:47 uur)
[verdachte] : Tuin (01:47 uur)
[verdachte] : Kom zo die speel tuin (01:57 uur)
[verdachte] : Bij jouw (01:57 uur)
[verdachte] : Hij gaat daar nu heen (01:57 uur)
[verdachte] : Kom zo die speel tuin (01:57 uur)
[verdachte] : Bij jouw (01:57 uur)
[verdachte] : Hij gaat daar nu heen (01:57 uur)
[verdachte] : Wij ook nog niet daar zijn wacht ff om de hoek (01:57 uur)

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2020, opgenomen op p. 288 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:

In het onderzoek van TGO Boot zijn met toestemming van de rechter-commissaris zogenaamde teliotaps aangesloten op de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Teliotap op [medeverdachte 2]
Op 12 oktober 2020 (TA007, sessienr. 113) belt [medeverdachte 2] met nn-man. Er wordt o.a. gezegd:
[medeverdachte 2] zegt dat [verdachte] altijd een mes in zijn broek had zitten als hij naar buiten ging.

9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2021 (met bijlage), los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend relatering van verbalisant:

In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] is de telefoon van verdachte [medeverdachte 2] in beslag genomen (zie Kvl IBN-004). Op 1 maart 2021 heb ik, verbalisant [medeverdachte 2] , aanvullend onderzoek gedaan aan het toestel van [medeverdachte 2] , gericht op de communicatie tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] in de periode van 19 augustus 2020 en 2 september 2020. Dat betreft de periode vlak voor het eerste
contact tussen het slachtoffer [slachtoffer] en [medeverdachte 2] en de datum van het
steekincident.
Voor een volledige weergave van de chats in de periode 19 augustus 2020 tot en met 2 september 2020 wordt verwezen naar bijlage 1.
Bijlage 1:
Incoming = [verdachte]
Outgoing = [medeverdachte 2]

10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2020, opgenomen op p. 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:

Op 4 september 2020 omstreeks 00.30 uur kregen wij verbalisanten de opdracht te gaan naar de Vaargeul in Groningen. Op het schoolplein zagen wij een voor ons onbekende man liggen. Wij zagen dat de man met zijn rug op de grond lag. Ik zag dat de persoon bleek van kleur was. Ik voelde geen hartslag.

11. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.09.04.055, d.d. 7 september 2020, opgenomen op p. 1255 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door H.H. de Boer (forensisch patholoog), op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:

Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum : [geboortedatum] 2001
SIN-nr. lichaam: AAMA2926NL
Op het lichaam waren 2 steekletsels, alle met omgevende bloeduitstorting:
i. Links laag in de hals, op ca. 156 cm van de voetzoolrand en ca. 7 cm van het midden, was een steekletsel van ca. 2,3 cm (C), met één scherp en één stomp uiteinde. Hierbij was er een rugwaarts, voetwaarts en naar rechts gericht wondkanaal van tenminste ca. 5 cm, met o.a. perforatie van enkele kleine onderhuidse bloedvaten en de linkerborstholte. De linkerlong was niet geraakt.
ii. Hoog op de buik, op ca. 130 cm van de voetzoolrand en iets rechts van het midden, was een steekletsel van ca. 5,6 cm (D), met één scherp en één stomp uiteinde. Hierbij was er een rugwaarts, hoofdwaarts en minimaal naar links gericht wondkanaal van ca. 18,5 cm, met o.a. perforatie van de lever, de aorta, de poortader (v. porta), de linkernierader (v. renalis sinistra) en de bovenste buikslagader (a. mesenterica sup.). Ook was er beschadiging van de 1e lendenwervel en de linkerlendenspier.
Voorlopige interpretatieDe sectie betrof een man (sub 2) met onder andere de letsels sub 3. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door uitwendig mechanisch klievend/perforerend geweld, zoals steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes. Het betrof in totaal 2 steekletsels.
Bij het steekletsel sub 3-ii was er o.a. perforatie van de lever en meerdere zeer grote bloedvaten. Perforatie hiervan heeft -gezien de bevindingen sub 4- geleid tot zeer ernstig bloedverlies, hetgeen middels weefselschade door zuurstoftekort het overlijden volledig verklaart. Bij het steekletsel sub 3-i waren er geen belangrijke structuren, zoals grote bloedvaten of essentiële organen geraakt. Dit letsel kan derhalve op zich het overlijden niet verklaren. Wel kan het letsels hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden, door een bijdrage aan het bloedverlies en het induceren van ademhalingsstoornissen door een klaplong.
Voorlopige conclusie:
Het overlijden van [slachtoffer] , 19 jaren oud geworden, wordt verklaard door één steekletsel in de buik.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samen met zijn medeverdachte die [slachtoffer] met een mes in de buikstreek te steken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van doodslag.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] een beroep op putatief noodweerexces toekomt en dat [verdachte] daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hij gestoken heeft toen hij zag dat [slachtoffer] een handbeweging richting zijn broek maakte en in de achteraf onjuist gebleken, maar op dat moment verontschuldigbare veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] zelf een wapen pakte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op putatief noodweerexces.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) is vereist dat de verdachte zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld of de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Met andere woorden: de verdachte dacht zich te moeten verdedigen tegen een dreigend gevaar dat er niet is, maar die vergissing kan hem niet worden aangerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het beroep op putatief noodweer(exces) ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk zijn gemaakt. Er is geen enkele ondersteuning voor de verklaring van [verdachte] dat [slachtoffer] de beweging heeft gemaakt met zijn hand naar zijn broekzak waar in de beleving van [verdachte] dreiging vanuit ging. Niemand anders dan [verdachte] verklaart over een dergelijke beweging.
Het beroep op putatief noodweerexces wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag dan ook verworpen.
De rechtbank acht [verdachte] derhalve strafbaar, nu ten opzichte van [verdachte] ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan [verdachte] op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel), geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om, onder toepassing aan het jeugdrecht en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, aan [verdachte] een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 18 maanden. Daarnaast dient aan [verdachte] een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd te worden onder de voorwaarden zoals omschreven in de rapportages van de Raad en de Jeugdreclassering. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [verdachte] bereid is om mee te werken aan begeleiding en behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte, [verdachte] , heeft zich op 3 september 2020 op het schoolplein van De Vuurtoren in Lewenborg schuldig gemaakt aan doodslag, door een einde te maken aan het leven van [slachtoffer] .
[verdachte] was daar die avond om de confrontatie met [slachtoffer] te zoeken, aan wie hij duidelijk wilde maken dat hij op moest houden contact te zoeken met zijn toenmalige vriendin, [medeverdachte 2] . Eerder die avond had hij, samen met [medeverdachte 2] en zijn vriend [medeverdachte 1] , het plan gemaakt om [slachtoffer] in de val te lokken, waarbij [medeverdachte 2] met [slachtoffer] zou afspreken, waar dus – zonder dat [slachtoffer] dat wist - ook [verdachte] en [medeverdachte 1] bij zouden zijn. Vlak voor vertrek heeft [verdachte] een mes bij zich gestoken en met dat mes heeft hij [slachtoffer] vrijwel meteen bij aankomst op het schoolplein in zijn buik gestoken.
Het is aan [verdachte] te wijten dat deze confrontatie zo uit de hand gelopen is. Hij is immers degene geweest die bewust een mes naar het schoolplein heeft meegenomen, en dit mes ook direct heeft gebruikt. Extra kwalijk is dat de hele confrontatie op zich al onnodig was. Er was geen goede reden om [slachtoffer] op deze manier, met een valstrik, ter verantwoording te roepen voor wat uiteindelijk maar een klein aantal tamelijk onschuldige berichtjes aan [medeverdachte 2] waren. Dat [medeverdachte 2] hier ook een rol in heeft gespeeld, door het aantal en de frequentie van de berichtjes te overdrijven, mag zo zijn, maar dat neemt de verantwoordelijkheid van [verdachte] voor wat er uiteindelijk gebeurd is niet weg.
Dat dit een zeer ernstig feit betreft behoeft geen uitleg. Door de zinloze dood van [slachtoffer] is de ouders van [slachtoffer] , zijn familie en vrienden onherstelbaar leed aangedaan, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen van de ouders die zij ter zitting voorgelezen hebben. Het is extra pijnlijk dat [slachtoffer] mogelijk nog had kunnen leven indien er door de verdachten tijdig hulp was ingeschakeld.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft ook de samenleving en de buurt waarin hij woonde geschokt. Het steekincident vond plaats op een schoolplein, midden in een woonwijk. Zulk ernstig geweld roept in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid op, al helemaal omdat er geen reden was waarom deze ruzie zo uit de hand moest lopen. Dat het hier fataal is afgelopen wijt de rechtbank aan het groeiende en zeer zorgelijke maatschappelijke probleem dat steeds meer jongeren heel makkelijk lijken te denken over het bij zich dragen van messen en andere wapens. Ze staan er dan niet bij stil dat de drempel om het wapen vervolgens te gebruiken dan wel heel laag wordt.
Strafblad en rapportages
Uit [verdachte] zijn uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Over [verdachte] zijn verschillende rapportages uitgebracht. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de volgende rapportages:
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 15 april 2021;
- het advies van de Jeugdreclassering d.d. 13 april 2021;
- de rapportage van het Triple onderzoek Pro Justitia d.d. 22 februari 2021, bestaande uit:
- het Psychiatrisch Onderzoek opgesteld door A.X. Rutten, (kinder- en jeugd)psychiater;
- het Psychologisch Onderzoek opgesteld door M.J.E. van Kempen, gezondheidszorgpsycholoog;
- het Forensisch Milieuonderzoek opgesteld door W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker.
Ter terechtzitting is op de rapportages een toelichting gegeven door de psychiater A.X. Rutten en de psycholoog M.J.E. van Kempen, namens de Raad N.D. Soppe en namens de jeugdreclassering M. Voorintholt.
De psychiater en de psycholoog hebben beschreven dat er bij [verdachte] sprake is van een ontwikkelingsstoornis in de vorm van een specifieke leerstoornis, een licht verstandelijke handicap (laagbegaafdheid) en misbruik van cannabis (thans in vroege remissie). Ook zijn er problemen in de relatie met zijn ouders, samenhangend met gebrek aan begrenzing, en in
de partnerrelatie. Onderliggend is sprake van gebrekkig ontwikkelde eigenheid en autonomie en tekortschietende frustratietolerantie- en agressiereguleringsvaardigheden. Verda [verdachte] chte wordt gezien als een enerzijds prikkelbehoeftige en anderzijds in sociaal opzicht
onzekere en angstige jongeman die in het kader van beperkte en vooral vermijdende coping een lichte cannabisverslaving heeft ontwikkeld. Het voorgaande beïnvloede de gedragskeuzes tijdens het ten laste gelegde en de psycholoog en psychiater hebben geadviseerd om [verdachte] het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Indien onderzochte, en zijn ouders, niet behandeld en begeleid worden, wordt het recidiverisico op een (gewelds)delict (niet als het ten laste gelegde, maar wel reactief of instrumenteel agressief gedrag), als matig tot hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om onderzochte voortgezette behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart [verdachte] daarom verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank heeft ook acht geslagen op bovengenoemde adviezen van de Raad en de Jeugdreclassering. Hieruit volgt dat zij, in lijn met de psychiater en de psycholoog, een behandeling in een gedwongen kader nodig achten gelet op het ontbreken van probleembesef en probleeminzicht bij zowel [verdachte] als zijn ouders. Zowel de Raad als de Jeugdreclassering hebben geadviseerd om aan [verdachte] een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Jeugddetentie
Artikel 77i, eerste lid, onder b, WvSr bepaalt dat iemand die ten tijde van het plegen van een misdrijf nog geen achttien jaar oud is tot maximaal 24 maanden jeugddetentie kan worden veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding slechts de maximaal aan [verdachte] opgelegde jeugddetentie recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank ziet echter, in de omstandigheid dat het feit [verdachte] in verminderde mate kan worden toegerekend, aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen.
De rechtbank zal daarom aan [verdachte] jeugddetentie opleggen voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de periode dat [verdachte] in voorarrest heeft verbleven.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De rechtbank is met alle deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat [verdachte] een intensieve en langdurige behandeling nodig heeft, die niet binnen een ander kader dan een PIJ-maatregel kan plaatsvinden. De PIJ-maatregel is weliswaar een uiterst middel dat met terughoudendheid moet worden ingezet, zeker als een verdachte – zoals hier – geen strafblad heeft en nog niet eerder een andere, minder ingrijpende vorm van verplichte behandeling heeft gehad. Daar staat tegenover dat het feit dat [verdachte] gepleegd heeft zeer ernstig is en dat het gevaar voor herhaling zonder behandeling voor vergelijkbare ernstige delicten groot is, terwijl de problematiek van [verdachte] complex is. Om er zeker van te zijn dat de noodzakelijke behandeling van de grond komt en gevolgd wordt, ook als [verdachte] daar op enig moment niet meer voor is gemotiveerd of zich niet aan de afspraken zou houden, is de PIJ-maatregel passend en noodzakelijk.
Om diezelfde reden is de rechtbank, anders dan de officier van justitie en in afwijking van de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat er geen ruimte is om de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm aan [verdachte] op te leggen. De deskundigen geven immers aan dat zij de kans groot achten dat [verdachte] zijn behandeling zal stoppen wanneer hij geconfronteerd wordt met uitdagingen en frustraties. Dat [verdachte] met uitdagingen en frustraties geconfronteerd gaat worden is naar het oordeel van de rechtbank onvermijdelijk. Verder is het volgens de deskundigen de verwachting dat de ouders van [verdachte] , gezien hun beschermende en loyale houding in het verleden, [verdachte] niet voldoende zullen kunnen bewegen tot voortzetting van behandeling.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de behandeling van [verdachte] moet plaatsvinden in een klinische omgeving, waarbij voldoende toezicht kan worden gehouden op de veiligheid van [verdachte] en de veiligheid van anderen. De rechtbank ziet hiervoor geen andere geschikte plek dan in een Justitiële Jeugdinrichting. Het feit dat [verdachte] stelt open te staan voor behandeling en dat zijn ouders aangeven hem hierin te zullen ondersteunen, acht de rechtbank, in het licht van hetgeen zij hierboven daarover heeft overwogen, onvoldoende om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen voldoende te kunnen waarborgen. De rechtbank zal om die reden overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en behandeling en begeleiding van [verdachte] is, zoals hiervoor ook al is overwogen, noodzakelijk voor zijn zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling.
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij [verdachte] tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 4.031,29 ter zake van materiële schade, € 20.000,- ter vergoeding van affectieschade en € 20.000,- ter vergoeding van shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 4.031,29 ter zake van materiële schade, € 20.000,- ter vergoeding van affectieschade en € 20.000,- ter vergoeding van shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Beide benadeelde partijen zijn ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. Schaap, advocaat te Groningen. De raadsvrouw heeft verzocht om in het vonnis een overweging op te nemen waarin wordt bepaald dat de verdachten en hun familie het strafdossier niet zullen openbaren en/of verspreiden aan derden of op social media kanalen zullen verspreiden en/of openbaren, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding van deze bepaling. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de benadeelde partijen ten behoeve van het opsporingsonderzoek veel privacygevoelige informatie aan de politie hebben overlegd, waarbij zij er vanuit gingen dat er met deze informatie vertrouwelijk omgegaan zou worden. Deze informatie bevindt zich nu in het strafdossier. Om de privacy van hun zoon en de nalatenschap te beheersen dient bovenstaande bepaling opgenomen te worden; dit kan in de vorm van een overweging ten overvloede of door oplegging van een bijzondere voorwaarde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toegewezen kunnen worden, vermeerderd met de wettelijke rente en onder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar vergelijkbare uitspraken, aangevoerd dat er voldaan is aan het confrontatievereiste. [4]
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide benadeelde partijen aangevoerd dat de vergoeding ter zake van de materiële schade en de vergoeding ter zake van affectieschade geheel toegewezen kunnen worden. De raadsvrouw heeft verzocht om de vorderingen voor zover deze zien op de shockschade af te wijzen, nu er geen sprake is geweest van een directe confrontatie met het fysieke geweld of de ernstige gevolgen van dat geweld vlak na het incident.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de materiële schade en de affectieschade als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Deze schadeposten, waarvan de hoogte niet door [verdachte] is betwist, zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2020.
Ten aanzien van de schadepost die ziet op de shockschade oordeelt de rechtbank als volgt. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (1) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (2) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. [5] Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
Dat het overlijden van [slachtoffer] psychisch letsel teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partijen is op basis van de overgelegde stukken voldoende komen vast te staan.
De shockschade is verder onderbouwd door aan te voeren dat de benadeelde partijen geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van het geweldsmisdrijf, doordat zij hun zoon in het mortuarium hebben moeten identificeren.
Het behoeft geen motivering dat de confrontatie in het mortuarium met het levenloze lichaam van hun zoon voor de ouders zeer schokkend moet zijn geweest. Het is ook ontzettend triest dat zij vanuit hun huis elke dag uitkijken op het schoolplein van De Vuurtoren; de plaats waar hun zoon op 3 september 2020 om het leven is gekomen.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de strenge eisen die in de jurisprudentie worden gesteld aan de toekenning van shockschade, er geen sprake is geweest van ofwel het waarnemen van het strafbare feit ofwel de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Deze zaak verschilt van de door de raadsvrouw van de benadeelde partijen en de officier van justitie aangehaalde jurisprudentie, in die zin dat de identificatie van de benadeelde partijen met hun zoon niet op dezelfde dag, maar na vier dagen heeft plaatsgevonden. Aan het vereiste van directe confrontatie is hier dus niet voldaan. De rechtbank ziet om deze redenen geen ruimte om een vergoeding voor shockschade toe te kennen. De benadeelde partijen zullen daarom in dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, [verdachte] dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat [verdachte] tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed. De rechtbank zal de gijzeling daarbij bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal [verdachte] veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank is verder, met de officier van justitie, van oordeel dat het strafrecht geen mogelijkheid biedt om het door de raadsvrouw verzochte openbaringsverbod op te leggen. De rechtbank wil er echter vanuit gaan dat de verdachten en hun families ook zonder dit openbaringsverbod het fatsoen en het respect hebben om discreet om te gaan met de stukken en de informatie waar zij uit hoofde van deze strafzaak de beschikking over hebben gekregen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 21 maanden

en

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 24.031,29(zegge: vierentwintig duizend en eenendertig euro en negenentwintig eurocent euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2020.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 24.031,29 (zegge: vierentwintig duizend en eenendertig euro en negenentwintig eurocent euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2020. Dit bedrag bestaat uit € 4.031,29 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte – al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 24.031,29(zegge: vierentwintig duizend en eenendertig euro en negenentwintig eurocent euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2020.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 24.031,29 (zegge: vierentwintig duizend en eenendertig euro en negenentwintig eurocent euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2020. Dit bedrag bestaat uit € 4.031,29 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte – al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J. van Bruggen en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2021.

Voetnoten

1.Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.09.04.055 (aanvraag 005 tot en met 010) d.d. 12 februari 2021, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, opgemaakt door dr. S. van Soest, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
2.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 september 2020, opgenomen op pagina 1045 e.v., van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1] .
3.HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.
4.Rb Noord-Nederland 27 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3678, Rb Midden-Nederland 20 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1046, Hof Amsterdam 16 december 2019, ECLI:NL:GHAM:2019:4432;
5.HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356.