Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
[derde-partij], gevestigd te [plaats] ,
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een herzieningsverzoek af te wijzen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, had verzocht om terug te komen van een eerder besluit van 20 maart 2018, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en heeft het beroep ongegrond verklaard.
De procedure begon met een primair besluit van 24 december 2019, waarin de Svb het herzieningsverzoek afwees. Dit werd bevestigd in een bestreden besluit van 15 april 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om aan te tonen dat er nieuwe feiten waren die de afwijzing van het herzieningsverzoek onterecht maakten. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in haar overwegingen betrokken.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de argumenten van eiser, die betrekking hadden op vermeende fouten van de Svb bij de berekening van vaartijden, niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt, omdat deze al eerder in de procedure naar voren waren gebracht. De rechtbank heeft de afwijzing van het herzieningsverzoek door de Svb bevestigd en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.