ECLI:NL:RBNNE:2021:2400

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB LEE - 20 _ 2031
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omzetting verlies uit aanmerkelijk belang in belastingkorting

In deze zaak heeft eiser in 2013 een verlies uit aanmerkelijk belang geleden, maar dit verlies niet vermeld in zijn aangifte, waardoor het niet bij beschikking is vastgesteld. In 2019 verzoekt eiser de inspecteur van de Belastingdienst om het verlies om te zetten in een belastingkorting, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, omdat volgens de wettelijke regeling een verlies eerst bij beschikking vastgesteld moet worden voordat het kan worden omgezet in een belastingkorting. De rechtbank stelt vast dat eiser feitelijk een verlies heeft geleden, maar dat dit verlies niet bij beschikking is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en eerdere jurisprudentie die bevestigen dat een bij beschikking vastgesteld verlies noodzakelijk is voor omzetting naar belastingkorting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan op 15 juni 2021 en openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2031

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [gemachtigde van eiser] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 1 november 2019 verweerder verzocht om een verlies uit aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.53 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) om te zetten in een belastingkorting.
Bij brief van 10 februari 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Bij uitspraak van 18 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand gemachtigde eiser] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [bijstand gemachtigde verweerder] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en is gehuwd met [naam partner eiser] , geboren op [geboortedatum] .
1.2.
Eiser was van [datum] 2004 tot [datum] 2013 enig aandeelhouder van [naam B.V.] (hierna: Management BV) De verkrijgingsprijs van de aandelen van Management BV is € 18.000.
1.3.
Op [datum] 2013 is Management BV ontbonden. Ter zake van de liquidatie zijn geen liquidatie-uitkeringen gedaan.
1.4.
Eiser heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.526. In de aangifte is geen melding gemaakt van een verlies uit aanmerkelijk belang.
1.5.
Met dagtekening 12 augustus 2015 is de aanslag IB/PVV 2013 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld naar een verschuldigd bedrag aan IB/PVV van nihil. Er is geen verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld.
Geschil
2.1
In geschil is of verweerder eisers verzoek voor het omzetten van het in 2013 opgekomen verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting terecht heeft afgewezen.
2.2
Meer specifiek is in geschil of voor het omzetten van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting vereist is dat dat verlies bij beschikking is vastgesteld.
2.3
Niet in geschil is dat eiser feitelijk in 2013 een verlies uit aanmerkelijk belang heeft geleden ter grootte van € 18.000 en dat aan de overige in artikel 4.53 van de Wet IB 2001 genoemde voorwaarden voor de omzetting van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting is voldaan.
Standpunten
3.1
Eiser stelt dat voor het omzetten van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting
nietis vereist dat het verlies bij beschikking is vastgesteld. Eiser wijst hierbij op een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2014. [1] Eiser stelt verder dat, nu het in dit geval niet gaat om een ondernemingsverlies, een vergelijking met de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 11 september 2014 niet opgaat. [2]
3.2
Verweerder stelt dat voor het omzetten van een verlies uit aanmerkelijk belang in en belastingkorting
welis vereist dat het verlies bij beschikking is vastgesteld. Verweerder wijst hierbij op uitspraken van diverse gerechtshoven en een uitspraak van Rechtbank Den Haag. [3] Daarbij stelt verweerder – samengevat – dat een vergelijk gemaakt kan worden met de drie uitspraken van de gerechtshoven. Het gaat in die uitspraken weliswaar steeds om verliesvaststelling en verliesverrekening op grond van respectievelijk artikel 3.151 en artikel 3.150 van de Wet IB 2001, maar dat maakt niet uit nu deze bepalingen vergelijkbaar zijn met artikelen 4.50 en 4.52 van de Wet IB 2001. In artikel 4.53 van de Wet IB 2001 wordt vervolgens ook verwezen naar artikel 4.50 van de Wet IB 2001. Het uitgangspunt dat een verlies eerst bij beschikking vastgesteld moet worden voordat het verrekend kan worden geldt daarom ook voor het omzetten van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting, aldus verweerder. Dit volgt eveneens uit de uitspraak van Rechtbank Den Haag, waar het wel ging om verrekening van een verlies uit aanmerkelijk belang.
Beoordeling
4. Indien de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als verlies uit aanmerkelijk belang. Op grond van artikel 4.49 van de Wet IB 2001 worden verliezen uit aanmerkelijk belang verrekend met de inkomens uit aanmerkelijk belang van het voorafgaande kalenderjaar en de zes volgende kalenderjaren. Op grond van artikel 4.50, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 4.53 van de Wet IB 2001 kan, indien een belastingplichtige en zijn partner in enig kalanderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen aanmerkelijk belang meer hebben, een nog niet verrekend verlies uit aanmerkelijk belang op verzoek van de belastingplichtige omgezet worden in een belastingkorting.
5. Uit de hiervoor beschreven wettelijke regeling vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat een verlies uit aanmerkelijk belang bij beschikking vastgesteld moet zijn om in een belastingkorting omgezet te kunnen worden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor verliesverrekening binnen de inkomstenbelasting een bij beschikking vastgesteld verlies nodig is. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om dat anders uit te leggen voor het omzetten van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting. Omdat het in 2013 geleden verlies uit aanmerkelijk belang niet bij beschikking is vastgesteld, kan het dus ook niet omgezet worden in een belastingkorting. Verweerder heeft daarom terecht het verzoek van eiser afgewezen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
7. Voor een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2021 door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8648.
2.Gerechtshof Amsterdam 14 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3808.
3.Gerechtshof Amsterdam 11 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3808, Gerechtshof Den Haag 22 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:793, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4534 en Rechtbank Den Haag 14 december 2020, SGR 19/7578 (niet gepubliceerd).
4.Zie de door verweerder genoemde jurisprudentie bij voetnoot 3.