ECLI:NL:RBNNE:2021:1788
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Mijnbouwschade en bewijsvermoeden in aardbevingsgebied Groningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over mijnbouwschade aan de aanbouw van de woning van eiser, veroorzaakt door aardbevingen in het Groningenveld. Eiser stelde dat verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, ten onrechte het wettelijk bewijsvermoeden, zoals geformuleerd in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, had weerlegd. De rechtbank moest beoordelen of er een causaal verband bestond tussen de verzakkingen van de aanbouw en de trillingen veroorzaakt door aardbevingen. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was en dat de schade het gevolg was van autonome zetting van de aanbouw, die niet gerelateerd was aan mijnbouwactiviteiten. Eiser had ook aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid had gekregen om contra-expertise in te schakelen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan verweerder was om te faciliteren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing was, maar dat verweerder dit voldoende had weerlegd door te verwijzen naar deskundigenrapporten die concludeerden dat de schade niet door aardbevingen was veroorzaakt. De deskundigen gaven aan dat de schade te wijten was aan de funderingsverschillen tussen de woning en de aanbouw, en dat de verzakkingen een gevolg waren van de zettingsgevoelige ondergrond. De rechtbank oordeelde dat de deskundigenadviezen voldoende waren om het bewijsvermoeden te weerleggen, en dat er geen grond was voor het vergoeden van toekomstige schade aan de deuren in de aanbouw.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.L. Vucsán, in aanwezigheid van griffier R.E.J. Jansen, en werd openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.