ECLI:NL:RBNNE:2021:1465

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
20/3378
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van schadevergoeding voor aardbevingsschade door mijnbouwactiviteiten met betrekking tot schoorsteen en vochtplekken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Instituut Mijnbouwschade Groningen over een schadevergoeding voor aardbevingsschade. Eiseres had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan haar woning, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. In het primaire besluit van 20 februari 2020 werd een schadevergoeding van €13.413,27 toegekend, maar dit besluit werd later door verweerder herzien zonder toepassing van hoor en wederhoor. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 15 maart 2021 is eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en een aannemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade aan de schoorsteen en de vochtplek achter de cv-ketel in geschil zijn. Eiseres betoogde dat de schoorsteen los was gekomen van de achterwand en dat de schade niet adequaat was hersteld. De rechtbank oordeelde dat het herziene besluit van verweerder niet zorgvuldig was, omdat het was gebaseerd op nieuwe rapportage zonder dat eiseres de kans had gekregen om hierop te reageren. De rechtbank vernietigde het herziene besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de deskundigen concludeerden dat de schade aan de schoorsteen voldoende kon worden hersteld.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met deskundigenadviezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3378
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. H.J. de Groot),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder,
(gemachtigde: mw. mr. S.C. Goldbohm).
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een schadevergoeding van €13.413,27 toegekend.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 maart 2021 (het herziene bestreden besluit) heeft verweerder het besluit op bezwaar herzien.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door dhr. A. Ridder, aannemer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Daarnaast is verschenen dhr. J.N. Handgraaf, werkzaam als deskundige bij het
schade-expertisebureau 10BE.
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres heeft op 14 juni 2019 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (thans: Instituut Mijnbouwschade Groningen, hierna: verweerder). Het gaat daarbij om een aanvraag ter vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] te [woonplaats] .
1.2. Verweerder heeft deskundige B. Verbaan aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige heeft op 6 september 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder.
Op 19 november 2019 heeft eiseres een zienswijze op het adviesrapport ingediend.
1.3. Naar aanleiding van de zienswijze is het adviesrapport opnieuw beoordeeld.
Op 13 januari 2020 heeft deskundige I. Hermans een herzien adviesrapport uitgebracht.
1.4. In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eiseres een schadevergoeding toegekend van €13.413,27 uitgekeerd. Daarnaast zijn in het besluit bijkomende kosten van €595,000 en een wettelijke rente van €185,85 toegekend.
1.5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres heeft telefonisch aan verweerder medegedeeld dat zij afziet van het houden van een hoorzitting in bezwaar. De Commissie Advisering Bezwaarschriften Schade door Mijnbouw (de commissie) heeft in het advies van 31 augustus 2020 geadviseerd om het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren.
1.6. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het commissieadvies, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.7. Op 3 maart 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien, omdat abusievelijk een verkeerde versie van het commissieadvies aan het besluit was gehecht.
Overwegingen
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder in het primaire besluit terecht een vergoeding van €13.413,27 heeft uitgekeerd aan eiseres.

3.Herziene beslissing op bezwaar van 3 maart 2021

3.1.
Verweerder heeft op 3 maart 2021 een herziene beslissing op bezwaar genomen. De aanleiding hiervoor is volgens verweerder gelegen in het feit dat in het bestreden besluit abusievelijk een de verkeerde versie van het advies van de bezwaaradviescommissie naar eiseres is gezonden.
3.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat het herziene besluit is gebaseerd op nieuwe informatie, zoals het nader deskundigenadvies van deskundige Handgraaf van 26 februari 2021.
Zij heeft de rechtbank verzocht om de nieuwe informatie buiten beschouwing te laten, omdat deze gang van zaken naar haar mening in strijd is met een goede procesorde.
3.3.
De rechtbank constateert dat verweerder in zijn herziene bestreden beslissing op bezwaar niet alleen de aanhechting van een verkeerde versie van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft gecorrigeerd door alsnog de juiste versie aan het herziene bestreden besluit te hechten, maar tevens het herziene bestreden besluit heeft gebaseerd op een nader rapport dat is opgesteld door de heer Handgraaf. Dat rapport is gedateerd
26 februari 2021.
De rechtbank constateert voorts dat het beroep van eiseres zich op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook richt op het herziene bestreden besluit. Door eiseres is verzocht om het rapport van Handgraaf van
26 februari 2021 buiten beschouwing te laten, omdat zij geen mogelijkheid heeft gehad om een tegenrapportage te laten opstellen.
De rechtbank merkt echter op dat dit rapport onderdeel uitmaakt van het herziene bestreden besluit en aldus van rechtswege onderdeel is van de onderhavige beroepsprocedure. In die zin kan er door de rechtbank niet worden voldaan aan het verzoek van eiseres. De rechtbank is echter wel met eiseres van oordeel dat wanneer eiseres de beschikking op bezwaar mede baseert op een nieuwe rapportage, eiseres de gelegenheid had moeten krijgen om op die rapportage te reageren alvorens verweerder het herziene besluit op bezwaar had genomen. In die zin acht de rechtbank het verwijt dat eiseres aan verweerder maakt, namelijk dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, terecht en zal daarom het bestreden herziene besluit vernietigen.
3.4.
Verweerder doet het voorkomen dat met het herziene bestreden besluit slechts een administratieve fout is rechtgezet en dat het herziene bestreden besluit in de kern gelijk is aan het bestreden besluit. Op zich constateert de rechtbank dat beide besluiten uitgaan van de ongegrondheid van de bezwaren van eiseres. Doch in de motivering met betrekking tot de aard van de schade aan de schoorsteen wordt in het herziene bestreden besluit een andere positie ingenomen dan in het bestreden besluit. In het bestreden besluit wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat er geen scheurvorming zou zijn in de overgang tussen het deel van de schoorsteen onder het dak en het binnenblad van de spouwmuur. In het beroepschrift wordt betoogd dat die scheuren wel aanwijsbaar zijn. Los van de vraag of hieruit kan worden geconcludeerd dat de schoorsteen is losgekomen van de muur en los van de vraag wat dat dan zou betekenen, blijkt uit het herziene bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder intussen het standpunt van eiseres dat er wel degelijk scheuren in de overgang tussen de spouwmuur en de schoorsteen aanwezig zijn, onderschrijft en in die zin is teruggekomen op haar eerdere besluit. In die zin is eiseres dan ook terecht in beroep gegaan.
3.5.
Nu de rechtbank het herziene bestreden besluit zal vernietigen, zal de rechtbank hierna onderzoeken of er voldoende informatie is om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen in stand te laten.
4. Genoegzaam en deugdelijk herstel van de scheurvorming aan de schoorsteen (schade 3)
4.1.
De rechtbank constateert dat schade 3 ziet op scheuren in de schoorsteen.
De schoorsteen is boven de dakvlakken en in de voorgevel uitgevoerd in gevelsteen en bestaat onder het dakvlak, zo is niet in geschil, uit gemetselde kalkzandstenen die op een betonnen plaat rusten die op zijn beurt rust op een stalen constructie die op de verdiepingsvloer staat. De schoorsteen rust aldus voor ongeveer de helft op de buitenmuur (het buitenblad en binnenblad) en voor ongeveer de helft op de hierboven beschreven constructie.
De rechtbank constateert voorts dat er geen schade is geconstateerd aan het zichtbare gedeelte van de schoorsteen boven het dakvlak en in de gevel. De schade in geschil is geconstateerd in het gedeelte van de schoorsteen dat zich onder het dakvlak bevindt. Het betreft hier eerder geconstateerde schade die is gemeld bij de NAM en die niet is hersteld. Niet in geschil is dat deze schade kan zijn verergerd door bodembeweging en dat het bewijsvermoeden van toepassing is en de schade daarom voor vergoeding in aanmerking komt. In geschil is de mate waarin de schoorsteen beschadigd is en de aard van die schade. Partijen verschillen als gevolg daarvan ook over de wijze waarop de schoorsteen hersteld moet worden en wat de kosten daarvan zijn.
4.1.
Eiseres voert aan dat, anders dan door de deskundigen is geconcludeerd, de schoorsteen is losgekomen van de achterwand. Eiseres verwijst naar een e-mail van Timmerbedrijf Ridder van 1 mei 2020, waarin aannemer Ridder bevestigt dat een verergering is te zien waarbij de schoorsteen is losgekomen van de wand. Eiseres betoogt dat ook op de bijgevoegde foto’s in bezwaar goed is te zien dat het schoorsteenblok en de beugels waarop het schoorsteenblok rust, zijn losgekomen van de achterwand. Tussen de beugels en de achterwand is zo veel ruimte ontstaan, dat in deze ruimte een vijl kan worden gebracht. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig is gemotiveerd.
Eiseres wijst erop dat deskundige Hermans niet zelf ter plaatse is geweest om de schade op te nemen. Volgens eiseres heeft deskundige Verbaan tijdens zijn schadeopname geconstateerd dat de schoorsteen is losgekomen. Hij heeft met eiseres gesproken over mogelijke herstelmethoden. Nu de schoorsteen wel degelijk is losgekomen, is eiseres van mening dat de geadviseerde herstelmethode ontoereikend is om tot een deugdelijk herstel van schade 3 te komen. Eiseres betoogt dat het herstel dient plaats te vinden op basis van de voorgestelde methode door Ridder, namelijk het geheel verwijderen van de schoorsteen.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door deskundige Hermans
geadviseerde herstelmethode voorziet in een deugdelijk herstel van de schade en de
gecalculeerde herstelkosten toereikend zijn om de scheuren te herstellen. Deskundige
Handgraaf heeft in zijn nader advies toegelicht dat het uitslijpen van de scheuren en het vullen met epoxy voegmortel de bouwdelen met elkaar verlijmt. De schoorsteen wordt als gevolg van het geadviseerde herstel in zijn oorspronkelijke sterkte teruggebracht. Daarbij heeft Handgraaf toegelicht dat er aan de buitenzijde van de schoorsteen op het dak geen schade is geconstateerd en daarvoor geen herstel is opgenomen in het herzien adviesrapport.
In reactie op de door eiseres ingediende offertes van aannemer Ridder heeft Handgraaf toegelicht dat deze offertes niet te vergelijken zijn met de calculatie in het herzien adviesrapport voor het herstel van de scheurvorming. Handgraaf heeft toegelicht dat uit de offerte volgt dat de bestaande schoorsteen met constructie zwak is. Over de door eiseres overgelegde offertes van aannemer Ridder merkt verweerder op dat Ridder in de tweede offerte uitgaat van het verwijderen van de schoorsteen. In de eerste offerte wordt naast herstel van de scheuren ook voorzien in andere werkzaamheden, zoals het opvijzelen van de schoorsteen en aanbrengen van een staalconstructie. Volgens Handgraaf gaan deze werkzaamheden verder dan enkel schadeherstel en het terugbrengen van de situatie naar de oude toestand.
Verweerder stelt dat de door Handgraaf gegeven toelichting voldoende duidelijk maakt dat de geadviseerde herstelmethode voor schade 3 voor een genoegzaam en deugdelijk herstel zorgt.
4.3.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de schoorsteen is losgekomen van de achterwand verwijst verweerder naar de reactie van Handgraaf in het herziene bestreden besluit. Door aannemer Ridder is aangegeven dat de schoorsteen bestaat uit
kalkzandsteen die door de tijd en de aardbevingsschade niet goed meer hecht aan de
ondergrond waardoor de schoorsteen los is komen te staan. Handgraaf geeft
hierover in de nadere toelichting, die ook ten grondslag is gelegd aan de gewijzigde
beslissing op bezwaar, aan dat enige stenen zijn losgeraakt als gevolg van onthechting
van de kalkzandsteen. Daarbij heeft Handgraaf aangegeven dat hij kan bevestigen dat onthechting een eigenschap is van kalkzandsteen. Handgraaf heeft daarbij toegelicht dat de onthechting niet wordt veroorzaakt of verergerd als gevolg van trillingen door mijnbouwactiviteiten.
4.4.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), waaronder de uitspraak van 18 december 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:4250), blijkt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
4.5.
De rechtbank begrijpt de stellingen van eiseres aldus dat zij met de stelling dat de schoorsteen is losgekomen tot uitdrukking brengt dat het betrokken gedeelte van de schoorsteen dusdanig verzwakt is dat het niet langer het gedeelte van de schoorsteen dat boven het dakvlak uitsteekt, kan dragen zodat de schoorsteen in zijn geheel vernieuwd moet worden. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat er scheuren zitten in het betrokken gedeelte van de schoorsteen onder het dakvlak en dat die scheuren ook te constateren zijn in de overgang van de schoorsteen met het binnenblad van de spouwmuur.
4.6.
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd op het adviesrapport van deskundige Verbaan, het herziene adviesrapport van deskundige Hermans, en de aanvulling daarop in bezwaar met het nadere advies van deskundige Handgraaf. Hoewel er bij deskundigen sprake is van voortschrijdend inzicht ten aanzien van de aanwezigheid van scheuren tussen de schoorsteen en de spouwmuur, zijn de deskundigen wel allen van oordeel dat de schade toereikend kan worden gerepareerd door het openkappen van de aanwezige scheuren en de aldus ontstane delen te verlijmen met tweecomponentenmortel. Geen van de deskundigen ziet, anders dan Ridder, aanknopingspunten voor de stelling dat dit gedeelte van de schoorsteen dusdanig beschadigd is dat het herbouwd zou moeten worden. De deskundigen zijn van oordeel dat de schoorsteen met de gekozen herstelmethode weer zijn oorspronkelijk sterkte zal verkrijgen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres en haar aannemer Ridder hieromtrent is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de schoorsteen zo ernstig is beschadigd dat slechts herbouw herstel in oude toestand zou kunnen brengen en dat de deskundigen die door verweerder zijn ingeschakeld hiervan een onjuiste inschatting gemaakt hebben.
Ter zitting is voorts gebleken dat Ridder, uitgaande van de vooronderstelling dat verdergaand herstel niet nodig zou zijn, van oordeel is dat de calculatie van verweerder ten aanzien van de herstelkosten op zich klopt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat met het door verweerder toegekende schadebedrag de schade aan de schoorsteen toereikend gerepareerd kan worden. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het besluit ten aanzien van schade 3 in stand laten.

5.De vochtplek achter de cv-ketel (schade 6)

5.1.
Volgens eiseres hangen schade 3 en 6 met elkaar samen. De vochtplek achter de
cv-ketel, in de adviesrapporten aangeduid met schade 6, is volgens eiseres ook een gevolg van trillingen door aardbevingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen de ontstane vochtschade en mijnbouwactiviteiten. Deskundige Handgraaf heeft in zijn nadere advies toegelicht dat sprake is van een cv-ketel met gesloten systeem. Dat betekent dat zowel het rookgas als de afvoer van lucht van en naar de ketel gebracht worden. De rookgasafvoer en de luchttoevoer lopen via de bovengelegen verdieping en de onderzijde van het betonplaatje door de gemetselde schoorsteen naar buiten. Deskundige Handgraaf heeft toegelicht dat bij het stoken van de ketel condens ontstaat in de rookgasafvoer. Het ontstane condens loopt langs de binnenwand van de rookgasafvoer terug de ketel in en wordt onder in de ketel via het riool afgevoerd. Ook in de ketel ontstaat condens. Deskundige Handgraaf heeft aangegeven dat het, gelet op dit proces, zeer aannemelijk is dat de vochtplek is ontstaan door condensvorming en een lichte lekkage vanuit de ketel. Handgraaf bevestigt het oordeel van de deskundige dat de vochtplek niet is veroorzaakt door schade vanuit de bovengelegen gemetselde schoorsteen. Volgens verweerder is, gelet op de bevindingen en adviezen van de deskundigen, voldoende komen vast te staan dat schade 6 niet is veroorzaakt door trillingen die het gevolg zijn van mijnbouwactiviteiten.
5.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het wettelijk bewijsvermoeden, zoals geformuleerd in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, op deze zaak van toepassing is. Vochtplekken kunnen het gevolg zijn van schade aan het huis met lekkage tot gevolg. De rechtbank acht het bewijsvermoeden toereikend weerlegd indien -overeenkomstig de vaste gedragslijn van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen. Zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1935) en de uitspraak van de AbRvS van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
In een geval als het onderhavige waarbij sprake is van een gevolgschade, acht de rechtbank het bewijsvermoeden ook toereikend weerlegd indien door verweerder aangetoond wordt dat er geen relatie bestaat tussen de gevolgschade en de mijnbouwschade waardoor die gevolgschade zou zijn ontstaan.
5.4.
De rechtbank overweegt dat de stellingen van eiseres erop neerkomen dat er regenwater via de schoorsteen naar de cv-installatie is gelekt. In het herziene adviesrapport wordt door Hermans geconcludeerd dat volledig kan worden uitgesloten dat de vochtschade een gevolgschade is van de scheurvorming aan de schoorsteen. De vochtplek bevindt zich achter de cv-ketel en loopt niet door naar het plafond. Ook ter plaatse van de stoel van de schoorsteen zijn geen vochtplekken waarneembaar. Een causaal verband tussen de vochtschade en trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten is volgens Hermans uitgesloten.
Daarnaast heeft deskundige Handgraaf in zijn nadere advies toegelicht dat het zeer aannemelijk is dat de vochtplek is ontstaan door condensvorming en een lichte lekkage vanuit de ketel, en niet vanuit de bovengelegen gemetselde schoorsteen. Handgraaf bevestigt dat bij de schoorsteen en aansluitende muren geen sporen van lekkage zichtbaar zijn. De invloed van trillingen veroorzaakt door aardbevingen is volgens hem uitgesloten. Verweerder ziet in hetgeen dat eiseres heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de deskundigen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming, gebaseerd op de deskundigenrapporten van Verbaan en Hermans en in bezwaar bevestigd door Handgraaf, met een voldoende grote mate van zekerheid heeft vastgesteld dat de vochtplek niet het gevolg is van schade 3, de schade aan de schoorsteen.
6. Het voorgaande betekent dat het herziene bestreden besluit wordt vernietigd omdat verweerder aan dat besluit een nieuwe rapportage ten grondslag heeft gelegd zonder dat eiseres in de gelegenheid is gesteld om op die rapportage te reageren. De rechtbank zal echter de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten, omdat de rechtbank op basis van de rapporten van de deskundigen tot de conclusie is gekomen dat de verergering van de schade aan de schoorsteen niet dusdanig ernstig is dat dit gedeelte van de schoorsteen herbouwd zou moeten worden, en dat herstel in oude toestand goed mogelijk is door het uitkappen van de scheuren en het herstellen daarvan met epoxymortel. De rechtbank is ook tot het oordeel gekomen dat deze of mogelijk andere schade aan de schoorsteen niet heeft geleid tot een vochtplek bij de cv-ketel en dat die schade daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat verweerder aan eiseres het juiste bedrag aan schadevergoeding heeft toegekend.
Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres gegrond is, maar dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zal laten.
7. Nu het beroep van eiseres gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €534,- en een wegingsfactor 1).
8. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om het door eiseres betaalde griffierecht van €178,- te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het herziene bestreden besluit, voor zover verweerder het besluit heeft gebaseerd op nieuwe rapportage zonder daarbij hoor en wederhoor toe te passen;
- bepaalt, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a van de Awb, dat de rechtsgevolgen van het herziene bestreden besluit in stand worden gelaten;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres heeft moeten maken in beroep tot een bedrag van €1068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, op 16 april 2021. De beslissing wordt op de eerstvolgende maandag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.