ECLI:NL:RBNNE:2020:2924

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
LEE 19/3733 en LEE 20/705
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een IVA-uitkering wegens niet meewerken aan onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van de IVA-uitkering van eiseres. Eiseres had een IVA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar deze werd stopgezet omdat zij niet had meegewerkt aan een onderzoek dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 19 augustus 2019 niet is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts, ondanks herhaalde oproepen van het Uwv. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres haar verplichtingen op grond van artikel 27 van de WIA niet was nagekomen.

De rechtbank overwoog dat het Uwv bevoegd is om de mate van arbeidsongeschiktheid van een uitkeringsgerechtigde te herbeoordelen en dat de verplichting om mee te werken aan een onderzoek ook geldt voor degenen die recht hebben op een IVA-uitkering. Eiseres voerde aan dat het IVA-toekenningsbesluit rechtsgeldig was en dat er geen gegronde redenen waren voor een herbeoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv goede redenen had om tot herbeoordeling over te gaan, gezien de tekortkomingen in de eerdere beoordeling van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de IVA-uitkering van eiseres per 1 september 2019 terecht was, omdat het recht op uitkering niet meer kon worden vastgesteld door het niet nakomen van de verplichtingen door eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/3733, LEE 20/705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Praagman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) tijdelijk stop gezet (geschorst).
Bij besluit van 7 oktober 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 november 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder de WIA-uitkering van eiseres beëindigd.
Bij besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2020. Namens eiseres is haar echtgenoot verschenen, die tevens haar gemachtigde is. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiseres is bij besluit van 2 maart 2007 vanaf 9 april 2007 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend. Hierbij is aangegeven dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat zij een meer dan geringe kans op herstel heeft.
2. Bij besluit van 1 augustus 2008 is eiseres in aanmerking gebracht voor een WGA-aanvullingsuitkering.
3. Bij besluit van 22 mei 2018 heeft verweerder eiseres vanaf 2 mei 2018 in aanmerking gebracht voor een uitkering volgens de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Hierbij is aangegeven dat eiseres voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat zij geen of slechts een kleine kans op herstel heeft. Verweerder heeft hierbij gewezen op het bij het besluit gevoegde rapport van de arts A.J. [naam arts] van 16 mei 2018.
4. Bij brief van 11 juni 2019 heeft het UWV eiseres bericht dat haar IVA-uitkering opnieuw beoordeeld zal worden. Hierbij is aangegeven dat uit nieuw onderzoek is gebleken dat een aantal beoordelingen, waaronder die van eiseres, niet juist is uitgevoerd.
5. Bij brief van 29 juli 2019 heeft verweerder eiseres opgeroepen om op
19 augustus 2019 te verschijnen op het spreekuur van een verzekeringsarts. Hierbij is toegelicht dat bij een kwaliteitscontrole niet kon worden vastgesteld of de eerdere beoordeling juist was. Eiseres is er op gewezen dat het niet meewerken aan het nieuwe onderzoek kan betekenen dat haar uitkering moet worden geschorst of ingetrokken.
6. De echtgenoot van eiseres heeft hierop namens haar gereageerd bij ongedateerde brief. Hierin is tevens aangegeven dat eiseres niet op de afspraak zal verschijnen.
7. Bij primair besluit 1 heeft verweerder bepaald dat de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 1 september 2019 niet meer wordt uitbetaald omdat verweerder niet kan vaststellen of zij nog langer een WIA-uitkering kan krijgen. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres niet verschenen is op het spreekuur van de verzekeringsarts op 19 augustus 2019 waarvoor zij was uitgenodigd. Verweerder heeft eiseres tevens verzocht om vóór 1 september 2019 contact op te nemen om een nieuwe afspraak te maken met de verzekeringsarts. Hierbij is aangegeven dat als eiseres dit niet doet, haar uitkering wordt beëindigd.
8. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en primair besluit 1 gehandhaafd. Volgens verweerder is de WIA-uitkering van eiseres per
1 september 2019 terecht tijdelijk stop gezet (de betaling ervan geschorst) op grond van duidelijke aanwijzingen dat er recht op een lagere uitkering bestaat. Verweerder geeft hierbij aan dat volgens het werkproces van Uwv de (verzekerings)arts bij de conclusie van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid het dossier dient voor te leggen aan de stafverzekeringsarts of de IVA-commissie. De medische rapportage (van de arts) van
16 mei 2018 is niet voorgelegd aan de stafverzekeringsarts en/of de IVA-commissie. In de kwaliteitscontrole (die alsnog heeft plaatsgevonden) heeft de stafverzekeringsarts geconstateerd dat onvoldoende door de arts is gemotiveerd dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op verzekeringsgeneeskundige gronden. Daarom heeft verweerder eiseres op 19 augustus 2019 opnieuw opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts. Verweerder geeft aan dat het Uwv altijd bevoegd is om de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te laten beoordelen. Nu eiseres weigert mee te werken aan de medische herbeoordeling kan niet worden vastgesteld of zij nog langer een WIA-uitkering kan krijgen. Verweerder raadt eiseres aan om contact op te nemen met SMZ (Sociaal Medische Zaken) om alsnog een spreekuur in te plannen en een herbeoordeling mogelijk te maken.
9. Bij primair besluit 2 heeft verweerder bepaald dat de WIA-uitkering van eiseres vanaf 1 september 2019 wordt beëindigd. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres geen contact heeft opgenomen met SMZ om alsnog een spreekuur in te plannen om een (her)beoordeling mogelijk te maken.
10. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en primair besluit 2 gehandhaafd. Verweerder vindt dat de IVA-uitkering van eiseres terecht is ingetrokken per 1 september 2019.
Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres de verplichting om mee te werken aan een medisch spreekuur niet is nagekomen. Eiseres is immers niet verschenen op het spreekuur van 19 augustus 2019. Dit spreekuur was nodig omdat er gebreken kleven aan de beoordeling van 2018 die heeft geleid tot de omzetting van de WGA-uitkering van eiseres naar een IVA-uitkering. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het oordeel van de stafverzekeringsarts deelt dat de IVA-toekenning onvoldoende gemotiveerd is. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar gemaakt in een casebespreking. Anders dan eiseres meent mag Uwv bij een IVA-uitkering wel degelijk een herbeoordeling doen.
Verweerder heeft hierbij voorts in aanmerking genomen dat eiseres niet alsnog medewerking heeft verleend aan een onderzoek tijdens een spreekuur. Eiseres heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek in primair besluit 1 om vóór 1 september 2019 contact op te nemen voor een nieuwe afspraak met een verzekeringsarts. Volgens verweerder is daarom op juiste gronden de IVA-uitkering van eiseres ingetrokken per dezelfde datum als de datum van de schorsing.
11. Eiseres voert in beroep aan dat het IVA-toekenningsbesluit rechtsgeldig is. Aan dit besluit ligt onderzoek ten grondslag door een ervaren verzekeringsarts die hiervan verslag heeft gedaan in een verzekeringsgeneeskundige rapportage. Het oordeel luidt dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De beoordeling was juist en eiseres voldoet aan alle criteria. Naar de mening van eiseres kan na een reeds gedane professionele beoordeling met de conclusie duurzaam, niet willekeurig verzocht worden om een nieuwe herbeoordeling. Volgens eiseres ontbreekt een duidelijke onderbouwing op welke feiten of omstandigheden de twijfel bij Uwv gebaseerd is ten aanzien van de juistheid/motivering van de beoordeling. Er is geen verslag van de casebespreking tussen de stafverzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep
.Een weerwoord van [naam arts] ontbreekt. Eiseres stelt dat er geen gegronde reden is voor een heronderzoek. Eiseres wijst er op dat het rapport van de accountantsdienst Uwv (internal audit maart 2019) niet van toepassing is op haar. Zo is in haar geval het onderzoek niet verricht door een verpleegkundige. Eiseres wijst er op dat artikel 41 van de WIA (inzake ‘Periodieke beoordeling volledig en duurzaam arbeidsongeschikte met geringe kans op herstel’) is vervallen. Eiseres stelt dat sprake is van misbruik van wetgeving en bevoegdheid (artikel 27 van de WIA). Volgens eiseres is ook sprake van willekeur en rechtsongelijkheid. Eiseres geeft aan dat zij het slachtoffer wordt van een intern probleem bij het Uwv. Eiseres heeft een hoop vragen. Eiseres verzoekt de rechtbank om de stafverzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep “als partij” te “betrekken in de zaak” met het oog op de waarheidsvinding.
12. Verweerder heeft in de verweerschriften aangegeven dat [naam arts] arts is en geen geregistreerde verzekeringsarts. Bovendien is het oordeel van deze arts niet bevestigd door de IVA-commissie. Hieruit blijkt dat in het geval van eiseres bij de toekenning van de IVA-uitkering is afgeweken van de normale procedure, waarbij het rapport van een arts dient te worden gecontrasigneerd door een geregistreerde verzekeringsarts en de conclusie vervolgens dient te worden geaccordeerd door de IVA-commissie. Volgens verweerder was er dus in dat opzicht alle aanleiding om tot een herbeoordeling over te gaan, te meer nu de stafverzekeringsarts medio 2019 (het document is gearchiveerd op 25 juni 2019) heeft geoordeeld dat in het rapport van de arts onvoldoende is gemotiveerd waarom er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Dat het IVA-toekenningsbesluit in rechte vaststaat wil niet zeggen dat de uitkering daarna nimmer kan wijzigen.
13. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WIA – voor zover hier van belang – is de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het Uwv of van een of meer door het Uwv aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het Uwv te bepalen plaats voor het meewerken aan onderzoek als bedoeld in onderdeel c;
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het Uwv of door een of meer daartoe door het UWV aangewezen personen.
Ingevolge het per 1 januari 2012 vervallen artikel 41 van de WIA beoordeelt het Uwv met inachtneming van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen gedurende de eerste vijf jaar nadat recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan jaarlijks of de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, derde lid, nog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, onder a, van de WIA (dat is opgenomen onder Hoofdstuk 6, ‘Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten’) eindigt het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat de persoon die recht heeft op die uitkering niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 67, tweede lid, van de WIA schort het Uwv de betaling van de uitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. de persoon, die recht heeft op een uitkering een verplichting als bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, onder a, van de WIA herziet het Uwv beschikkingen op grond van deze wet of trekt het dergelijke beschikkingen in, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Ingevolge artikel 76, derde lid, van de WIA kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de reikwijdte van artikel 27, tweede lid, van de WIA.
15. Naar het oordeel van de rechtbank neemt verweerder terecht het standpunt in dat de verplichting die is neergelegd in artikel 27, tweede lid, van de WIA om te voldoen aan elke oproep van het Uwv om mee te werken aan een onderzoek ook geldt voor de verzekerde die, zoals eiseres, recht heeft op een IVA-uitkering.
15. De rechtbank wijst er hierbij op dat in dit voorschrift zonder enig voorbehoud is bepaald dat deze verplichting rust op de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet (de WIA). Het recht op IVA-uitkering is geregeld in Hoofdstuk 6 van de WIA. Artikel 27, tweede lid, van de WIA is dus ook van toepassing op de verzekerde die recht heeft op een IVA-uitkering.
17. De omstandigheid dat artikel 41 van de WIA is vervallen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hierbij dat het Uwv vanwege het vervallen van dit voorschrift niet langer verplicht is om volledig en duurzaam arbeidsongeschikten periodiek te (her)beoordelen. Dit laat echter de bevoegdheid van verweerder onverlet om in voorkomende gevallen met toepassing van artikel 27, tweede lid, van de WIA tot herbeoordeling van het recht op een IVA-uitkering over te gaan en de betrokkene met het oog hierop op te roepen voor een onderzoek.
18. De rechtbank wijst in dit verband tevens op de mogelijkheid die in artikel 49, eerste lid, onder a, van de WIA is geregeld, dat het recht op IVA-uitkering eindigt op de dag dat de persoon die recht heeft op die uitkering niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ook dit voorschrift biedt steun voor het oordeel dat de verzekerde met een IVA-uitkering kan worden opgeroepen voor een onderzoek ter herbeoordeling van het recht op uitkering. Hieraan staat niet in de weg dat deze verzekerde eerder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht.
19. De rechtbank wijst in dit verband tevens op bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1795, en van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3997. In deze uitspraken was eveneens de intrekking van een IVA-uitkering na een herbeoordeling door verzekeringsartsen aan de orde. In deze uitspraken heeft de CRvB de aangevallen uitspraken van de rechtbanken Midden-Nederland respectievelijk Amsterdam bevestigd, waarbij de beroepen van betrokkenen tegen de intrekking van hun IVA-uitkering ongegrond waren verklaard.
Ten aanzien van de gevallen waarin artikel 27, tweede lid, van de WIA van toepassing is.
20. In artikel 27, tweede lid, van de WIA is uitdrukkelijk bepaald dat de verzekerde die recht heeft op een WIA-uitkering aan elke oproep van het Uwv moet voldoen. Dit voorschrift biedt geen steun voor de opvatting dat deze verplichting voor de verzekerde met een IVA-uitkering niettemin alleen zou gelden in bepaalde gevallen, waarin bijvoorbeeld sprake is van fraude en/of van andere inkomsten. De stellingen van eiseres dat zij niets verkeerd heeft gedaan, dat sprake is van een intern probleem bij het Uwv en dat het rapport van de accountantsdienst Uwv (internal audit maart 2019) in haar geval niet van toepassing is, kunnen derhalve niet leiden tot het door haar gewenste resultaat.
21. De rechtbank wijst er in dit verband tevens op dat volgens de rechtspraak van de CRvB met betrekking tot artikel 27, tweede lid, van de WIA het Uwv te allen tijde bevoegd is de mate van arbeidsongeschiktheid van een uitkeringsgerechtigde te herbeoordelen en de uitkeringsgerechtigde daartoe op te roepen. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van
3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:87, en van 2 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2642.
Ten aanzien van de redenen voor de oproeping ter herbeoordeling van eiseres.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiseres goede redenen kunnen zien om haar met gebruikmaking van zijn bevoegdheid op grond van artikel 27, tweede lid, van de WIA op te roepen voor een onderzoek ter herbeoordeling van haar recht op uitkering. Gebleken is immers dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit waarbij eiseres recht op IVA-uitkering is toegekend niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het dossier en het rapport van de arts [naam arts] van 16 mei 2018 niet conform de procedure volgens het werkproces van het Uwv is voorgelegd aan de stafverzekeringsarts of aan de IVA-commissie. Weliswaar heeft voornoemde arts in haar rapport aangegeven dat het dossier kan worden voorgelegd aan de IVA-commissie, maar een stuk waaruit blijkt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd ontbreekt in het dossier. De rechtbank ziet geen reden om eiseres te volgen in de veronderstelling dat het betreffende document door het Uwv uit het dossier is verwijderd, hetgeen verweerder ontkent.
Daarnaast is gebleken dat voornoemde arts niet geregistreerd is als verzekeringsarts en dat haar rapport ook niet gecontrasigneerd is door een geregistreerde verzekeringsarts. Anders dan eiseres heeft de rechtbank geen reden om er aan te twijfelen dat deze arts, zoals verweerder heeft aangegeven, geen geregistreerde verzekeringsarts is. Een registratie waaruit het tegendeel blijkt ontbreekt.
Verder is van belang dat in de ‘Voorlegger en beslisdocument IVA-toekenning’ door de betrokken stafverzekeringsarts is aangegeven dat zij niet akkoord is met de motivering (in het rapport van de arts [naam arts] ) van de conclusie dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Volgens de stafverzekeringsarts is dit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank kan dit volgen, mede gelet op de summiere overwegingen die zijn opgenomen in het rapport van voornoemde arts, die eiseres overigens ook niet zelf heeft gezien.
De omstandigheid, waarop eiseres heeft gewezen, dat in deze voorlegger geen nadere onderbouwing is gegeven voor het daarin neergelegde oordeel van de stafverzekeringsarts, doet hieraan niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat een schriftelijk stuk ontbreekt waaruit blijkt dat, zoals in het bestreden besluit is vermeld, de verzekeringsarts bezwaar en beroep het oordeel van de stafverzekeringsarts deelt dat de IVA-toekenning onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft ook geen behoefte aan nadere informatie van deze artsen en ziet dan ook geen aanleiding om hen in de procedure te betrekken, zoals eiseres heeft gevraagd.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het standpunt van eiseres dat verweerder misbruik heeft gemaakt van wetgeving en/of bevoegdheid, en slaagt haar stelling dat sprake zou zijn van willekeur en/of rechtsongelijkheid evenmin.
Ten aanzien van de bevoegdheid om eiseres op te roepen.
23. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om eiseres op te roepen op grond van artikel 27, tweede lid, van de WIA voor een onderzoek ter herbeoordeling van haar recht op WIA-uitkering en van de onderliggende conclusie, dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ten aanzien van de intrekking.
24. Vast staat dat eiseres op 19 augustus 2019 niet verschenen is op het spreekuur bij de verzekeringsarts waarvoor verweerder haar had opgeroepen. Eiseres heeft ook geen gehoor gegeven aan de oproep om vóór 1 september 2019 contact op te nemen voor het maken van een nieuwe afspraak met de verzekeringsarts. Daarmee is eiseres de ter zake ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WIA op haar rustende verplichting niet nagekomen. Eiseres heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat dit haar gelet op haar medische situatie niet zou kunnen worden tegengeworpen.
25. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het recht van eiseres op WIA-uitkering niet meer kan worden vastgesteld doordat zij haar verplichting niet is nagekomen om haar medewerking te verlenen aan het onderzoek waarvoor zij is opgeroepen. Zoals hiervoor onder 22 immers is overwogen, was gebleken dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit, waarbij aan eiseres IVA-uitkering is toegekend op grond van de conclusie, dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hierin heeft verweerder voldoende reden kunnen zien voor het standpunt dat dit toekenningsbesluit en de onderliggende conclusie niet berusten op een toereikende grondslag, alsmede voor twijfel aan de juistheid van dit besluit en deze conclusie. Doordat eiseres geen gevolg heeft gegeven aan de oproeping heeft niet alsnog een onderzoek kunnen plaatsvinden dat wel aan deze eisen voldoet.
26. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat voldaan is aan de voorwaarden voor intrekking van de WIA-uitkering van eiseres op grond van artikel 76, eerste lid, onder a, van de WIA. Verweerder was op grond van dit voorschrift verplicht om haar uitkering in te trekken, behoudens de aanwezigheid van een dringende reden in de zin van het derde lid.
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht terecht geen aanleiding gezien voor het aannemen van een dringende reden als vorenbedoeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres de omstandigheid dat zij geen inkomen heeft zelf kan opheffen door (alsnog) haar medewerking te verlenen aan het onderzoek. Voor zover eiseres het standpunt inneemt dat zij daartoe vanwege haar gezondheidstoestand niet in staat is, volgt de rechtbank dit niet. Eiseres heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat om medische redenen niet van haar kan worden gevergd dat zij meewerkt aan het onderzoek.
Ten aanzien van de schorsing.
28. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op grond van artikel 67, tweede lid, van de WIA ook terecht bevoegd heeft geacht tot schorsing van de betaling van de WIA-uitkering van eiseres. Vastgesteld is immers dat eiseres niet verschenen is op het spreekuur van de verzekeringsarts op 19 augustus 2019, waartoe zij op grond van artikel 27, tweede lid, verplicht was.
Slotsom.
29. Het beroep is ongegrond.
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A. Schoenmakers, griffier, op 17 augustus 2020 . De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.