De rechtbank heeft verder in ogenschouw genomen dat de conclusie dat
schuldhulpverlening ook preventieve schuldhulp omvat, aansluit bij de ratio van post
b.33; het gaat daarbij immers om de uitwerking van de vrijstelling van artikel 11-1-f, die
spreekt over prestaties van sociale of culturele aard. Daarbij is de uitleg die het Hof van
Justitie van de Europese Unie pleegt te geven aan het belang van de achterliggende
bepaling uit de Btw-richtlijn (artikel 132, eerste lid, onderdeel g), naar het oordeel van de
rechtbank eveneens relevant. Het gaat erom bepaalde diensten van algemeen belang
goedkoper te maken voor de personen die daar gebruik van (moeten) maken. Het bredere
maatschappelijke belang (het sociale karakter van de diensten) staat daarbij voorop. De
rechtbank twijfelt er niet aan dat de diensten die eiser verricht in dit opzicht een sociaal
karakter hebben. Het is immers van breder maatschappelijk belang dat mensen die hun
eigen financiën niet kunnen beheren, daarbij hulp krijgen. Ook vanuit deze optiek valt
schuldpreventie aan die personen onder het begrip 'schuldhulpverlening', zoals dat op grond
van artikel 11-1-f Wet OB is aangewezen als een dienst van sociale aard.