Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 oktober 2019 met 91 producties,
- de incidentele conclusie houdende een vordering tot primair tussenkomst, subsidiair voeging van Lentis en Dignis met zes producties, ingekomen ter griffie op 5 november 2019,
- het faxbericht van mr. Nijhuis en mr. Gelderman van 6 november 2019,
- het faxbericht van mr. Van Heeswijck van 6 november 2019,
- de akte overlegging aanvullende producties, tevens eiswijziging/-vermeerdering van Cosis met 14 producties, ingekomen ter griffie op 6 november 2019,
- de (voortzetting van de) mondelinge behandeling op 11 en 26 november 2019,
- de pleitnota's van Cosis,
- de pleitnota van Lentis en Dignis,
- de pleitnota van de gemeentes,
- de akte van de gemeentes van 3 december 2019,
- de overige in het geding gebrachte bescheiden.
2.De feiten
A1., gelden hiervoor door de gemeentes vastgestelde tarieven. Voor de percelen
B3., 4. en
C.hebben de gemeentes de mogelijkheid openomen om in specifieke situaties een hoger tarief overeen te komen. Bij perceel
C.geldt dat er geen raamovereenkomst wordt gesloten, als er geen overeenstemming wordt bereikt over de prijs.
A1.,
A2. en
B4. Aan de andere aanbestedingen nemen laatstgenoemde gedaagden niet deel.
3.Het geschil
A.tot en met
C.is disproportioneel en in strijd met de (Uitvoeringswet)Algemene Verordening Gegevensbescherming (verder: (U)AVG) (bezwaar II); de door de gemeentes vastgestelde tarieven zijn onjuist, te laag en niet kostendekkend, en de wijze waarop deze zijn vastgesteld is ondeugdelijk(bezwaar III); de gemeentes handelen in strijd met het gelijkheids- en transparantiebeginsel door na de aanvullende nota nog nieuwe informatie te verstrekken, waarover geen vragen meer mochten worden gesteld, terwijl ook de hiervoor genoemde paragraaf 5.4. van de Aanbestedingsleidraad in strijd is met het transparantiebeginsel (bezwaar IV).
C.). Bij de beoordeling in de hoofdzaak zal - zo nodig - wèl worden ingegaan op de (extra) argumenten van Lentis en Dignis ter ondersteuning van de door Cosis geuite, hiervoor in 3.2. kort omschreven bezwaren. Het is om die reden dat Cosis, Lentis en Dignis ook mede samen als Cosis c.s. zullen worden aangeduid.
4.De beoordeling
In het incident
C(dagbesteding). De gemeentes hadden hieromtrent graag nog nader onderzoek willen doen en zijn van oordeel dat nieuwe bezwaren van Lentis en Dignis in ieder geval buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Volgens de gemeentes hadden Lentis en Dignis een eigen/ aparte kort geding dagvaarding moeten uitbrengen.
Opdrachtgever gaat over tot terugvordering van (gehele of gedeeltelijke) betalingen aan Opdrachtnemer indien sprake is van:
Een verstrekte maatwerkvoorziening die is ingetrokken op grond van één of meer van de omstandigheden genoemd in artikel 8.1.4 van de Jeugdwet of op grond van artikel 2.3.10 Wmo 2015".
Voor de goede orde merken de gemeenten op dat zij ook tot (gedeeltelijke) terugvordering kunnen overgaan, indien sprake is van een verstrekte maatwerkvoorziening die is ingetrokken op grond van één of meerandereomstandigheden genoemd in artikel 8.1.4. van de Jeugdwet of op grond van artikel 2.3.10 Wmo 2015. Het gaat hier om situaties waarin diensten zijn geleverd door de opdrachtnemer en waarin door opdrachtgever is betaald, terwijl er geen grondslag in de vorm van een beschikking (meer) aanwezig was op het moment van dienstverlening. Die situatie zal zich in de praktijk niet, althans niet snel, voordoen, omdat de gemeentelijke systemen het niet mogelijk maken om tot betaling over te gaan zonder een onderliggende beschikking. Terugvordering kan in die situaties dus niet aan de orde zijn. Bovendien geldt dat de aanbieders in de regel op de hoogte zijn van het feit dat een beschikking is ingetrokken, zodat het in die situaties niet voor de hand ligt dat de dienstverlening doorgaat, laat staan dat daar declaraties voor worden verstuurd en worden uitbetaald door de gemeenten. Ook hier merken de gemeenten opdat artikel 8.1.4 Jeugdwet naar analogie wordt toegepast, ondanks het feit dat dit artikel van toepassing is op persoonsgebonden budgetten.".
A.1. en
A.2.) geldt het volgende.
Cosisheeft dat bezwaar (nader) toegelicht als volgt. Op grond van paragraaf 4.1 en 4.9.2 van de hiervoor genoemde leidraad dient in 2020 een transformatie plaats te vinden van de huidige arrangementen Beschermd wonen A en B naar Thuiswonen+. Op grond van paragraaf 6.8 van de leidraad heeft de zorgaanbieder hiervoor maximaal een half jaar de tijd. Naar het oordeel van Cosis is die termijn onrealistisch en veel te kort en niet in het belang van haar cliënten. Om te kunnen "afschalen" van beschermd wonen naar thuiswonen, is Cosis afhankelijk van de bij woningbouwcoöperaties beschikbare woningen en de toewijzing van die woningen aan cliënten van Cosis, en daarin is een grote onzekerheid gelegen.
De NMD gemeenten streven bezien in het licht van de aan hen opgedragen taken van algemeen belang op het gebied van de Jeugdwet/Wmo (zoals bedoeld in art. 6.1 sub e AVG) een gerechtvaardigd doeleinde na bij het opvragen van deze gegevens: de NMD gemeenten vinden het namelijk van cruciaal belang dat de soms kwetsbare inwoners binnen de gemeenten zorg krijgen geleverd door geschikte en deskundige medewerkers.
A.2.,
B.3.,
B.4.,
C.en
D.uitgegaan van een (aanmerkelijk) te laag opslagpercentage voor overhead (20%), (2) hebben de gemeentes ten onrechte geen rekening gehouden met een bereikbaarheidstoeslag Thuiswonen+ (perceel
A.1.), (3) is er sprake van extra kwaliteitseisen (bijvoorbeeld het meewerken/ opstellen aan/van ontwikkel- en transformatieplannen) terwijl de kosten daarvan niet worden vergoed en (4) is er sprake van geen, althans onvoldoende differentiatie van de tarieven van de verschillende in te zetten beroepskrachten.
Ad 1. Overhead
A.1. tot stand komen, hebben de gemeentes onder aanhaling van het tweestappenplan in paragraaf 6.4 van het betreffende aanbestedingsdocument (productie 7 bij dagvaarding, pagina 43 en 44) uiteengezet dat stap 1 (de selectie van de aanbieders) nog niet is afgerond, zodat stap 2 (de specifieke uitvraag met betrekking tot het plan van aanpak en het voorstel voor een tarief wordt toegestuurd naar de in stap 1 geselecteerde aanbieders) nog niet is afgerond. Cosis c.s. heeft die uiteenzetting niet dan wel onvoldoende weersproken. Strijd met enig beginsel van het aanbestedingsrecht kan hierin niet zijn gelegen. Ten aanzien van de resultatenmatrix geldt hetzelfde. De gemeentes hebben immers op genoegzame wijze uiteengezet dat een complete resultatenmatrix - thans - niet van hen gevergd kan worden, omdat voor veel van de aanbestedende diensten het resultaat en de prijs nog moeten worden vastgesteld.
A.1. en
A.2. op een termijn van één jaar gesteld dient te worden en er met betrekking tot de percelen
A.2.,
B.3.,
B.4.,
C.en
D.nog een (door en op kosten van de (NMD-gemeentes uit te voeren) kostprijsonderzoek dient plaats te vinden. De gevorderde dwangsommen zullen niet worden opgelegd, omdat de gemeentes onweersproken hebben aangevoerd dat zij gerechtelijke uitspraken plegen na te komen, terwijl er aan de zijde van Cosis c.s. geen bijzondere redenen zijn aangevoerd die nopen tot een ander oordeel.
5.De beslissing
A.1 en
A.2 door de (NMD-)gemeentes op een termijn van één jaar gesteld dient te worden,
A.2,
B.3,
B.4,
C.en
D.nog een (door en op kosten van de (NMD-)gemeentes uit te voeren) kostprijsonderzoek dient plaats te vinden,