ECLI:NL:RBNNE:2019:4550

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
18/720248-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit, cocaïnebezit en mishandeling van penitentiaire inrichtingswerkers met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verboden wapenbezit, het bezit van cocaïne en de mishandeling van drie penitentiaire inrichtingswerkers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, voor het bezit van een vuurwapen en cocaïne. De verdachte is vrijgesproken van de mishandeling van twee penitentiaire inrichtingswerkers, omdat de rechtbank oordeelde dat deze feiten niet aan hem konden worden toegerekend vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft op basis van psychologisch en psychiatrisch onderzoek geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een neurocognitieve stoornis, wat zijn gedrag ten tijde van de mishandelingen beïnvloedde. Voor de mishandeling van een derde penitentiaire inrichtingswerker, die zwaar lichamelijk letsel opliep, heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij de noodzaak van een langdurige klinische behandeling benadrukt, gezien het recidiverisico van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van de zware mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720248-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/720338-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad, Smeet 1, Westzaan.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2019 en 17 oktober 2019.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 september 2019 het onderzoek heropend en geschorst omdat tijdens de beraadslaging was gebleken dat het onderzoek niet volledig was geweest. De rechtbank achtte het noodzakelijk, voor het geval zij toekomt aan oplegging van straf(fen) en/of maatregel(en), een compleet beeld te hebben van de praktische uitwerking van de door de deskundigen in de Pro Justitia rapportage geadviseerde optie van terbeschikkingstelling met voorwaarden. In voornoemd tussenvonnis is de officier van justitie opgedragen om de reclassering nader te laten rapporteren omtrent de exacte datum van mogelijke opname van verdachte in FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling.
Op 10 oktober 2019 heeft de officier van justitie heeft de rechtbank een email doen toekomen van dezelfde datum van [naam 1], reclasseringswerker.
Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 17 oktober 2019.
Verdachte is ter terechtzittingen van 10 september 2019 en 17 oktober 2019 verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting telkens vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/720248-18:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2018 te Sneek, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân,
een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een pistool (Crvena Zastava M70, kaliber 7,65 mm) en/of munitie van categorie III, te weten 9 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2018 te Sneek, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
in de zaak met parketnummer 18/720338-18:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2018 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken oogkas en/of een gespleten verhemelte, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met (zoveel) kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen of te slaan, dat die [slachtoffer 1] (vervolgens) op de grond terecht is gekomen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 september 2018 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met (zoveel) kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen of te slaan, dat die [slachtoffer 1] (vervolgens) op de grond terecht is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken oogkas en/of een gespleten verhemelte ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 4 september 2018 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] met kracht in zijn gezicht, althans tegen zijn hoofd, te stompen of te slaan en/of
- die [slachtoffer 3] met kracht in zijn gezicht, althans tegen zijn hoofd, te stompen of te slaan;

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. primair ten laste gelegde, omdat het geven van een enkele vuistslag naar de stand van de huidige jurisprudentie niet kan leiden tot een veroordeling voor zware mishandeling.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde bewezen verklaard kan worden.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een vormverzuim omdat aan verdachte, voordat hem bij zijn fouillering om een verklaring is gevraagd, niet de cautie is gegeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit vormverzuim gevolgen dient te hebben voor de hoogte van de op te leggen straf.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de in beslag genomen hoeveelheid cocaïne ontbreekt een NFI-rapport. Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij van een deel van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne niet wist dat het cocaïne betrof, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring te komen. De indicatieve testen zijn daartoe ontoereikend.
Daarnaast heeft de raadsman op dezelfde gronden als de officier van justitie betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. primair ten laste gelegde.
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de door verdachte gegeven klap zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Om die reden kan ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] alleen eenvoudige mishandeling bewezen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het door de raadsman in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. ten laste gelegde ingenomen standpunt overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen leidt de rechtbank af dat op 12 juli 2018 via het Team Criminele Inlichtingen de melding door de politie is ontvangen dat verdachte over een vuurwapen zou beschikken en dat hij mogelijk in het verleden met dit vuurwapen geweld had gebruikt. Op basis van die melding zijn verbalisanten op 12 juli 2018 naar de woning van verdachte gegaan. Zij zagen dat verdachte bij zijn woning kwam aanlopen omdat zij hem herkenden van een eerder getoonde foto. Eén van de verbalisanten legitimeerde zich en vroeg aan verdachte of hij [verdachte] heette, welke vraag door verdachte bevestigend werd beantwoord. Vervolgens werd om uitlevering van een vuurwapen gevorderd. Nadat verdachte had verklaard dat hij niets bij zich had, volgde een fouillering op grond van de Wet wapens en munitie. Op het moment dat de fouillering begon, werd door verdachte verklaard dat hij wat bij zich had en dat dit in zijn tasje onder zijn vest bevond. In dat tasje werd een zwart handvuurwapen aangetroffen. Daarna is verdachte meegedeeld dat hij was aangehouden en is hem de cautie verleend.
Van een schending van de cautieplicht is geen sprake. Vaste rechtspraak (vgl. HR 25 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD1858 en HR 26 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8830) is dat het ontbreken van een cautie voorafgaande aan een vordering tot uitlevering van een wapen op grond van artikel 52, eerste lid van de Wet wapens en munitie, geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van die vordering. Daaruit volgt dat ook de daaropvolgende fouillering niet onrechtmatig is op de grond dat op het moment van fouillering nog geen cautie was gegeven.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 2. ten laste gelegde gevoerde verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Bij verdachte is tijdens zijn fouillering een hoeveelheid wit poeder aangetroffen in een tasje. Daarna is tijdens een doorzoeking in zijn woning eveneens een hoeveelheid wit poeder aangetroffen. Van beide hoeveelheden is een monster getest door verbalisanten van de Forensische Opsporing van de politie. De uitslag van deze beide indicatieve testen is dat de monsters positief testten op cocaïne.
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie over de in zijn woning aangetroffen cocaïne verklaard dat die van hem was, dat hij van die hoeveelheid had gebruikt en dat hij bijna elke dag cocaïne gebruikte. Voorts verklaarde hij dat hij ook cocaïne had gebruikt van de hoeveelheid die tijdens zijn fouillering in het hiervoor genoemde tasje is aangetroffen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 juli 2018 opzettelijk ongeveer 23 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. ten laste gelegde gevoerde verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft aangeefster mishandeld door haar in het gezicht te slaan. Aangeefster viel hierdoor op de vloer. In het ziekenhuis is door de behandelend arts geconcludeerd dat sprake is van een fractuur van het linker jukbeen en een gedeeltelijke fractuur van de bovenkaak. Een operatie onder algehele narcose, waarbij botdelen zijn gefixeerd met plaatjes en schroeven bleek noodzakelijk. De duur van de genezing werd geschat op tenminste vier weken. De schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster houdt onder meer in dat zij als gevolg van het letsel tot op heden nog steeds dubbel ziet met haar linkeroog, dat zij last van oorsuizen heeft in haar linkeroor en dat het gevoel in de linkerzijde van haar gezicht en bovenkaak nog steeds niet is teruggekeerd. Haar gezicht ziet er niet meer symmetrisch uit en dit zal zo blijven.
In het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:1051) benoemt de Hoge Raad dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, in elk geval kunnen worden aanmerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat indien sprake is van een zodanige (bot)fractu(u)r(en) dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, in de regel geldt dat die fractu(u)r(en), vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt.
Tegen de achtergrond van deze rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel: er was sprake van meerdere fracturen, die aanzienlijk operatief ingrijpen hebben vereist. Daarnaast bestaat (nog) geen uitzicht op volledig herstel.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 2. ten laste gelegde:
1. De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2018179497, gesloten op 6 september 2018, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
1.1.
Een schriftelijk bescheid, te weten: een kennisgeving van inbeslagneming, nummer PL0100-2018179657-2, opgenomen op pagina 4 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [straatnaam], Sneek
Datum : 12 juli 2018
Omstandigheden : Tijdens zoeking in woning in de woningkamer zakje met op cocaïne gelijkend wit poeder aangetroffen
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1992
Volgnummer 1
Goednummer : PL0100-2018179657-1029898
Object : Verdovende middelen (Cocaïne)
Totale hoeveelheid : 22,96 gram
1.2.
Een schriftelijk bescheid, te weten: een kennisgeving van inbeslagneming, nummer PL0100-2018179657-3, opgenomen op pagina 6 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [straatnaam], Sneek
Datum : 12 juli 2018
Omstandigheden : In zijvakje van schoudertasje twee plastic zakjes met daarin wit poeder aangetroffen. Mogelijk betreft dit cocaïne.
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1992
Volgnummer 1
Goednummer : PL0100-2018179657-1030206
Object : Verdovende middelen (Cocaïne)
Inhoud : 2 bolletjes met wit poeder. 1 x 1.15 gram en 1 x 0.60 gram
1.3.
Een ambtsedig proces-verbaal verdovende middelen, nummer PL0100-2018179657-4, d.d. 31 juli 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 48 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Wij, verbalisanten, beide werkzaam als Forensisch medewerker bij de Forensische
Opsporing, beide bij politie Eenheid Noord-Nederland, ontvingen op 30 juli 2018 van het
sporenbeheer te Assen een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen. Op 30 juli 2018
werden de vermoedelijk verdovende middelen getest.
Waarnemingen en bevindingen
Goednummer : PL0100-2018179657-102989
Omschrijving : een dichtgeknoopt stuk kleurloos plastic met daarin witte brokken
en poeder
Netto gewicht : 21,75 gram
Monster : SIN AALO0490NL
Het bovenstaande monster testte positief op cocaïne. De kleur-reactietest is een indicatie dat het testmateriaal de werkzame stof cocaïne bevat.
Cocaïne staat vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Goednummer : PL0100-2018179657-1030206
Omschrijving : een dichtgeknoopt stuk kleurloos plastic en een geopend stukje kleurloos plastic met in beide witte brokken en poeder
Netto gewicht : 1,45 gram
Monster : SIN AALO0489NL
Het bovenstaande monster testte positief op cocaïne. De kleur-reactietest is een indicatie dat het testmateriaal de werkzame stof cocaïne bevat. Cocaïne staat vermeld op lijst I van de Opiumwet.
1.4.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte, nummer PL0100-2018179497-11, d.d. 13 juli 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 50 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
V: Er is bijna 23 gram cocaïne aangetroffen in jouw woning. Wat kun je daarover verklaren?
A: Het is van mij. Ik gebruik gewoon nogal wat, bijna elke dag.
V: Heb je ook uit die aangetroffen zak, met ongeveer 23 gram cocaïne, gebruikt?
A: Ja, daar heb ik uit gebruikt. Zelfs uit mijn tasje wat ik bij me had gister.
Met betrekking tot het onder het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter terechtzitting van 10 september 2019 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op 4 september 2018 heb ik in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden een vrouwelijke gevangenenbewaarder een vuistslag gegeven.
2. De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2018233784, gesloten op 25 september 2018, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
2.1.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de aangeefster [slachtoffer 1], met bijlagen, nummer PL0100-2018233784-1, d.d. 5 september 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 12 e.v. van het onder 2. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van zware mishandeling, gepleegd op 4 september 2018 in Leeuwarden. Ik ben werkzaam in de PI Leeuwarden als senior bewaarder. Op 4 september 2018 hielp ik mijn collega [slachtoffer 2]. Hij was bezig om een gedetineerde te begeleiden die onder de douche stond. De gedetineerde klopte op de deur dat hij klaar was. [slachtoffer 2] deed de deur open. De gedetineerde stapte heel rustig naar buiten. Plotseling, uit het niets, pakte hij [slachtoffer 2]. Er ontstond een gevecht tussen [slachtoffer 2] en de gedetineerde. Voordat ik het wist, kreeg ik een klap in mijn gezicht van de gedetineerde. Ik belandde hierdoor gelijk op de vloer. Ik zag dat de collega's [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met de gedetineerde in gevecht waren. Door de klap van de gedetineerde heb ik een gebroken kaak en een gebroken jukbeen gekregen. Ik word morgen geopereerd. Voorlopig kan ik mijn werk niet doen. Ik krijg in ieder geval 6 weken vloeibaar voedsel.
2.2.
Een geneeskundige verklaring, op 19 oktober 2018 opgemaakt en ondertekend door T.H. Tan, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende:
Naam : [slachtoffer 1]
Voornamen : [slachtoffer 1]
Datum onderzoek : 7 september 2018
Omschrijving van de toedracht:
Mevrouw geeft aan dat zij een vuistslag tegen haar gezicht heeft gekregen en door de vuistslag omviel op de grond.
Aanvullende informatie met betrekking tot het incident:
Zij is naar de SEH van het Medisch Centrum Leeuwarden gegaan voor medisch onderzoek en behandeling. Er is door mij medische informatie opgevraagd bij de behandelend artsen van het MCL, prof. dr. J.G.A.M. de Visscher, MKA-chirurg-hoofd-hals chirurg-oncoloog.
Samenvatting medische informatie:
Bij klinisch en radiologisch onderzoek werd een fractuur van het linker jukbeen en een gedeeltelijke fractuur van de bovenkaak gevonden. Als gevolg hiervan was er een afvlakking van de linker gelaatshelft en een gestoorde occlusie (tanden van de bovenkaak en de onderkaak passen niet goed op elkaar, geen optimaal contact tussen de tanden).
Op 5 september 2018 werden de fracturen onder algehele anesthesie teruggeplaatst en gefixeerd met plaatjes en schroeven. In principe zal er 'normale' genezing moeten plaatsvinden.
Het kan zijn dat mevrouw een blijvende gevoelsstoornis zal overhouden in het traumagebied. De duur van de genezing zal tenminste 4 weken duren.
Conclusie:
Het totaalbeeld past bij een trauma door inwerking van stomp uitwendig geweld.
Ontstaan : De geconstateerde letsels kunnen zijn ontstaan op het moment zoals betrokkene heeft verklaard.
Herstel : Tenminste 4 weken.
Blijvend letsel : Mogelijk blijvende gevoelsstoornissen in het traumagebied.
Het letsel past goed bij de beschreven toedracht.
2.3.
Een schriftelijk stuk, te weten een schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Na 4 september 2018 zie ik met mijn linkeroog dubbel, mijn linkeroor heeft oorsuizen. Of het gevoel in de linkerkant van mijn gezicht en bovenkaak terugkomt, weet ik niet. Mijn gezicht ziet er niet meer symmetrisch uit en dat zal zo blijven.
Met betrekking tot het onder het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 2. ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter terechtzitting van 10 september 2019 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op 4 september 2018 heb ik in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden een mannelijke gevangenenbewaarder geslagen. Tegen een andere mannelijke gevangenenbewaarder heb ik toen slaande bewegingen gemaakt.
2. De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2018233784, gesloten op 25 september 2018, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
2.1.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de aangever [slachtoffer 2], met bijlagen, nummer PL0100-2018233849-1, d.d. 4 september 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 24 e.v. van het onder 2. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 4 september 2018 te Leeuwarden. Ik ben als penitentiair inrichting medewerker werkzaam bij PI Leeuwarden. Op 4 september 2018 was ik belast met de verzorging van de mensen in de isoleercellen. Ik was samen met mijn collega's [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] aan het werk. [verdachte] zat in een isoleercel. We lieten hem douchen. We deden de deur van de douche daarna weer van het slot af. Hij haalde direct uit. Ik zag dat hij zich omdraaide en met zijn vuist op mijn neus sloeg.
Ik voelde dat ik werd geraakt. Ik voelde dat ik een bloedneus had. Het bloed stroomde uit mijn neus. Ik zag toen dat hij direct daarna mijn collega [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag verwondingen aan haar gezicht. Ik zag collega [slachtoffer 3] aankomen. Ik zag dat [verdachte] ook met zijn vuist uithaalde in de richting van [slachtoffer 3]. De bloedneus is gestelpt. Wel heb ik ook een dikke lip.
2.2.
Een geneeskundige verklaring, op 11 september 2018 opgemaakt en ondertekend door A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, pagina 29 e.v. van het onder 2. genoemde dossier,
voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende:
Naam : [slachtoffer 2]
Voornamen : [slachtoffer 2]
Datum onderzoek : 6 september 2018
Omschrijving van de toedracht:
Kreeg een vuistslag in zijn gezicht.
Aanvullende informatie met betrekking tot het incident:
Het incident gebeurde tijdens het werk van betrokkene als beveiliger in de PI. Direct na het incident had hij een bloedneus en een dikke lip.
Letselbeschrijving:
Er is een blauwe verkleuring links in het lippenrood van de bovenlip.
Conclusie:
Ontstaan : het letsel is vrij recent ontstaan.
Letsel past bij : de toedracht zoals aangegeven.
2.3.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de aangever [slachtoffer 3], met bijlage, nummer PL0100-2018233784-1, d.d. 4 september 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 18 e.v. van het onder 2. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 4 september 2018 te Leeuwarden. Ik ben als penitentiair inrichting medewerker werkzaam bij PI Leeuwarden. Op 4 september 2018 was ik belast met de verzorging van de mensen in de isoleercellen. [verdachte] is gaan douchen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] stonden bij de doucheruimte te wachten tot [verdachte] klaar zou zijn. Ik hoorde op een gegeven moment [slachtoffer 1] iets roepen van: "Hé, zo doen we hier niet!" Ik zag vervolgens dat zij achterover viel. Ik ben naar de gang gelopen. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 2] in de gang een schermutseling had met [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] maaiende/slaande bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer 2]. Omdat ik allemaal bloed uit de neus van [slachtoffer 2] zag komen, ging ik ervan uit dat [slachtoffer 2] was geslagen door [verdachte]. Ik heb vervolgens geprobeerd om samen met [slachtoffer 2] [verdachte] onder controle te krijgen. Tijdens deze worsteling werd ik geslagen door [verdachte]. Ik voelde een klap op mijn mond. Ik werd geraakt aan de rechterkant van mijn mond.
Tijdens de worsteling verloor ik mijn bril en mijn beide gehoorapparaten vlogen uit. Ik zag dat [slachtoffer 2] op zijn neus was geslagen en daardoor heftig bloedde. Ik zag dat hij een dikke lip had. Ik zag dat [slachtoffer 1] letsel had aan haar gezicht ter hoogte van haar jukbeen. Ik zag dat zij ook hevig bloedde.
2.4.
Een geneeskundige verklaring, op 10 september 2018 opgemaakt en ondertekend door A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, pagina 22 e.v. van het onder 2. genoemde dossier,
voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende:
Naam : [slachtoffer 3]
Voornamen : [slachtoffer 3]
Datum onderzoek : 6 september 2018
Omschrijving van de toedracht:
Tijdens zijn werk in de PI door een gedetineerde geslagen.
Aanvullende informatie met betrekking tot het incident:
Is geraakt op de kin en op het achterhoofd.
Letselbeschrijving:
Bij het onderzoek op 6 september zijn geen zichtbare letsels aanwezig.
Conclusie :
Het door betrokkene beschreven letsel past bij de toedracht die hij aangaf.
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. ten laste gelegde
wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2019;
2. een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2018179497-8, d.d. 12 juli 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 36 e.v. van het onder 2. genoemde dossier;
3. een schriftelijk bescheid, te weten: een kennisgeving van inbeslagneming, nummer PL0100-2018179497-18, opgenomen op pagina 2 e.v. van het onder 2. genoemde dossier;
4. een ambtsedig proces-verbaal onderzoek wapen en munitie, met bijlagen, nummer PL0100-2018179497-26, d.d. 15 augustus 2018, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 45 e.v. van het onder 2. genoemde dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair en 2. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/720248-18:
1.
hij op 12 juli 2018 te Sneek een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een pistool (Crvena Zastava M70, kaliber 7,65 mm) en munitie van categorie III, te weten 9 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 12 juli 2018 te Sneek opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
in de zaak met parketnummer 18/720338-18:
1. subsidiair
hij op 4 september 2018 te Leeuwarden [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met zoveel kracht in het gezicht te stompen, dat die [slachtoffer 1] vervolgens op de grond terecht is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een gebroken jukbeen ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 4 september 2018 te Leeuwarden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] met kracht in zijn gezicht te stompen, en
- die [slachtoffer 3] met kracht in zijn gezicht te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/720248-18:
1. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder
C van de Opiumwet gegeven verbod.
in de zaak met parketnummer 18/720338-18:
1. subsidiair Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
2. Mishandeling, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen de psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportage, gedateerd 2 augustus 2019, opgemaakt door respectievelijk T.W.D.P. van Os, psychiater, en G.M. Jansen, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC), Psychiatrische Observatiekliniek te Almere.
De conclusie van deze rapportage luidt, zakelijk weergeven, dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, gekenmerkt door een beperkt begrip, beperkte zelfreflectie, inadequate oplossingsvaardigheden met daardoor beïnvloedbaarheid in zijn contacten. Samenhangend met de lichte verstandelijke beperking is er sprake van een laag sociaal-emotioneel functioneren met een egocentrische gerichtheid op eigen behoeftes en een zeer beperkt mentaliserend vermogen (niet goed in staat zich in anderen te verplaatsen, anderen te lezen, motieven van anderen in te schatten). Hij heeft een beperkte impulscontrole en gebrekkige gewetensfuncties. Naast de licht verstandelijke beperking is sprake van forse cognitieve stoornissen in de zin van een vertraagde informatieverwerking en leer- en geheugenstoornissen, mogelijk samenhangend met meningitis/encefalitis. De cognitieve stoornissen worden geclassificeerd als een neurocognitieve stoornis door een somatische oorzaak. Naast de lichte verstandelijke beperking en neurocognitieve stoornis zijn er antisociale trekken in de persoonlijkheid. Er is sprake van kenmerken van psychopathie. Weliswaar vertoont verdachte antisociaal gedrag, maar de dynamiek wordt vooral gekleurd door onmacht vanuit de verstandelijke beperking en neurocognitieve stoornis. Voorts kan gesteld worden dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis, beide ernstig en thans in gereguleerde omstandigheden (deels) in remissie. In de periode rond het ten laste gelegde (18/720338-18, de mishandelingen) was sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, maar deze is thans in remissie.
Het in bezit hebben van een wapen is voor verdachte een ‘way of life’. Verdachte weet dat het strafbaar is, maar vindt wapens mooi om te hebben. Een doorwerking van verdachtes pathologie in dit onderdeel van het ten laste gelegde kan niet worden onderbouwd. Het advies is dan ook om verdachte dit feit volledig toe te rekenen. Het bezit van cocaïne zou kunnen passen bij de verslaving in de zin dat verdachte cocaïne gebruikt als stressmanagement. Verdachte weet echter dat het in bezit hebben van cocaïne niet mag. Een doorwerking van verdachtes pathologie in dit onderdeel van het ten laste gelegde kan niet worden onderbouwd.
Op basis van de verklaringen van slachtoffers/aangevers en de voortgangsverslagen in detentie is het zeer waarschijnlijk dat verdachte psychotisch was voorafgaand, tijdens en na de hem ten laste gelegde (zware) mishandelingen. Gezien alle observaties zijn er voldoende aanwijzingen dat zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde voortkwam uit paranoïde waanideeën. De psychotische stoornis had een onontkoombare doorwerking in zijn inzicht en op zijn wil. Daarnaast was zijn realiteitstoetsing gestoord en waren er forse oordeel- en kritiekstoornissen.
De psychiater en de psycholoog adviseren verdachte de ten laste gelegde mishandelingen niet toe te rekenen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de mishandelingen verdachte wel kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate en dat verdachte dus ook strafbaar is voor deze feiten. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist wat hij deed.
De raadsman heeft aangevoerd dat er contra-indicaties zijn voor het aannemen van een psychotische stoornis ten tijde van de ten laste gelegde mishandelingen. Hij heeft daartoe gewezen op de verklaring van verdachte dat hij wist wat hij deed, dat in het verleden geen sprake is geweest van psychoses, dat drugs mogelijk van invloed zijn geweest en dat ook in aanmerking moet worden genomen dat verdachte met medicatie was gestopt.
De rechtbank neemt de goed onderbouwde conclusies van de psychiater en psycholoog over, maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting, kort gezegd inhoudende dat hij wist wat hij deed ten tijde van de ten laste gelegde mishandelingen, doet geen afbreuk aan de conclusies en het daarop gebaseerde advies van de deskundigen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusies. Uit de rapportage blijkt dat de deskundigen de medische/psychische geschiedenis van verdachte en het al dan niet gebruiken van drugs en/of medicatie in ogenschouw hebben genomen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte, nu het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair en 2. bewezen verklaarde hem niet kan worden toegerekend, daarvoor niet strafbaar is. Verdachte zal ten aanzien van deze beide feiten dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank acht verdachte met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. bewezen verklaarde strafbaar, nu geen sprake is van ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Oplegging van straf en/of maatregel

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft voorts oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd, waarbij onder meer als voorwaarde wordt gesteld dat verdachte zich laat opnemen en behandelen in FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling danwel in een kliniek voor overbruggingszorg, en verder de voorwaarden zoals opgenomen in het maatregelenrapport van 6 september 2019 van GGZ Reclassering Fivoor TBS Noord te Heerhugowaard (hierna te noemen: de reclassering) en de email van 10 oktober 2019 van [naam 1], reclasseringsmedewerker. Tot slot heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. ten laste gelegde omtrent een op te leggen straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet kan worden opgelegd als de rechtbank oordeelt dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. en 2. ten laste gelegde voorts aangevoerd dat aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden moet worden opgelegd, maar dat kan worden volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met aan het voorwaardelijk strafdeel gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht, begeleiding door de heer [naam 2] van Majistick, en een mogelijke klinische opname als de reclassering dat nodig acht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, een brief van 28 september 2018 van P. de Kloe, psychiater, betreffende een trajectconsult; het rapport van psychologische onderzoek van 20 november 2018, opgemaakt door D.R. van der Velden GZ-psycholoog; het reclasseringsadvies van 29 november 2018 van Reclassering Nederland; de rapportage pro Justitia van 2 augustus 2019 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum; het reclasseringsadvies van 6 september 2019 van GGZ Reclassering Fivoor TBS Noord te Heerhugowaard; de verklaring ter terechtzitting van deskundige [naam 1] van de reclassering; de verklaring ter terechtzitting van getuige [naam 2] van Majistick Ambulante Hulpverlening; de email van 10 oktober 2019 van reclasseringsmedewerker [naam 1]; het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden wapen met munitie. Bij zijn aanhouding werd bij verdachte op de openbare weg onder zijn kleding een doorgeladen pistool aangetroffen. Naar eigen zeggen had hij dit wapen al vijf jaar lang altijd bij zich. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Dit geldt in versterkte mate als een wapen zoals verdachte deed veelvuldig in het openbaar wordt gedragen. Wie een wapen draagt kan eenvoudig overgaan tot het gebruik van dat wapen met alle gevolgen voor anderen van dien. Verdachte heeft hiermee een onaanvaardbaar risico genomen, temeer nu hij in de betreffende periode regelmatig onder invloed was van drugs en, mede gelet op onderzoeken die in 2007 en in 2011 hebben plaatsgevonden, bekend moet zijn geweest met zijn psychische kwetsbaarheid. Deze aspecten zal de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen.
Verdachte had bij zijn aanhouding ook cocaïne bij zich en in zijn woning werd eveneens cocaïne aangetroffen. Hij heeft in totaal een hoeveelheid van ongeveer 23 gram cocaïne aanwezig gehad. Harddrugs leveren gevaar op voor de gezondheid van de gebruikers ervan en overlast voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Verdachte is naar aanleiding van deze feiten gedetineerd geraakt en heeft zich enige tijd later schuldig gemaakt aan mishandeling van drie medewerkers van de Penitentiaire Inrichting. In een plotselinge aanval heeft hij een van de medewerkers een vuistslag tegen het gezicht gegeven. Een vrouwelijke medewerker die haar collega te hulp kwam is door verdachte ook in het gezicht gestompt waardoor zij ten val is gekomen en zwaar lichamelijk letsel bestaande uit een gebroken kaak en een gebroken jukbeen heeft opgelopen.
Vervolgens is nog een derde medewerker door verdachte in het gezicht gestompt. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Deze drie mensen zijn tijdens hun werk vanuit het niets op heftige wijze met geweld geconfronteerd. Dit heeft grote indruk op hen gemaakt en met name voor de vrouwelijke medewerker langdurige en ingrijpende gevolgen gehad, zoals onder meer is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Als gevolg van het letsel ondervindt zij tot op heden nog beperkingen aan het zicht en het gehoor, het gevoel in de linkerzijde van haar gezicht en bovenkaak is nog niet teruggekeerd en haar gezicht ziet er niet meer symmetrisch uit en dit zal zo blijven. Voorts is gebleken dat dit slachtoffer ten gevolge van de mishandeling tot op heden niet in staat is geweest haar werkzaamheden als gevangenenbewaarder te hervatten.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, de Opiumwet en geweldsdelicten.
Straf
Voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie en het aanwezig hebben van cocaïne (het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. bewezen verklaarde) is een forse gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het Landelijke Overleg Vakinhoud Straf. Gelet op de strafverzwarende omstandigheden zoals hiervoor aangegeven acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden.
De mishandelingen (het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair en 2. bewezen verklaarde) kunnen zoals hiervoor is overwogen, niet aan verdachte worden toegerekend. Voor deze feiten kan hem daarom geen straf, al dan niet voorwaardelijk of met bijzondere voorwaarden, worden opgelegd.
Terbeschikkingstelling
Bij verdachte bestond tijdens het plegen van de mishandelingen een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. De mishandeling van de vrouwelijke medewerker, die zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel ook eist.
Het risico op een agressief of gewelddadig delict wordt door de psychiater en de psycholoog in het rapport van het PBC als matig tot hoog ingeschat. Ter voorkoming van recidive is een klinische behandeling in een gespecialiseerde gestructureerde forensische gesloten setting gericht op personen met een lichte verstandelijke beperking en een neurocognitieve stoornis volgens de deskundigen geïndiceerd. Ingeschat wordt, op basis van de aard en ernst van de stoornissen, de complexiteit van de problematiek en de beperkte leerbaarheid, dat een behandel/begeleidingstraject van jaren nodig is. Geadviseerd wordt om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is volgens de deskundigen niet geïndiceerd omdat vanwege de ernst en complexiteit van de problematiek en de beperkte leerbaarheid een langdurig traject wordt verwacht en een jaar niet voldoende is om het risico tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen.
De reclassering heeft zich geconformeerd aan de risico-inschatting van de deskundigen van het PBC en eveneens oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd, met dadelijke uitvoerbaarheid. Deze voorwaarden houden onder meer in dat verdachte zal verblijven in FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling, dat hij zich na afloop van de klinische behandeling ambulant laat behandelen en een alcohol- en drugsverbod. De reclassering vindt het positief dat verdachte contact heeft gezocht met de heer [naam 2] van zorginstelling Majistick. Mogelijk dat na afloop van het klinische traject begeleiding door [naam 2] passend is. Dat kan pas te zijner tijd worden beoordeeld, eerst is in ieder geval een klinisch traject als geadviseerd noodzakelijk.
De rechtbank heeft in ogenschouw genomen dat door de verdediging is aangevoerd dat terbeschikkingstelling een te zware maatregel is. De aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte maken echter dat de rechtbank van oordeel is dat de noodzakelijke langdurige en in aanvang klinische behandeling van verdachte dient plaats te vinden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Om te bewerkstelligen dat de klinische behandeling zo spoedig mogelijk zal aanvangen zal de rechtbank ingevolge artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Voor het geval de voorwaarden worden overtreden en alsnog dwangverpleging wordt bevolen, overweegt de rechtbank dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voorlopige hechtenis
Ten tijde van de uitspraak zit verdachte bijna 16 maanden in voorlopige hechtenis. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opleggen en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, onder meer inhoudende klinische opname in FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling. Door de reclassering is aangegeven dat op dit moment geen concrete plaats beschikbaar is voor verdachte in De Woenselse Poort en dat een opnamedatum voor De Woenselse Poort, soortgelijke instelling of kliniek voor overbruggingszorg pas zou kunnen worden gegeven nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Indicatie voor de termijn waarop overbruggings-zorg geregeld zou kunnen worden is drie dagen tot twee weken.
In artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat bij alle einduitspraken het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd.
De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van het feit dat uit de wetsgeschiedenis afgeleid zou kunnen worden dat onder “maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen”, door de wetgever oorspronkelijk kennelijk niet is bedoeld terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarvan uitgaande zou de voorlopige hechtenis moeten worden opgeheven. De rechtbank komt echter tot een andere beslissing en heeft daartoe het volgende overwogen.
De tekst van de wet geeft zonder meer ruimte om onder “maatregel welke vrijheidsbene-ming medebrengt of kan medebrengen” ook te verstaan de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien de voorwaarden, zoals in dit geval, een klinische opname in een gesloten setting met een aanzienlijk veiligheidsniveau in een FPK of soortgelijke instelling behelzen en daardoor in de praktijk een vrijheidsbenemend karakter hebben. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat terbeschikkingstelling met voorwaarden kan worden omgezet in dwangverpleging als de voorwaarden worden overtreden. In die zin kan hoe dan ook worden gesproken van een maatregel die vrijheidsbeneming
kanmeebrengen.
Daarbij komt dat de intentie van de wetgever zoals die uit de wetsgeschiedenis naar voren komt eveneens ruimte biedt voor een ruimere interpretatie van “maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen” De wetgever heeft oog gehad voor de problemen die kunnen ontstaan in gevallen waar de voorlopige hechtenis niet aansluit op de terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft die willen oplossen. Dat heeft geresulteerd in de invoering van de mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid. Daarmee heeft de wetgever een afgewogen en verantwoorde oplossing willen bieden voor de zogenaamde ‘toezichtloze periode’, ter versterking van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 823, nr. 3). De bepaling dat de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar is maakt dat voorwaarden meteen na de uitspraak ingaan en reclasseringstoezicht gaat lopen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Uit de memorie van toelichting blijkt niet dat is onderkend dat er ondanks dadelijke uitvoerbaarheid een probleem zou kunnen ontstaan in gevallen als het onderhavige, waarin de voorwaarden onder meer inhouden klinische behandeling in een FPK, maar uitvoering daarvan in directe aansluiting op voorlopige hechtenis of gevangenisstraf niet mogelijk is vanwege wachtlijsten.
De rechtbank acht het in dit geval maatschappelijk onverantwoord verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek terug te laten keren in de maatschappij. Dit zou een reden kunnen zijn om -in plaats van het laten voortduren van de voorlopige hechtenis- een aanzienlijk langere gevangenisstraf op te leggen zodat gewaarborgd is dat verdachte aansluitend op de detentie opgenomen kan worden in de kliniek. De rechtbank acht dat echter minder passend, omdat de strafmaat in dat geval afhankelijk wordt gemaakt van het al dan niet beschikbaar zijn van een plaats in een FPK. Bovendien zou een langere gevangenisstraf er toe kunnen leiden dat verdachte nog enige extra tijd gedetineerd blijft nadat een plaats in een FPK ter beschikking is gekomen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat in het onderhavige geval de oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden kan en dient te worden aangemerkt als oplegging van een maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen als bedoeld in artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De voorlopige hechtenis zal dan ook niet bij einduitspraak worden opgeheven.
Uitgaande van de door de reclassering gegeven indicatie voor de termijn van drie dagen tot twee weken waarop overbruggingszorg geregeld kan worden zal de rechtbank in lijn met artikel 72 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven op het moment dat verdachte wordt opgenomen in een kliniek op basis van de opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden en in ieder geval na ommekomst van een termijn van 60 dagen na de uitspraak.
De rechtbank gaat er vanuit dat indien geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze uitspraak gehandeld zal worden overeenkomstig de ‘passantenregeling’ op grond waarvan veroordeelden tot gevangenisstraf in combinatie met terbeschikkingstelling met dwangverpleging na ommekomst van hun straf in afwachting van plaatsing in een kliniek in een huis van bewaring verblijven.
De rechtbank benadrukt dat de strekking van voorgaande overwegingen is dat het van groot belang is dat verdachte op zeer korte termijn (binnen een periode van een enkele dagen tot hooguit twee weken) wordt opgenomen in een kliniek en dat voorkomen moet worden dat verdachte onbehandeld in vrijheid wordt gesteld om vervolgens zijn behandeling af te wachten. Verdachte dient gedetineerd te blijven totdat zijn klinische behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden kan aanvangen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 12.970,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 1.815,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 1.650,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle drie de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu een machtiging voor het indienen van de vordering ontbreekt en bovendien de verdachte onder bewindvoering staat. Dit brengt mee dat uitsluitend de bewindvoerder gemachtigd is de vordering te weerspreken, maar die is niet in rechte opgeroepen. Aanhouding van de strafzaak om de bewindvoerder op te laten roepen, zou een onredelijke vertraging van het strafproces opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
Dat sprake is van bewind als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan niet worden vastgesteld, nu dit enkel is gesteld en op geen enkele wijze is onderbouwd. Voor zover al sprake zou zijn van een bewind als voormeld merkt de rechtbank op dat ingevolge artikel 1:441, eerste lid, BW de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte, maar dat op grond van artikel 51f, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering deze regeling niet geldt ten aanzien van de verdachte in de strafprocedure. Gelet daarop hoeft een bewindvoerder niet opgeroepen te worden voor de terechtzitting. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade van de benadeelde partij [slachtoffer 1], op € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als volgt.
Nu verdachte met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 2. bewezen verklaarde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd, zullen de benadeelde partijen niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren zoals voormeld. Verklaart verdachte daarvoor niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
straf
Veroordeelt verdachte met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720248-18 onder 1. en 2. bewezen verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
maatregel
Gelast dat verdachte met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/720338-18 onder 1. subsidiair bewezen verklaarde
ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat verdachte:
- verblijft in FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling, althans een door IFZ/DIZ geïndiceerde en aangewezen kliniek, meewerkt aan een klinische behandeling, ook als dit overbruggingszorg inhoudt, en zich zal houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en zich hierin begeleidbaar opstelt, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie,
- zich, na afloop van de klinische behandeling, conformeert en meewerkt aan een ambulante behandeling bij een door de reclassering geïndiceerde instelling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie,
- zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de reclassering en zich meldt zo frequent als de reclassering dat nodig acht,
- meewerkt aan huisbezoeken door de reclassering,
- geen strafbare feiten pleegt,
zich actief zal inzetten voor het vinden en behouden van dagbesteding,
- open is over zijn netwerk en er geen bezwaar tegen heeft dat de personen met wie hij omgang heeft op gepaste en discrete wijze door de reclassering worden gescreend,
- zich zal onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet zal onttrekken aan controles hierop,
- inzicht geeft in zijn financiën als daarom wordt verzocht en dat hij, als de reclassering dit nodig acht, bewindvoering of andersoortige financiële ondersteuning accepteert,
- ervoor zorgt dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren,
- toestemming geeft aan de reclassering voor het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in dit kader. Ook verleent verdachte zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en verleent hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt hij zijn identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan,
- toestemming geeft aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt,
- meewerkt aan een crisisplaatsing van maximaal 7 weken in een door IFZ geïndiceerde kliniek, indien de reclassering dit nodig acht. Deze crisisplaatsing kan eenmaal met 7 weken worden verlengd,
- zich niet zonder toestemming van het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden begeeft.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Heft op de voorlopige hechtenis, met ingang van het moment dat verdachte opgenomen wordt in een instelling op grond van de opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden en in ieder geval na ommekomst van een termijn van 60 dagen na deze uitspraak.
Wijst er op dat verdachte op zeer korte termijn (van enkele dagen tot hooguit twee weken) dient te worden opgenomen in een kliniek en dat verdachte gedetineerd dient te blijven totdat zijn klinische behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling kan aanvangen.
Bepaalt dat het vervoer van verdachte vanuit de penitentiaire inrichting naar FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling of instelling voor overbruggingszorg wordt verzorgd door de Dienst Vervoer & Ondersteuning.
benadeelde partijen
Ten aanzien van 18/720338-18, feit 1. subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/720338-18, feit 2:
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering niet ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat elke partij haar eigen (proces)kosten draagt.
Ten aanzien van 18/720338-18, feit 2:
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de vordering niet ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat elke partij haar eigen (proces)kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2019.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.