In deze zaak gaat het om de conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) over een poging tot diefstal van benzine door de verdachte. De verdachte is op 6 juni 2015 en 17 juli 2015 beschuldigd van diefstal van benzine ter waarde van respectievelijk 67,47 euro en 64,44 euro, waarbij hij gebruik maakte van valse kentekenplaten. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, waaronder ECLI:NL:HR:2018:367, benadrukt dat voor de kwalificatie van diefstal het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op het moment van tanken moet bestaan. De AG concludeert dat het hof de intentie van de verdachte om de benzine te betalen niet aannemelijk heeft geacht, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zoals het tanken met een draaiende motor en het gebruik van valse kentekenplaten. De AG stelt dat de bewezenverklaring van de diefstal voldoende met redenen is omkleed en dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig is. De AG adviseert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, omdat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. De conclusie strekt tot vermindering van de gevangenisstraf en verwerping van het beroep voor het overige.