Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser] ,
2.[de dochter] ,
3.[de schoonzoon] ,
partijen genoegzaam bekend.
;
maten sub 1 en sub 2;
De voor de maatschap te verrichten werkzaamheden zullen door de maten in
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. Eiser, die zijn onderneming in 2000 heeft gestaakt, heeft samen met zijn dochter en schoonzoon een maatschap opgericht om een akkerbouwbedrijf voort te zetten. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.707 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.027. Na bezwaar is deze aanslag verminderd, maar eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap in civielrechtelijke zin tot stand is gekomen en dat eiser voldoet aan de eisen van ondernemerschap volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank oordeelt dat de oprichting van de maatschap geen schijnhandeling is en dat de fiscale voordelen die eiser mogelijk kan behalen niet de enige reden voor de oprichting waren. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.780 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.151. Tevens wordt het betaalde griffierecht vergoed en worden de proceskosten vastgesteld op € 1.024.
De uitspraak benadrukt het belang van de werkelijke bedoeling van de maten bij het aangaan van een maatschap en de fiscale gevolgen daarvan. De rechtbank wijst erop dat de gevolgen van de rechtshandelingen voor de inkomstenbelasting permanent zijn en niet slechts incidenteel, en dat de inspecteur niet kan volstaan met het stellen dat de maatschap enkel voor fiscale voordelen is opgericht.