In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de geruisloze inbreng van een onderneming in een besloten vennootschap (BV) en de vraag of er sprake was van een incidenteel fiscaal voordeel. De belanghebbende, die tot eind 2007 als PR-accountant en bedrijfsjournalist werkzaam was, had in 2007 een eenmalige bate van USD 1.000.000 ontvangen in het kader van een journalistiek project. Hij had vervolgens een intentieverklaring opgesteld voor de oprichting van een BV om zijn onderneming in te brengen. De Inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek om geruisloze inbreng met terugwerkende kracht afgewezen, omdat er volgens hem sprake was van een incidenteel fiscaal voordeel.
Het Hof oordeelde dat de terugwerkende kracht zou leiden tot een belastingvoordeel voor de belanghebbende, wat in strijd zou zijn met de fiscale regelgeving. De belanghebbende stelde echter dat het Hof een onjuiste interpretatie had gegeven aan het begrip 'incidenteel fiscaal voordeel'. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd en geoordeeld dat het tariefvoordeel bij de omzetting van de onderneming in een BV niet als incidenteel kan worden aangemerkt, maar als een permanent voordeel. De Hoge Raad heeft de beschikking van de Inspecteur vernietigd en gelast dat de Inspecteur opnieuw beslist op het verzoek van de belanghebbende.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten vergoed aan de belanghebbende, zowel voor de cassatieprocedure als voor de procedure bij de Rechtbank. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van fiscale voordelen bij de geruisloze inbreng van ondernemingen en de interpretatie van fiscale regelgeving.