Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
mr. PIETER TEUNIS BAKKER, handelend in diens hoedanigheid van curator in de faillissementen van [naam] Beheer B.V., [naam] Investment B.V, Business Imaging Solutions B.V., Business Imaging Solutions Services B.V., Recopy B.V. en Imaging Solutions B.V., gezamenlijk: 'De [naam] Groep' te noemen,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 13 februari 2019;
- de aan de zijde van de curator op 29 mei 2019 ingediende producties;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [eiser] van 4 juni 2019;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 juni 2019.
2.De feiten in de hoofdzaak en in tussenkomst
W.A. Beheer B.V. (hierna: W.A. Beheer). W.A. Beheer is een beheermaatschappij. [eiser] was tot 9 juli 2014 bestuurder van W.A. Beheer.
€ 275.000,00. Als zekerheid voor deze financiering en voor al hetgeen de Rabobank van Recopy te vorderen heeft of mocht krijgen, hebben onder andere [naam] Beheer en
W.A. Beheer zich jegens de Rabobank als borg verbonden tot een bedrag van maximaal
€ 275.000,00.
1.a) [naam] handelende voor zichzelf ( [naam] )
Stichting Vermogensrechten gezonden waarin, voor zover hier van belang, staat:
€ 275.000,00 in hoofdsom. In het kader van een schikking heeft W.A. Beheer een bedrag van € 68.750,00 aan de Rabobank betaald.
Stichting Vermogensrechten in rechte betrokken waarbij [eiser] onder meer betaling van NBH en Stichting Vermogensrechten vordert van de volgens hem aan hem overgedragen vordering.
e-mail van [naam 2] van 2 mei 2019 in het geding gebracht waarin, voor zover hier van belang, staat:
3.Het geschil
in de hoofdzaak
17 maart 2014, geen door NBH aan W.A. Beheer verleend pandrecht kan zijn ontstaan nu de Overeenkomst aan een totstandkomingsgebrek lijdt. Voorts verzoekt de curator de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen af te wijzen, één en ander met veroordeling van de proceskosten.
29 augustus 2018 succesvol is vernietigd. Daartoe stelt de curator dat ingevolge artikel 3:45 BW geldt dat indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden tot gevolg zou hebben, deze rechtshandeling vernietigbaar is. Daarvan is sprake volgens de curator. De curator stelt dat er voor NBH geen enkele reden of belang bestond om haar vorderingen te verpanden aan W.A. Beheer. NBH was geen partij in de financiering van de [naam] door de Rabobank, aldus de curator. De Overeenkomst heeft volgens de curator tot gevolg gehad dat NBH zich hoofdelijk heeft verbonden voor de schuld van Recopy aan W.A. Beheer en haar actief, in ieder geval haar vordering op SLJD, in zekerheid heeft gegeven aan W.A. Beheer en voorts dat de vorderingen van de gefailleerde vennootschappen zijn achtergesteld bij de vordering van W.A. Beheer. De gefailleerde vennootschappen zouden op grond van de Overeenkomst moeten gedogen dat [eiser] eerst verhaal kan nemen ten laste van het vermogen van NBH alvorens de boedel dit zou kunnen doen. NBH wist volgens de curator, althans behoorde te weten, dat de Overeenkomst benadelend was voor haar crediteuren. De curator stelt dat de rechtshandeling door NBH om niet werd aangegaan omdat NBH geen tegenprestatie ontving voor het feit dat zij haar debiteuren aan W.A. Beheer heeft verpand en zich hoofdelijk heeft verbonden voor de verplichtingen van Recopy. Volgens artikel 3:45 lid 2 BW behoort slechts ten aanzien van rechtshandelingen anders dan om niet sprake te zijn van wetenschap van benadeling aan de zijde van de partij waarmee de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, aldus de curator.
29 augustus 2018 succesvol is vernietigd. Ook voor wat betreft de gefailleerde vennootschappen geldt volgens de curator dat zij de Overeenkomst onverplicht zijn aangegaan en dat de Overeenkomst benadelend is geweest voor de crediteuren van de gefailleerde vennootschappen omdat zij werden geconfronteerd met een extra crediteur die voorts een zekerheidsrecht heeft verkregen op de vermogensbestanddelen van de gefailleerde vennootschappen. Volgens de curator wist de bestuurder van de gefailleerde vennootschappen, althans had moeten weten, dat de Overeenkomst tot benadeling van de overige crediteuren zou leiden. De curator stelt in dat verband dat er in 2011 op verzoek van de ING Bank een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de financiële situatie van BIS. In het daarop volgende onderzoeksrapport wordt volgens de curator geconcludeerd dat hoewel BIS een grote cash flow genereerde zij in technische zin failliet was. Eén van de redenen hiervoor was dat de inkomsten van BIS werden gebruikt om de gelieerde ondernemingen, waaronder Recopy, te financieren. BIS was volgens de curator derhalve de kurk waarop de overige vennootschappen dreven. Met het technische faillissement van BIS was volgens de curator voor de bestuurder ook duidelijk dat het faillissement van de overige vennootschappen zou volgen. Volgens de curator geldt bovendien ook ten aanzien van de gefailleerde vennootschappen dat er sprake is van een rechtshandeling om niet omdat de gefailleerde vennootschappen geen tegenprestatie ontvingen. De wetenschap van benadeling aan de zijde van W.A. Beheer is dan ook niet vereist voor vernietiging van de Overeenkomst, aldus de curator. Tot slot wijst de curator erop dat er in ieder geval geen pandrecht door NBH is verleend aan W.A. Beheer omdat de daartoe strekkende akte nimmer door NBH is ondertekend. Een pandrecht kan volgens de curator alleen worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Van een authentieke akte is geen sprake. En van een onderhandse akte kan alleen sprake zijn bij een ondertekend geschrift. Juist nu de handtekening van NBH ontbreekt, is dat niet het geval, aldus de curator.
4.De beoordeling
“dat het antwoord op de vraag of iemand anders jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.”In het arrest HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284 heeft de Hoge Raad in aanvulling daarop overwogen dat
“tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden”.
[naam] . Op pagina 5 van de akte waarin de Overeenkomst is vastgelegd staan onder het kopje
'partijen 1'enkel [naam] , [naam] Beheer, BIS, BISS en [naam] Investment' als partijen genoemd en is namens die partijen onder hun naam een handtekening geplaatst. NBH en Stichting Vermogensrechten staan daar niet als 'partijen' genoemd en onder hun naam is ook geen handtekening geplaatst. Op pagina 6 van de akte waarin de Overeenkomst is vastgelegd staan onder het kopje
'Ter erkenning dat het Pandrecht is medegedeeld'Stichting Vermogensrechten, NBH en SLJD genoemd. Alleen onder SLJD is een handtekening geplaatst en wel van [naam 2] .
Ik heb de overeenkomst mede ondertekend, in mijn beleving zowel namens NBH als SLJD, omdat ik van beide rechtspersonen toen directeur was'. [naam 2] verklaart niets over waarom NBH en Stichting Vermogensrechten enkel onder het kopje
'Ter erkenning dat het Pandrecht is medegedeeld'staan genoemd en waarom op pagina 5 van de akte waarin de Overeenkomst is vastgelegd zij niet als partij staan genoemd. Dat het desalniettemin de bedoeling van de contractsluitende partijen was dat NBH en
Stichting Vermogensrechten de Overeenkomst aangingen, blijkt niet uit de verklaring van [naam 2] . Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt bovendien niet in te zien op grond waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat [naam 2] , niet alleen voor SLJD, maar ook als vertegenwoordiger van NBH en Stichting Vermogensrechten optrad. Dit geldt temeer nu op pagina 1 van de akte waarin de Overeenkomst is vastgelegd, expliciet is opgenomen dat NBH en Stichting Vermogensrechten worden vertegenwoordigd door de heer [naam] én de eigen verklaring van [eiser] (zie randnummer 29 van de conclusie van antwoord) dat het feitelijk [naam] was die binnen NBH de dienst uitmaakte en niet [naam 2] . De enkele omstandigheid dat [naam 2] verklaard dat hij
in zijn belevingde Overeenkomst ook namens NBH heeft ondertekent, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om NBH en Stichting Vermogensrechten als contractspartij gebonden te doen zijn. Stichting Vermogensrechten wordt überhaupt niet in de verklaring van [naam 2] genoemd.
Stichting Vermogensrechten (wel) moeten worden aangemerkt als partij bij de Overeenkomst zijn niet gesteld of gebleken. Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die het oordeel kunnen dragen dat NBH en Stichting Vermogensrechten partij zijn geworden bij de Overeenkomst.
29 augustus 2018 de rechtshandeling die ziet op het aangaan van de Overeenkomst tussen de gefailleerde vennootschappen [naam] Beheer, [naam] Investment, BIS, BISS, Imaging Services en Recopy enerzijds en W.A. Beheer (cs) anderzijds heeft vernietigd. Dat heeft de curator gedaan als in deze procedure vast komt te staan dat aan de in artikel 42 Fw gestelde eisen voor een succesvol beroep op de in dat artikel geregelde faillissementspauliana is voldaan.
1.086,00(2 punt × tarief € 543,00)
5.De beslissing
1 mei 2013,
29 augustus 2018 de Overeenkomst d.d. 1 mei 2013 tussen de gefailleerde vennootschappen [naam] Beheer B.V., [naam] Investment B.V., Business Imaging Solutions B.V., en Business Solutions Services B.V. enerzijds en W.A. Beheer B.V. cs anderzijds is vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 42 Fw,
voorraad,