ECLI:NL:RBNNE:2019:2967

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
18/730097-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door meermalen steken met een mes in een café

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte heeft op 18 maart 2018 in een café in Leeuwarden het slachtoffer meermalen met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, met voorbedachten rade handelde. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, omdat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en klinische behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die als benadeelde partij was opgetreden. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730097-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in PI Leeuwarden, te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl die [slachtoffer] aan de bar zat van [naam café 1] , gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar, op die [slachtoffer] is afgerend en (met kracht) met een (fileer)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een- of meerma(a)l(en) in de/een arm en/of in de buik en/of in de rechterzij, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] aan de bar zat van [naam café 1] ,
gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar, op die [slachtoffer] is afgerend en die [slachtoffer] (met kracht) met een (fileer)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een- of
meerma(a)l(en) in de arm en/of in de buik en/of in de rechterzij, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten 7, althans een aantal, steek- en/of snijwond(en) heeft toegebracht (voor de geneeskundige behandeling waarvan een of meer hechting(en) zijn aangebracht en een ziekenhuisopname noodzakelijk was) door, terwijl die [slachtoffer] aan de bar zat van [naam café 1] , gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar,
op die [slachtoffer] af te rennen en (met kracht) met een (fileer)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een- of meerma(a)l(en) in de/een arm en/of in de buik en/of in de rechterzij, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] aan de bar zat van [naam café 1] , gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar,
op die [slachtoffer] is afgerend en die [slachtoffer] (met kracht) met een (fileer)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een- of meerma(a)l(en) in de/een arm en/of in de buik en/of in de rechterzij, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het door verdachte op [slachtoffer] uitgeoefende geweld kan worden gekwalificeerd als een poging tot het plegen van een levensdelict. Wanneer meermalen met een mes in de buik en in de zijkant van de romp wordt gestoken, een locatie van het lichaam waar zich meerdere vitale onderdelen bevinden, getuige ook het raken van de lever, dan is het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op voornoemd gevolg heeft aanvaard. Het beeld dat uit de verklaringen van de getuigen eenduidig naar voren komt, is dat verdachte het café binnenkomt, rechtstreeks afkoerst op [slachtoffer] en hem vervolgens aanvalt met het mes dat hij eerst thuis heeft opgehaald. Die doelgerichtheid kan ook worden afgeleid uit de camerabeelden. Er zitten nog geen 20 seconden tussen het moment waarop verdachte het café binnenloopt en het moment waarop hij weer naar buiten komt. In dat korte tijdsbestek is [slachtoffer] zeven keer gestoken. De verklaring van verdachte past niet binnen dit tijdsbestek. Verdachte wilde [slachtoffer] te pakken krijgen en wraak nemen voor wat [slachtoffer] hem die avond had aangedaan. Voorbedachten rade is wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en heeft betoogd dat een veroordeling kan volgen voor het meer subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het primaire feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte boos was op [slachtoffer] en had besloten hem 'terug te pakken' door de banden van zijn nieuwe auto lek te steken. Enkel met die reden heeft verdachte het mes gepakt en is hij naar de auto van aangever gereden. Daarna is verdachte vanuit de behoefte om zijn sleutels te vinden naar het café gereden. Daar zat [slachtoffer] , die meteen dreigende bewegingen naar verdachte maakte. Door die houding, in combinatie met wat er eerder op de avond is gebeurd, sloegen de stoppen bij verdachte door. Verdachte heeft niet met voorbedachten rade, maar in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld.
Ten aanzien van het subsidiaire feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] , gelet op zijn verwondingen, door het steken zou komen te overlijden.
Oordeel van de rechtbank
Feitenvaststelling
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft eerder op de avond een conflict gehad met aangever en is door hem bedreigd met een glas en een mes. Verdachte heeft verklaard dat hij hierna naar de woonboot van zijn vader is gegaan en daar nog een biertje heeft gedronken om te kalmeren. Verdachte werd echter steeds bozer en kwam tot het besluit dat aangever er niet zomaar mee weg kon komen. Hij wist dat aangever erg trots was op zijn auto en nam het besluit de banden van aangevers auto lek te prikken. Hij heeft daarvoor een mes meegenomen. Verdachte is ongeveer 25 minuten in de woonboot geweest voordat hij op de scooter naar de auto van aangever is gereden, die op het [naam café 2] geparkeerd stond. Daar heeft verdachte beide banden aan de bestuurderszijde van de auto lek gestoken. Vervolgens is aangever met het mes nog in zijn hand op de scooter gestapt en daarmee naar het [straatnaam] gereden. Hij heeft de scooter voor de deur van [naam café 1] geparkeerd en is het café binnen gegaan. Verdachte is rechtstreeks op aangever afgelopen en heeft in totaal zeven steekwonden aan aangever toegebracht.
Opzet op de dood van aangever
Bij de beoordeling van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde moet allereerst beoordeeld worden of verdachte het opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aangever niet wilde doden, maar dat hij hem wel wilde verwonden.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het intreden van de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt, zoals hiervoor is overwogen, dat verdachte aangever zeven keer in zijn lichaam, waaronder in de buik en zij heeft gestoken. Eén van de messteken heeft de lever van aangever geraakt. In de romp bevinden zich vitale organen. Het is niet denkbeeldig dat aangever dodelijk had kunnen worden getroffen door de messteken van verdachte. Dat dat niet is gebeurd is niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever hierdoor zou komen te overlijden. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, zodat sprake is van een poging tot moord.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte gedurende de 25 minuten die hij in de woonboot van zijn vader doorbracht het plan heeft opgevat om aangever te doden. Verdachte heeft dat consequent ontkend. Daar komt bij dat, zou dat zo zijn geweest, niet valt in te zien dat verdachte – alvorens aangever van het leven te beroven – eerst de banden van aangevers auto lek stak.
Anders dan verdachte heeft verklaard, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte na het leksteken van de banden van aangevers auto het plan heeft opgevat om aangever met het mes te steken. Dat leidt de rechtbank af uit de bewijsmiddelen, voor zover die inhouden dat verdachte van het [naam café 2] naar [naam café 1] is gereden met het mes gebruiksklaar in de hand en dat hij vervolgens de scooter recht voor de ingang heeft geparkeerd met de sleutel nog in het contact en brandende verlichting, waarna hij – met het mes nog steeds in de hand – [naam café 1] is binnengegaan en op aangever is afgerend om hem uiteindelijk zeven messteken toe te brengen. Dat verdachte terugging om zijn sleutels te halen acht de rechtbank niet aannemelijk. Niet alleen omdat hij dat pas ter terechtzitting heeft verklaard, terwijl hij voor zijn terugkeer naar [naam café 1] eerder andere verklaringen had gegeven, maar ook omdat deze lezing niet past bij de hiervoor opgesomde feitelijke gang van zaken. Geen van de getuigen heeft bovendien bevestigd dat aangever dreigende gebaren naar verdachte maakte, waardoor verdachte volgens zijn eigen verklaring tot zijn daad is gekomen.
Vervolgens moet beoordeeld worden of verdachte tussen het moment waarop het plan ontstond om aangever met het mes te steken en het daadwerkelijke steken van aangever zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn voorgenomen daad.
Op basis van de beschikbare camerabeelden in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel tijd er heeft gezeten tussen het leksteken van de banden op het [naam café 2] en het steken van aangever in [naam café 1] . Deze locaties liggen vlakbij elkaar. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte in minder dan een minuut van het [naam café 2] naar het [straatnaam] is gereden. Tussen het moment van het binnengaan van het café en het steken van aangever zit minder dan 20 seconden. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat de tijd om na te denken over zijn voorgenomen daad en de gevolgen daarvan voor verdachte erg kort is geweest. Bovendien blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de boosheid van verdachte na het lekprikken van de banden nog steeds erg groot was. Verdachte voelde zich ernstig gekrenkt door aangever en de verwachte opluchting na het leksteken van de banden bleef uit. Verdachte wist waar aangever zich bevond en hij had het wapen al in zijn handen. Gelet hierop heeft verdachte niet veel handelingen hoeven te verrichten voordat hij zijn plan om aangever met het mes te steken tot uitvoering kon brengen. Hij hoefde enkel op zijn scooter te stappen en naar het vlakbij gelegen café te rijden. Zodoende was er voor verdachte niet veel gelegenheid om zich te realiseren wat hij ging doen en wat de gevolgen van zijn handelen konden zijn.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een erg korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. Aldus stelt de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van poging tot moord. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 16 mei 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 18 maart 2018 kwam ik bij het [naam café 1] aan. Op de scooter had ik het mes in mijn handen. Ik liep naar binnen en zag [slachtoffer] zitten. Ik begon op hem af te rennen. Ik heb [slachtoffer] gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 maart 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018065043 van 8 mei 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
18 maart 2018 ben ik door [verdachte] neer gestoken. Ik was op dat moment in bar " [naam café 1] ", gevestigd aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zat aan de bar. Ik zag toen dat er iemand naar binnen kwam. Die man kwam doelgericht op [naam] en mij af. Hij liep snel op ons af. Ik zag dat de man een van zijn armen opgeheven had. Ik voelde dat ik twee keer op mijn arm geraakt werd. Ik werd een paar keer in mijn zij door iets geraakt. Ik zag dat degene die mij geraakt had [verdachte] was. Ik zag dat hij een groot mes in een van zijn handen had. Toen voelde dat ik nat werd in mij zij. Toen besefte ik dat ik gestoken was. Ik weet dat ik heel veel pijn had. Ik ben naar het ziekenhuis gebracht. Daar constateerde men zeven messteken. Vier in mijn arm, een in mijn buik, een in mijn heup, en een in de zijkant van mijn maag. Deze steek heeft ook mijn lever geraakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 maart 2018, opgenomen op pagina 66 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 18 maart 2018 was ik aan het werk in [naam café 1] te Leeuwarden aan het adres [straatnaam] . Ik zag van achter de bar de mij bekende [verdachte] binnenkomen. Ik zag dat hij naar een jongen toe rende die voor mij rechts aan het einde van de bar zat. Ik zag dat [verdachte] meteen hierop het café weer uitrende. Ik hoorde dat de jongen zei: Ik ben gestoken. Ik zag dat hij aan de rechterzijde van zijn lichaam en aan zijn arm bloed had.
4. Een geschrift, inhoudende een letselverklaring van GGD Fryslân d.d. 23 april 2018, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier:
Medische informatie betreffende:
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Datum onderzoek 19-04-2018
Na het incident is betrokkene tot 20 maart opgenomen geweest in het ziekenhuis, waarvan één nacht op de Intensive Care.

Letselbeschrijving:

Er zijn een aantal roze littekens te zien: aan buiten- en binnenzijde van de rechter onderarm elk twee, onder de ribbenboog rechts een S vormig litteken, op de buikwand 10 cm rechtsboven de navel één en één over de rechter heup.

Conclusie

Ontstaan: gezien de mate van genezing zijn de littekens meer dan twee weken geleden ontstaan
Herstel: de huid is inmiddels weer hersteld in de zin van gesloten. Voor de psychische gevolgen die betrokkene zegt te ervaren is behandeling wenselijk.
Blijvend letsel: het kan zijn dat er een kleurverschil blijft bestaan tussen de littekens en de omringende huid.
Het huidletsel past bij de toedracht zoals aangegeven.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2018, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 30 maart 2018, omstreeks 09:15 uur, heb ik de gevorderde camerabeelden, periode
17-03-2018 23:00 uur tot en met 18-03-2018 01:30 uur, van Stadstoezichtcamera [straatnaam] bekeken. Ik zag dat de verdachte op 18 maart 2018 te 01:24:38 uur, vanuit de Nauwesteeg op een scooter het [straatnaam] kwam oprijden. Ik zag dat de verdachte op 18 maart 2018 te 01:24:40 stopt voor de ingang van [naam café 1] . Vervolgens zag ik dat de verdachte zijn scooter op de standaard neerzette en dat de verlichting van de scooter bleef branden. Als de verdachte de scooter op de standaard heeft neergezet, zie ik dat de verdachte een mes in zijn rechterhand vast heeft. Ik zag dat de verdachte op 18 maart 2018 te 01:24:49 uur [naam café 1] naar binnenloopt. Ik zag dat de verdachte op 18 maart 2018 te 01:25:07 uur [naam café 1] in versnelde pas weer naar buiten toe komt lopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] aan de bar zat van [naam café 1] , gelegen aan het [straatnaam] , aldaar, op die [slachtoffer] is afgerend en die [slachtoffer] met een mes, meermalen in de arm en in de buik en in de rechterzij, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair. Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank bij een voorwaardelijk strafdeel tot oplegging van een klinische opname komt, dat de rechtbank zorgt dat de straf niet uit verhouding is met hetgeen gangbaar is voor soortgelijke feiten in soortgelijke zaken. In het geval de rechtbank tot een veroordeelding van het subsidiair ten laste gelegde komt heeft de raadsman de rechtbank gewezen op de volgende uitspraken: ECLI:NL:GHAMS:2018:5029, ECLI:NL:RBROT:2018:5290 en ECLI:NL:RBNHO:2018:7434. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde komt, heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan een groot deel voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld een klinische opname. De raadsman heeft gepleit het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte bij uitspraak reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna PBC), opgesteld door B.G.J. Gunnewijk, psychiater en T.W. van de Kant, GZ-psycholoog d.d. 19 april 2019, de rapportages van de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 26 juni 2018 en 14 mei 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven, door hem meermalen met een mes in zijn lichaam te steken. Het slachtoffer heeft steekwonden in zijn arm, buik en zij opgelopen. Verdachte heeft dit feit begaan onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol en drugs. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in een openbare gelegenheid meerdere malen heeft gestoken. Daarmee heeft hij een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien zorgen dit soort feiten voor gevoelens van onrust en angst in de maatschappij. Voor een dergelijk feit is een gevangenisstraf het uitgangspunt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een geweldsmisdrijf in 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het PBC van 19 april 2019. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en afhankelijke kenmerken. Tevens is er vanuit zijn innerlijke onrust en spanning, samenhangend met de beschreven persoonlijkheidsproblematiek en ADHD, een sterke hang naar het gebruik van alcohol en drugs. Door deze samenhang van het gebruik van deze middelen met zijn psychische problematiek is betrokkene geneigd, ondanks de negatieve uitwerking van het middelengebruik op de regulatie van zijn agressieve impulsen, te blijven gebruiken. Er wordt geconcludeerd tot aanwezigheid van een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne, matig van ernst, waarbij het gebruik van alcohol en cocaïne heden in detentie in remissie is. Zijn intelligentie is door zijn weigerende opstelling niet opnieuw testpsychologisch vastgesteld kunnen worden maar is klinisch wel van dusdanig niveau dat hierin geen forensisch relevante beperkingen worden gezien. De beschreven pathologie is al langer bestaand en daardoor ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Er wordt geconcludeerd dat de forse geladenheid waarmee verdachte het café binnen ging ook een gevolg is van de beschreven gevoeligheid voor krenking en zijn verminderde controle over zijn agressieve impulsen, gefaciliteerd door het (pathologische) middelengebruik. Verdachte heeft die middelen nodig om de door hem ervaren leegte op te vullen en de negatieve emoties te reguleren, omdat het hem ontbreekt aan meer adequate coping vaardigheden, zoals samenhangend met de beschreven persoonlijkheidsstoornis. Op grond hiervan heeft de beschreven gedragspathologie in zijn handelen doorgewerkt, waardoor hij in mindere mate zijn wil in vrijheid heeft kunnen bepalen. Het ten laste gelegde is verdachte daarom in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en neemt deze over. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Uit het rapport van het PBC d.d. 19 april 2019 blijkt voorts dat er een matig risico bestaat op toekomstige geweldsincidenten. Geadviseerd wordt verdachte een klinische behandeling te laten ondergaan voor zijn problematisch alcohol- en middelengebruik, met duidelijke aandacht voor de psychische problematiek samenhangend met het middelengebruik. Daarbij wordt gedacht aan plaatsing in een forensische behandelkliniek zoals de forensische verslavingskliniek Piet Roorda. Als juridisch kader wordt geadviseerd om verdachte deze behandeling te laten ondergaan in het kader van een voorwaardelijk strafdeel bij een deels voorwaardelijke straf en onder toezicht van de reclassering. De reclassering heeft in het rapport d.d. 14 mei 2019 dit advies onderschreven en adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht en een klinische behandeling op te leggen.
Alles afwegend, acht de rechtbank uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend. Om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een geweldsmisdrijf zal de rechtbank daarvan één jaar voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een klinische behandeling.

Inbeslaggenomen goed

De rechtbank acht het aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerp, te weten een foedraal, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen en het hoort bij het door verdachte gehanteerde mes, dat kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.679,14 ter vergoeding van materiële schade en € 11.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 13.109,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met 100 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade van
€ 11.000,00 voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. De materiële gevorderde schade van € 371,66 voor het eigen risico van de zorgverzekering, € 33,48 aan reiskosten,
€ 1650,00 aan geschatte kosten voor benodigde fysiotherapiebehandeling en € 54,00 voor het opstellen van het rapport van de fysiotherapeut zijn voldoende onderbouwd en staan in rechtstreeks verband tot het tenlastegelegde en kunnen daarom worden toegewezen. Het bedrag van € 570,00 voor nieuwe autobanden kan in deze procedure niet worden vergoed omdat dit feit niet afzonderlijk is tenlastegelegd en niet de met het bewezen te verklaren feit vereiste samenhang vertoont.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de materieel gevorderde schade, met uitzondering van de aanvullend gevorderde posten groot € 1650,00 en € 54,00, kunnen worden toegewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte wil de benadeelde partij tegemoet komen in het vergoeden van de schade die de benadeelde naar aanleiding van het lek steken van de banden heeft. De schade die in het aanvullende deel van de vordering is opgenomen kan niet worden toegewezen. Het is niet duidelijk wanneer het verslag van de fysiotherapeut is opgesteld. De schade is als een voorschot gebracht, omdat het traject nog moet starten. De beoordeling van deze constructie vormt een te zware belasting voor het strafproces en deze schade kan eventueel later in een civiele procedure worden verhaald. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de raadsman aangevoerd dat het gevorderde bedrag niet past bij het letsel en leed dat [slachtoffer] is aangedaan. De lijn in de jurisprudentie is dat daarbij eerder een bedrag van € 5.000,00 hoort. De raadsman verzoekt de immateriële schade toe te wijzen, maar te matigen tot een bedrag van € 5.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden dat een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte gedeeltelijk door de verdediging is betwist, zal gedeeltelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De gevorderde materiële schade is voor toewijzing vatbaar. De verdediging heeft aangevoerd dat de kosten ten aanzien van de fysiotherapie als voorschot een te zware belasting voor het strafproces vormt. De rechtbank is dat niet met de raadsman eens. De benadeelde partij heeft schade en deze schade kan verholpen worden met fysiotherapie, zoals blijkt uit een aan de vordering gehecht schrijven van zijn huisarts. Uit de ingebrachte stukken blijkt dat de benadeelde partij deze fysiotherapie nog niet heeft ondergaan, omdat hem daar de financiële middelen voor ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak van de behandeling een direct gevolg van het bewezenverklaarde. Ook zal de rechtbank het gevorderde bedrag voor de nieuwe autobanden toewijzen, nu de verdediging heeft verklaard deze kosten te willen betalen en het gevorderde bedrag dan ook niet heeft betwist.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat toewijzing van een bedrag van € 11.000,00 niet passend is. Mede gelet op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 5.000,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 7.679,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum meldt bij de reclassering Tactus, op de afdeling zoals nog door de reclassering te bepalen en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd en aansluitend aan zijn detentieperiode zal laten opnemen in de Forensische Verslavingskliniek Piet Roorda of een soortgelijke zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde een detoxificatie programma dient te volgen en waarbij veroordeelde zich zal laten behandelen voor zijn problematisch alcohol- en middelengebruik, met duidelijke aandacht voor de psychische problematiek samenhangend met het middelengebruik van veroordeelde, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname van door de behandelaars in het kader van de behandeling voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en de controle hierop;
3. dat de veroordeelde, indien de reclassering na afloop van de klinische behandeling een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenselijk vindt, zal meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen foedraal.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.679,14(zegge: zevenduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 7.679,14 (zegge: zevenduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 73 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.679,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2019.