ECLI:NL:GHAMS:2018:5029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
23-002994-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door steken met mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag door opzettelijk met een mes in de borst en zij van het slachtoffer te steken op 28 april 2015 in Amsterdam. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard door hem zesmaal te steken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp deze lezing als ongeloofwaardig. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.915,00 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij verwezen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002994-17
datum uitspraak: 30 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654215-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres 1],
opgegeven postadres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen in de borst en/of rug en/of de zij, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) heeft toegebracht, door met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen in de borst en/of rug en/of zij, in elk geval in het lichaam te steken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen in de borst en/of rug en/of de zij, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat - zo begrijpt het hof - het bewijs voor het tenlastegelegde steken vóór de pizzeria steunt op verklaringen van de aangever en de getuige, die evenwel beide als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en dus niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De lezing van de aangever is in elk geval niet aannemelijker geworden dan de lezing van de verdachte, die verklaart dat het incident plaatsvond bij zijn auto en dat hij uit noodweer heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring van de aangever dat de verdachte hem nabij de pizzeria met een mes heeft gestoken, vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige], in de verklaring van de verdachte dat hij aangever met een mes heeft gestoken en in de letselverklaring. De verschillen tussen de verklaringen van de aangever en de getuige onderling en ten opzichte van die van de verdachte zijn niet dusdanig dat aan de verklaringen van aangever en getuige in algemene zin geen geloof kan worden gehecht. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking, enerzijds, dat zij in de kern op elkaar aansluiten en anderzijds dat het goed voorstelbaar is dat zij op onderdelen van elkaar afwijken door de hectiek en impact van het moment waarover de aangever en de getuige achteraf hebben verklaard alsmede door de omstandigheid dat zij voorafgaand aan het incident niet permanent in elkaars directe aanwezigheid waren. Daarom is vast komen te staan dat de verdachte op 28 april 2015 de aangever steekverwondingen heeft toegebracht.
De verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat hij op de avond van het incident met een ander in een auto naar een pizzeria is gegaan. In de pizzeria had de verdachte pizza besteld. Daarna was hij opnieuw bij zijn metgezel in de auto gaan zitten op de passagiersstoel. De aangever kwam toen naar de auto, trok het portier open en begon de aangever te slaan. De verdachte kon niet weg. Hij had al eerder gezien dat er een mes lag in het portier van de auto en pakte het mes. De verdachte pakte het mes om de aangever bang te maken en toen de aangever door ging met slaan, heeft hij hem gestoken met het mes.
Het hof volgt deze lezing van de verdachte niet en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft niet de naam willen noemen van de persoon die – als bestuurder – met hem in de auto aanwezig was toen de verdachte zou zijn geslagen door de aangever. De lezing van de verdachte over de precieze toedracht van de steekpartij is ook niet op een andere manier aannemelijk geworden. In dit verband overweegt het hof voorts dat die lezing niet alleen een geheel andere is dan die door de aangever en de getuige is gegeven, maar in het bijzonder ten aanzien van het pakken van het mes uit het opbergvak van het bijrijdersportier ook moeilijk valt te verenigen met de gestelde omstandigheid dat de aangever het betreffende portier open had getrokken en de verdachte, zittend op de bijrijdersstoel, aan het slaan was. Het hof schuift de verklaringen van de verdachte derhalve als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden ter zijde en verwerpt het verweer.
De verdachte heeft de aangever met een mes zes steekverwondingen toegebracht in zijn borst en zij, waarvan een vier centimeter diep in de borst. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een persoon vitale organen bevinden, zoals hart en longen, alsmede vitale (slag)aders, en dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood van een persoon kan leiden. De kans dat de aangever zou overlijden door het steken door de verdachte was aanmerkelijk. Uit de omstandigheid dat de verdachte er desondanks voor heeft gekozen om hem zesmaal te steken, blijkt dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verdachte zou overlijden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 28 april 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, meermalen in de borst en zij van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft (subsidiair) een beroep op noodweer gedaan op basis van de verklaring van de verdachte. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de lezing van de verdachte niet aannemelijk is geworden, verwerpt het hof ook het beroep op noodweer omdat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreiging daarvan feitelijk niet aannemelijk is geworden. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft (meer subsidiair) een beroep op noodweerexces gedaan op basis van de verklaring van de verdachte. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de lezing van de verdachte niet aannemelijk is geworden, verwerpt het hof het beroep op noodweerexces. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Vonnis van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een mes in zijn bovenlichaam gestoken, waardoor hij zes steekwonden heeft opgelopen. Dat het slachtoffer het heeft overleefd en dat hij uiteindelijk fysiek weer is hersteld, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan het handelen van de verdachte is te danken. Slachtoffers van steekpartijen hebben vaak nog lang last van de psychische gevolgen. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit zijn (schriftelijke) verklaring in hoger beroep. Het slachtoffer had last van herbelevingen en angstdromen. Hij heeft nog steeds last van angstgevoelens.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 november 2018 is hij voorafgaand en na onderhavig feit ter zake van andersoortige feiten veroordeeld, welke veroordelingen inmiddels ook onherroepelijk zijn geworden. De verdachte is niet eerder voor geweldsdelicten veroordeeld.
Vanwege de ernst van de door de verdachte gepleegde poging tot doodslag is alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend. Bij de duur van die straf heeft het hof gelet op welke straffen in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij veroordelingen wegens poging tot doodslag door meerdere messteken, zonder recidive op het gebied van geweldsdelicten, wordt doorgaans een gevangenisstraf van (ongeveer) drie jaar opgelegd. Het hof ziet geen reden om in deze zaak tot een andere straf te komen en wijkt daarom af van de eis van de advocaat-generaal. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.358,40, waarvan € 858,40 aan materiële schade en € 3.500 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.815,00, waarvan € 415,00 aan materiële schade en € 1.400,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde materiële schade vanwege pijnstillers en het eigen risico van zijn zorgverzekering zullen daarom worden toegewezen.
De schade die de benadeelde partij vordert vanwege de riem, broek en schoenen zijn betwist en onvoldoende onderbouwd, nu de verdachte geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze zijn verloren of beschadigd zijn geraakt. Voor een beoordeling van dat deel van de vordering is dan ook nader onderzoek nodig. Het hof is van oordeel dat nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel van de vordering kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat het volledige gevorderde bedrag van € 3.500 kan worden toegewezen. De benadeelde partij is door de verdachte ernstig fysiek toegetakeld en had daardoor letsel en pijn. Bovendien heeft het slachtoffer aan het voorval ook psychische gevolgen overgehouden die in de vordering en in zijn slachtofferverklaring nader zijn omschreven en deels zijn onderbouwd. De gestelde immateriële schade is aldus voldoende aannemelijk geworden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals verzocht, vermeerderd worden met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof verwijst de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij. Nu de benadeelde partij in hoger beroep op toevoegingsbasis is bijgestaan, gaat het daarbij alleen om de kosten in eerste aanleg. Het hof bepaalt die kosten aan de hand van het liquidatietarief zoals dat gold ten tijd van het vonnis in eerste aanleg. Het hof kent twee en een halve punt toe (ter hoogte van € 384 per punt, liquidatietarief I). Dit betekent dat er een bedrag ter hoogte van € 960 aan advocaatkosten wordt toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een shirt, merk DSQUARED.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.915,00 (drieduizend negenhonderdvijftien euro) bestaande uit € 415,00 (vierhonderdvijftien euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
960,00 (negenhonderdzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.915,00 (drieduizend negenhonderdvijftien euro) bestaande uit € 415,00 (vierhonderdvijftien euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
49 (negenenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R.D. van Heffen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 november 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002994-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 30 november 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.D. van Heffen, raadsheer,
mr. C.J.J. Kwint, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.M. Steinmetz, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.