ECLI:NL:RBNNE:2019:2861

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
18/730053-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de gebroken ribben van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden aangemerkt, omdat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en het slachtoffer naar verwachting binnen drie weken volledig zou herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis en een psychotische stoornis, niet strafbaar is voor de bewezen verklaarde mishandeling. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan en hem voor een periode van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade gematigd tot € 1.000,--, terwijl de materiële schade tot een bedrag van € 719,69 werd toegewezen. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te bevorderen dat de verdachte de schade zal vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730053-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2019 te of bij Kortehemmen, in de gemeente Smallingerland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) twee gebroken ribben, heeft toegebracht, immers is/heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] , terwijl zij fietste, achterna gefietst en/of (vervolgens) naast die [slachtoffer] gaan fietsen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij de schouder, althans het lichaam, vastgepakt waardoor die [slachtoffer] niet verder kon fietsen en zich genoodzaakte voelde te stoppen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] tegen de rug, althans het lichaam en in het gezicht, althans tegen het hoofd, geslagen en/of gestompt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is gevallen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 maart 2019 te of bij Kortehemmen, in de gemeente Smallingerland, op of aan [adres 1] , aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl zij fietste, achterna is gefietst en/of
(vervolgens) naast die [slachtoffer] is gaan fietsen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij de schouder, althans het lichaam, heeft vastgepakt waardoor die [slachtoffer] niet verder kon fietsen en zich genoodzaakte voelde te stoppen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] tegen de rug, althans het lichaam en in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of
gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 maart 2019 te of bij Kortehemmen, in de gemeente Smallingerland, op of aan [adres 1] , aldaar, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , terwijl zij fietste, achterna te fietsen en/of (vervolgens) naast die [slachtoffer] te gaan fietsen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij de schouder, althans het lichaam, vast te pakken waardoor die [slachtoffer] niet verder kon fietsen en zich genoodzaakte voelde te stoppen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] tegen de rug, althans het lichaam en in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) twee gebroken ribben, althans enig letsel, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde en tot bewezen verklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de stukken in het dossier kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die aangeefster [slachtoffer] achterna is gefietst, haar tot stoppen heeft gedwongen en haar vervolgens met zijn vuisten tegen de rug en in het gezicht heeft geslagen, waardoor zij in een greppel is gevallen en gewond is geraakt. Zij heeft als gevolg van deze aanval een blauw en gezwollen oog en in ieder geval twee gebroken ribben opgelopen. De hersteltijd van de gebroken ribben is geschat op minimaal drie weken en zij moest voor controle terugkomen naar het ziekenhuis, omdat de breuken mogelijk gevaarlijk waren voor haar lever. Dit letsel in combinatie met de nacontrole en de omstandigheid dat aangeefster lange tijd haar normale bezigheden niet heeft kunnen doen, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Het is echter onduidelijk of dit letsel door het slaan door verdachte of door de val in de greppel is veroorzaakt. Het is daarom niet mogelijk om vast te stellen dat er door het handelen van verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangeefster zwaar lichamelijke letsel zou krijgen of kunnen krijgen. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van zware mishandeling en de poging daartoe. Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van wettige bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte aangeefster een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Dat hij haar ook tegen haar rug heeft geslagen blijkt enkel uit de verklaring van aangeefster en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Het is een reële mogelijkheid dat het letsel aan de ribben van aangeefster door de val in de greppel is veroorzaakt. Verdachte moet daarom van deze handeling worden vrijgesproken. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van het geven van een vuistslag in het gezicht, volgt niet zonder meer dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Voor het meer subsidiair ten laste gelegde kan een bewezenverklaring volgen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802). De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd en bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618). De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
Indien er sprake is van een zodanige (bot)fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is komen vast te staan dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten meerdere gebroken ribben in combinatie met zwellingen op haar gezicht, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt de rechtbank dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en de verwachting was dat het slachtoffer binnen drie weken weer volledig zal zijn hersteld.
Het voorgaande betekent dat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
Voorts ligt de vraag voor of er sprake is van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier zware mishandeling- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft het slachtoffer, terwijl ze met de fiets tussen haar benen stilstond, tegen haar rug geslagen en haar met zijn vuist in het gezicht geslagen. Ten gevolge van deze handelingen is ze in een greppel gevallen en heeft ze voornoemd letsel opgelopen.
Op grond van de stukken is niet vast te stellen of de gebroken ribben en welke zwellingen op het gezicht door de klap dan wel door de val zijn veroorzaakt, zodat dit letsel geen indicatie kan zijn voor de wijze en de kracht waarmee verdachte heeft geslagen. Voorts blijkt uit de stukken onvoldoende met hoeveel kracht en op welke wijze verdachte heeft geslagen. Deze informatie is naar het oordeel van de rechtbank wel van belang, nu in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op letsel bij het geven van één enkele klap. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat in onderhavig geval niet kan komen vast te staan dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte eveneens van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna gegeven bewezenverklaring de redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken op 8 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik zou een mevrouw op de fiets hebben mishandeld. Zij zou mij hebben omschreven en u vraagt mij of ik erbij betrokken was. Ja, dat ben ik. U vraagt mij nogmaals of ik degene was die op maandagavond één dag voordat ik werd aangehouden door de politie een mevrouw, die ik niet kende, heb aangevallen. Ja.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 maart 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019056137 van 23 april 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 4 maart 2019 omstreeks 19:00 uur was ik op de fiets en mijn zoon was ook op de fiets. Wij fietsten op [adres 2] en fietsten na de T-spliting op [adres 3] . Toen wij bij bovenstaande T-splitsing aankwamen zag ik een man staan ter hoogte van de straatverlichting. Ik zag dat de man iets op de grond gooide en hier vervolgens op stampte op de plek waar hij stond. Het leek alsof hij boos was. Ik zei tegen mijn zoon dat we door moesten fietsen. Vervolgens zijn wij bij de volgende kruising rechtdoor gefietst. Deze weg gaat dan over in [adres 1] te Kortehemmen. Halverwege [adres 1] haalde een man ons in op een fiets. Ik zag dat dit dezelfde man was die ik op de eerder genoemde T-splitsing had zien staan. Ik voelde dat de man mij bij mijn schouder beetpakte. Hierdoor kon ik niet doorfietsen en moest ik stoppen. Ik hoorde dat de man nog het een en ander schreeuwde maar ik weet niet meer wat hij precies zei. Ik zei vervolgens dat ik de politie zou bellen en pakte mijn telefoon. Ik merkte dat de man hierdoor agressiever werd. Ik voelde dat de man mij sloeg in mijn rug. Ik voelde pijn in mijn rug. Na deze slag zag ik dat de man mij in het gezicht sloeg met zijn vuist. Ik voelde pijn toen hij mij raakte in mijn gezicht. Ten gevolge van deze vuistslag in mijn gezicht viel ik achterover een droge greppel in naast de weg.
De ambulance heeft mij gecontroleerd en heeft besloten mij mee te nemen naar het ziekenhuis om foto's te maken om het letsel te bepalen. Ik heb vooral erg veel pijn in mijn rug. Mijn rechteroog is dik en wordt blauw ook heb ik een zwelling op mijn voorhoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van 5 maart 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben gisterenavond na de mishandeling naar het ziekenhuis in Drachten gegaan, men heeft toen foto's van mijn rug gemaakt. Vanmorgen werd ik gebeld of ik wederom naar het ziekenhuis wilde komen want men had de foto's nogmaals goed bekeken en daaruit is gebleken dat er meerdere breukjes in mijn onderste ribben zitten. Aangezien deze ribben vlak bij de lever zitten was het van belang dat hier nogmaals naar gekeken werd. Tevens heeft men mijn ribben van buitenaf getapet, om zo de pijn iets te verminderen. Om nog terug te komen op mijn eerder afgelegde verklaring kan ik vertellen dat ik stilstond met de fiets tussen mijn benen. Ik weet dat de man mij een klap op mijn rechter zijde heeft gegeven en in ieder geval een klap op mijn rechter oog. Ik weet niet meer precies hoe dat gegaan is. Ik weet wel dat de man tegenover mij stond. Ik heb aan de rechterzijde van mijn hoofd ook nog een grote bult. Ik weet niet meer hoe ik daar aan gekomen ben. Ik weet wel dat ik na de laatste klap in een droge sloot gevallen ben.
4. Een geneeskundige verklaring, op 2 april 2019 opgemaakt en ondertekend door de heer Pricker, arts, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling boven rechter oog, zwelling rechts op de neus, blauw oog rechts, rood oog. Overig van belang zijnde informatie: twee gebroken ribben. De geschatte duur van de genezing is drie weken.
Overweging
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor reeds omtrent het zwaar lichamelijk letsel heeft overwogen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde omstandigheid dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van een eenvoudige mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2019 te Kortehemmen, in de gemeente Smallingerland, op of aan [adres 1] , aldaar, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , terwijl zij fietste, achterna te fietsen en vervolgens naast die [slachtoffer] te gaan fietsen en vervolgens die [slachtoffer] bij de schouder vast te pakken waardoor die [slachtoffer] niet verder kon fietsen en zich genoodzaakte voelde te stoppen en vervolgens die [slachtoffer] tegen de rug en in het gezicht, te slaan of stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is gevallen, terwijl het feit enig letsel ten gevolge heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 29 mei 2019, opgemaakt door H. Wind, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage van 11 juni 2019, opgemaakt door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog.
Verdachte heeft slechts zeer beperkt meegewerkt aan de onderzoeken. Deze gebrekkige medewerking is volgens de onderzoekers hoogstwaarschijnlijk grotendeels toe te schrijven aan zijn psychopathologie, met name het onvermogen van verdachte op het gebied van communicatie wegens gedesorganiseerd denken. Het is hierdoor voor de onderzoekers niet mogelijk geweest met verdachte te communiceren over de ten laste gelegde feiten en zijn psychisch functioneren in die periode. Hierdoor konden de onderzoekers geen zicht krijgen op verdachtes gedachtenwereld en zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde en onthouden zij zich van een advies omtrent de toerekenbaarheid.
Ondanks deze beperkte onderzoeken is het de onderzoekers met name op basis van informatie van derden gelukt een diagnostisch beeld te schetsen van verdachte en luiden de conclusies van deze rapporten hieromtrent, zakelijk weergegeven, als volgt:
Verdachte lijdt aan een autisme spectrum stoornis en een psychotische stoornis. De psychotische stoornis bestaat volgens de psycholoog uit schizofrenie en ook de psychiater houdt, gelet op de ernst van de psychotische symptomen en de duur van de aanwezigheid van de psychotische kenmerken, ernstig rekening met een schizofrene stoornis bij verdachte. Deze stoornissen zijn chronische condities en waren derhalve ook ten tijde van het bewezen verklaarde aanwezig. In algemene zin kan gesteld worden dat schizofrenie het moeilijk maakt voor personen om adequate gedragskeuze mogelijkheden af te wegen, omdat het denken vertroebeld is.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over. De conclusie dat de vastgestelde ziekelijke stoornissen van verdachtes geestvermogens chronisch zijn wordt ondersteund door het feit dat blijkens de rapportages verdachte in het verleden vaker psychotisch is gedecompenseerd waardoor hij met een rechterlijke machtiging in het kader van de kader BOPZ werd opgenomen. In combinatie met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, te weten het zonder verklaarbare aanleiding mishandelen van een voor verdachte onbekend persoon en het optreden van verdachte ter terechtzitting, concludeert de rechtbank met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd. Subsidiair heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar gevorderd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij primair oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling heeft gevorderd, omdat het de verwachting is dat het langer dan een jaar zal gaan duren voordat de antipsychotica medicatie van verdachte goed is ingesteld en deze maatregel hiervoor meer ruimte biedt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit het feit verdachte in verminderde mate toe te rekenen en hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal drie maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende reclasseringstoezicht en de verplichting de voorgeschreven medicatie in te nemen, op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd dat de maatregelen, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet in verhouding staan tot de ernst van het strafbare feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens.
Door de psycholoog is in voornoemd rapport onder meer aangegeven dat er wegens het ontbreken van een gedegen delict-analyse en de beperkte meewerkende houding van verdachte onvoldoende informatie is om tot een gedegen risico inschatting te komen. Wel kan in algemene zin gesteld worden dat er sprake is van een aantal risicofactoren bij verdachte. Zo heeft verdachte eerder gewelddadig gedrag laten zien, zijn er in het verleden ruzies geweest met familieleden en heeft hij moeite om banen vast te houden. Voorts is er bij verdachte sprake van medicatie-ontrouw wat van invloed is op verdachtes welzijn. Dit kan leiden tot ontregeling en dient als een risico-factor te worden gezien. Dit mechanisme is een indicatie voor een behandeling in een forensische setting. Naast het goed instellen op medicatie en stabiliseren, kan onder andere middels motiverende gespreksvoering bij mensen met een gebrekkig ziektebesef en inzicht, gefocust worden op de behandeling van impulscontrole en emotieregulatie. Na een klinisch traject zou verdachte naar een passende woonvorm kunnen worden begeleid, waar in elk geval voldoende toezicht is op zijn medicatiegebruik.
Gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd in combinatie met voornoemde overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte door zijn ziekelijke stoornissen en zijn medicatie-ontrouw een gevaar vormt voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de termijn van een jaar.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, een behandeling in een TBS-kliniek gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet passend. De rechtbank heeft daarbij voorts betrokken dat indien verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis is gestabiliseerd en zijn medicatie-inname wordt gecontroleerd, hij aansluitend op de plaatsing in het psychiatrisch ziekenhuis in het kader van een civiel traject kan worden geplaatst in een voor hem geschikte woonvorm met begeleiding en toezicht. Dit traject acht de rechtbank meer passend bij de aard van het delict en de persoon van verdachte.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.115,30 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de kosten voor extra gasverbruik, toe te wijzen, te weten een bedrag van
€ 4.450,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat gelet op de hoeveelheid aan schadeposten de vordering niet eenvoudig van aard is waardoor deze zich niet leent voor behandeling in het strafproces. Subsidiair heeft de raadsman aangegeven dat hij ten aanzien van de schade gevorderd voor parkeerkosten en benzine, reparatie van de fiets en het eigen risico voor de kosten van de rechtsbijstand verzekering geen verweer voert. Ten aanzien van de schade met betrekking tot het eigen risico van het ambulancevervoer maakt de raadsman bezwaar, omdat het onduidelijk is waarom deze schade niet door de verzekeraar wordt vergoed. Voorts heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Door de benadeelde partij wordt de nieuwwaarde van de jas en de schoenen gevorderd. Op deze bedragen dient een afschrijvingspercentage afgetrokken te worden. De kosten die de echtgenoot van de benadeelde partij heeft gemaakt voor haar verzorging kunnen niet in het strafproces worden gevorderd, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de schade niet-ontvankelijk is. Voorts is de hoogte van de schade met betrekking tot de seizoenkaart van Heerenveen en het extra gasverbruik onvoldoende onderbouwd waardoor het onduidelijk is hoe de benadeelde partij tot deze bedragen is gekomen. De vordering van de benadeelde partij moet daarom ten aanzien van deze schade ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde immateriële schade moet worden gematigd, omdat deze niet in verhouding staat tot de handelingen van verdachte. Voorts moet de vordering met betrekking tot toewijzing van eventuele toekomstige schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze schade niet is onderbouwd en niet past in de behandeling in het strafproces.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade met betrekking tot de benzine- en parkeerkosten, het eigen risico voor het ambulancevervoer, de reparatie van de fiets en het eigen risico van de rechtsbijstandverzekering, te weten in totaal een bedrag van € 423,32, daadwerkelijk heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet dan wel onvoldoende door verdachte en zijn raadsman is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden met betrekking tot een jas en schoenen. Door de benadeelde partij wordt de nieuwwaarde van deze goederen gevorderd. De rechtbank zal hierop een afschrijvingspercentage van 20% per jaar in mindering brengen, zodat voor de jas een bedrag van € 166,37 en voor de schoenen een bedrag van € 130,-- zal worden toegewezen.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 100,-- gevorderd in verband met verlofuren van haar echtgenoot. Zij heeft daartoe gesteld dat haar echtgenoot verlof heeft moeten opnemen om haar te verzorgen.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen. Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde schade geen rechtstreekse schade die de benadeelde partij heeft geleden.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij voor wat betreft dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk is.
Door de benadeelde partij wordt tevens een bedrag van € 33,52 gevorderd omdat zij ten gevolge het bewezenverklaarde feit wedstrijden van de voetbalclub Heerenveen, waarvan zij een seizoenkaart heeft, heeft moeten missen en een bedrag van € 165,-- voor extra gasverbruik doordat ze door het bewezenverklaarde meer tijd thuis heeft doorgebracht. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om tot een oordeel te kunnen komen over de hoogte van deze schade. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om de hoogte van de schade alsnog aan te tonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor dit deel niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht echter het gevorderde bedrag van € 3.500,-- niet passend bij de gedraging van verdachte en het daardoor veroorzaakte letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom deze schade matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op een bedrag van € 1.000,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van toekomstige schade
Door de benadeelde partij is verzocht in het vonnis een voorbehoud op te nemen voor eventuele toekomstige kosten welke zou kunnen voortvloeien uit het laten behandelen van een bultje boven haar oog door de plastische chirurg. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen bepalen of er sprake is van toekomstige schade en zo ja, wat de omvang van die schade zou zijn. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor dit deel niet ontvankelijk verklaren.
De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019.
De benadeelde partij kan de vordering met betrekking tot de schade waarvan zijn niet-ontvankelijk wordt verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte met betrekking tot de toegewezen bedragen vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.719,69 (zegge: éénduizend zevenhonderd negentien euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige, ook met betrekking tot toekomstige schade, niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.719,69 (zegge: éénduizend zevenhonderd negentien euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 719,69 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2019.
Mrs. A. Jongsma en C. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.