ECLI:NL:RBNNE:2018:3527

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
LEE 18-211
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie ambtenaar in het bestuursrecht met betrekking tot voorrangskandidaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als jeugdagent, en de korpschef van politie. Eiser had gesolliciteerd naar de functie van Operationeel Expert GGP, Jeugd en Gezin, maar zijn sollicitatie werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van de teamchef dat eiser was voorgedragen voor de functie geen uitdrukkelijke toezegging inhield, aangezien de sollicitatieprocedure nog niet was beëindigd en er een voorrangskandidaat was. Eiser had geen recht op de functie, omdat het beleid voorschrijft dat bij geschiktheid voorrang wordt gegeven aan interne kandidaten die in een functie met overbezetting werken. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot de afwijzing van de sollicitatie heeft kunnen komen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK [eenheid]

Zittingsplaats [naam district]
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/211

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. E.M. van der Molen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de sollicitatie van eiser naar de functie [naam functie] bij basisteam [naam basisteam 1] (Expert Basispolitiezorg Wijkagent) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is voor verweerder verschenen P. van Zwieten (hierna: Van Zwieten), teamchef basisteam [naam basisteam 1] .

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als jeugdagent/jeugdcoördinator bij team [team] . In
het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is eisers functie omgezet naar de functie [oude functie] , wijkagent, waarbij het taakaccent jeugd is vervallen.
1.1.
Op 9 juni 2016 is eiser vanwege ziekte uitgevallen.
1.2.
Bij het besluit vaststelling plaatsing van 10 juni 2016 is eiser met ingang van 1 juli 2016
geplaatst in de functie [oude functie] , wijkagent (gewaardeerd op schaal 8), in de formatie van de eenheid [eenheid] , district Drenthe, [naam team] , met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam] . Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Het werk bij [naam team] heeft hij feitelijk niet uitgevoerd vanwege een arbeidsconflict. Eiser is blijven werken in het team [team] .
1.3.
Eiser heeft gesolliciteerd naar de begin 2017 opengestelde vacature Operationeel
Expert GGP, Jeugd en Gezin, bij basisteam [naam basisteam 1] . Deze functie is gewaardeerd op schaal 9.
1.4.
Op 30 mei 2017 was eiser volledig hersteld. Om te voorkomen dat hij bij een eventuele
formele plaatsing in [naam basisteam 2] een terugval in zijn herstel zou krijgen, is eiser bij besluit van 19 juni 2017 vanwege sociaal-medische redenen met ingang van 1 juni 2017 geplaatst in basisteam [team] van het district [naam district] , met als plaats van tewerkstelling [straatnaam] . Eiser behoudt zijn functie en werkterrein. Tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2. Het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, houdt in de afwijzing van
eisers sollicitatie, als vermeld onder 1.3.
3. Eiser heeft de afwijzing gemotiveerd bestreden. Onder 5 zal de rechtbank ingaan op de
door eiser aangevoerde gronden van beroep.
4. In het verweerschrift is verweerder ingegaan op de beroepsgronden en heeft hij zijn
standpunt toegelicht.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft
gehandeld, omdat bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij zou worden geplaatst in de functie van [naam functie] .
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1730).
5.3.
Nadat op 3 mei 2017 eisers sollicitatiegesprek had plaatsgevonden, heeft Van Zwieten
hem op 4 mei 2017 meegedeeld dat hij als eerste zou worden voorgedragen. Er zou nog worden nagegaan of er preferente kandidaten waren. In een sms-bericht van 5 mei 2017 heeft Van Zwieten (onder meer) eiser het volgende meegedeeld:
“Jullie hoeven niet meer verborgen te houden dat je bent voorgedragen. Op 1 na (meerdere keren geprobeerd) heb ik iedereen kunnen bereiken. Maandag kijkt HRM of er nog voorrangskandidaten (preferente kandidaten). Na mijn vakantie (half juni) hebben wij een gesprek met elkaar. Groet, Paul”. De in het sms-bericht vermelde maandag is maandag 8 mei 2017. In een e-mail van 8 mei 2017 heeft [teamchef] (hierna: [naam teamchef] ), teamchef basisteam [team] , het volgende aan eiser en zijn collega’s meegedeeld:
“Coll. Als resultaat van de afgelopen sollicitatieprocedure is [naam] voorgedragen als OE Jeugd en Gezin in basisteam Centrum. Over de feitelijke datum van verplaatsing wordt met centrum een afspraak gemaakt.”
Op 9 mei 2017 heeft Van Zwieten eiser telefonisch meegedeeld dat een boventallige kandidaat voorrang heeft op hem en dat die kandidaat in de functie geplaatst zal worden.
5.4.
Eiser stelt zich op het standpunt dat met het sms-bericht van 5 mei 2017 weliswaar nog
sprake was van het voorbehoud dat er gekeken zou worden naar preferente kandidaten, maar dat daarvan met de e-mail van 8 mei 2017 geen sprake meer was. Daarmee, zo stelt eiser, heeft hij aan de e-mail van 8 mei 2017 het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen en mogen ontlenen dat hij in de gewenste functie geplaatst zou worden.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet
slagen. Onder verwijzing naar de onder 5.2 aangehaalde vaste rechtspraak van de CRvB is, nog daargelaten of [naam teamchef] - als teamchef van eiser - daartoe bevoegd was, met de e-mail van 8 mei 2017 geen sprake van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat eiser in de door hem geambieerde functie zou worden geplaatst. Doorslaggevend voor dat oordeel is het in de e-mail van 8 mei 2017 gebruikte woord “voorgedragen”. Dat woord betekent “als kandidaat voorstellen”, “op een lijst plaatsen” en houdt dus (nog) niet in een daadwerkelijke plaatsing in de functie. Met de e-mail van 8 mei 2017 was de sollicitatieprocedure dan ook nog niet beëindigd. De omstandigheid dat in de e-mail van 8 mei 2017 staat dat over de feitelijke plaatsing met “centrum” een afspraak wordt gemaakt, maakt het voorgaande niet anders.
5.6.
Gelet op hetgeen onder 5.5 is overwogen, behoeft hetgeen eisers gemachtigde ter zitting heeft gesteld omtrent het zogenoemde dispositievereiste - inhoudende dat een persoon op grond van een toezegging van een bestuursorgaan een handeling verricht of nalaat, als gevolg waarvan hij schade lijdt als de toezegging niet wordt nagekomen - geen bespreking.
5.7.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder met de afwijzing van de sollicitatie niet
overeenkomstig het beleid en daarmee onjuist heeft gehandeld. Omdat er geen preferente kandidaten waren, had verweerder hem in de functie moeten plaatsen, zo stelt eiser.
5.8.
In het verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat eiser in beroep is uitgegaan
van een verouderde versie van het Beleid Werving en Selectie en dat het ten tijde van de openstelling van de vacature van toepassing zijnde beleid is het Beleid Werving & Selectie Nationale Politie van 14 oktober 2016 (hierna: het Beleid Werving en Selectie). Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd erkend dat het Beleid Werving en Selectie als door verweerder is ingebracht, het geldende beleid is. De rechtbank zal bij de beoordeling het Beleid Werving en Selectie in aanmerking nemen.
5.9.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde,
is volgens vaste rechtspraak van de CRvB het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechtbank terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4225).
5.10.
In onderhavig geschil staan eisers capaciteiten niet ter discussie. Niet is immers in
geschil dat na de sollicitatiegesprekken eiser als eerste keus is aangemerkt. Redengevend voor de afwijzing was dat in een laat stadium van de procedure bekend werd dat er nog een voorrangskandidaat was en dat volgens verweerder daarom, op grond van het Beleid Werving en Selectie, de functie toegekend diende te worden aan die voorrangskandidaat.
5.11.
In het Beleid Werving en Selectie, onder “3. Openstelling vacature” en aldaar
onder “3.1 Volgorde doelgroepen”, waar onder 1 de preferente kandidaten vermeld staan, is onder “2. Interne openstelling”, onder 1 opgenomen:
“Bij geschiktheid hebben solliciterende medewerkers die werkzaam zijn in een functie in een team waar sprake is van overbezetting voorrang op de overige interne kandidaten.”
5.12.
Met het standpunt als vermeld onder 5.7 miskent eiser dat in de vacature en in het
beleid twee onderscheiden categorieën zijn genoemd, te weten preferente kandidaten en voorrangskandidaten. Volgens het van toepassing zijnde beleid was verweerder gehouden, alvorens over te kunnen gaan tot plaatsing, na te gaan of er kandidaten zijn die behoren tot één van beide categorieën.
5.13.
De benoemde kandidaat behoorde tot de categorie van de voorrangskandidaten.
Met de benoeming van de voorrangskandidaat heeft verweerder in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Ter zitting heeft eisers gemachtigde dat ook erkend.
5.14.
Het zou beter zijn geweest als eerder in de procedure zou zijn gebleken dat er een
voorrangskandidaat was en dat aan eiser zou zijn meegedeeld. Dat eerst in een laat stadium van de procedure is gebleken dat er een voorrangskandidaat was, maakt niet dat verweerder aan die vaststelling in het kader van de benoeming in de functie geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen. Dat moest verweerder zelfs doen, gezien hetgeen over voorrangskandidaten is opgenomen in het geldende beleid (zie onder 5.11). Daarbij komt dat inherent aan een sollicitatieprocedure is dat, voordat tot benoeming kan worden overgegaan, nog een arbeidsvoorwaarden- of plaatsingsgesprek moet plaatsvinden. Van Zwieten heeft ter zitting meegedeeld dat aan een benoeming in de openstaande functie ook was verbonden het volgen van een opleiding. Het moge zo zijn dat in eisers situatie naar verwachting een dergelijk gesprek geen problemen zou hebben opgeleverd, maar eerst na een positieve afronding daarvan had verweerder daadwerkelijk tot benoeming kunnen overgaan. In het geval van eiser was dat nog niet aan de orde.
5.15.
Ter zitting heeft eisers gemachtigde naar voren gebracht dat eiser, als hij
daadwerkelijk zou hebben gewerkt in [naam team] , hij boventallig en dus voorrangskandidaat zou zijn geweest.
5.16.
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eisers gemachtigde zich daarmee
beroept op een hypothetische situatie en daarom zal de rechtbank daar niet nader op ingaan. In het bestreden besluit heeft verweerder inzake boventalligheid overwogen als volgt. Met ingang van 1 juli 2016 is eiser formeel geplaatst bij [naam basisteam 2] en met ingang van 1 juni 2017 is hij formeel geplaatst bij basisteam [team] . Ten tijde van zijn sollicitatie viel eiser formeel nog onder [naam basisteam 2] en daar was geen sprake van overbezetting op zijn functie [oude functie] , wijkagent, zodat eiser geen voorrangskandidaat was. Dat eiser feitelijk steeds werkzaam is geweest bij basisteam [team] en er feitelijk geen sprake is geweest van verplaatsing naar Noord-Drenthe maakt hem niet boventallig, niet in [naam basisteam 2] en ook niet in basisteam [team] . De rechtbank volgt dat standpunt van verweerder. Daarmee kan hetgeen eiser voor het overige ter zitting over vermeende boventalligheid nog naar voren heeft gebracht, in welk kader hij het registratiesysteem Youforce heeft aangehaald, niet slagen.
5.17.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat
verweerder in redelijkheid tot de afwijzing van eisers sollicitatie heeft kunnen komen.
5.18.
Van de ter zitting door eiser naar voren gebrachte strijd met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.