1.13.Bij brief van 13 december 2017 heeft verweerder aangegeven dat bij de berekening van de winstcorrecties abusievelijk een verschuiving heeft plaatsgevonden en dat de MKB-winstvrijstelling ten onrechte niet is toegepast. De consequenties daarvan zijn dat de redelijke schatting van het belastbaar inkomen na correctie van die omissies uitkomt op een belastbaar inkomen voor 2008 van € 137.200, voor 2009 van € 229.045 en voor 2010 van € 190.247.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen 2008 en 2009 en de aanslag 2010 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Met betrekking tot het jaar 2009 is tevens in geschil of verweerder over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt. Tot slot is in geschil of verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in de bezwaarfase.
Vooraf omtrent de ontvankelijkheid van de bezwaren 2008 en 2009
3. De navorderingsaanslagen 2008 en 2009 zijn met dagtekening 23 juni 2012 aan eiser opgelegd. Reeds op 13 juni 2012 heeft verweerder de bezwaren tegen die navorderingsaanslagen ontvangen.
4. Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser uit het controlerapport met dagtekening 23 mei 2012 (1.7) redelijkerwijs kunnen afleiden dat de navorderingsaanslagen reeds tot stand waren gekomen. Dit heeft verweerder ter zitting bevestigd. Eisers bezwaren zijn derhalve terecht ontvankelijk verklaard door verweerder.
Nieuw feit 2009
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten aanzien van 2009 niet over een nieuw feit beschikt, aangezien reeds op 19 april 2011 een eerdere navorderingsaanslag is opgelegd en het boekenonderzoek op dat moment al enige maanden liep. De redenen waarom verweerder heeft nagevorderd waren hem ruim voorafgaande aan 19 april 2011 al bekend, aldus eiser.
7. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan verweerder de te weinig geheven belasting navorderen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of van kwade trouw rust op verweerder.
8. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat de redenen om na te vorderen hem voorafgaande aan 19 april 2011 bekend waren. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat op 2 november 2010 het boekenonderzoek is aangekondigd, echter, in de aankondiging staat vermeld dat de controle zich in eerste instantie zou richten op het juist toepassen van de regelgeving met betrekking tot de omzetbelasting. Pas later is het onderzoek uitgebreid met onder meer een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2009 en 2010, waarbij het onderzoek zich beperkt tot het element ‘belastbare winst uit onderneming’. Deze uitbreiding van het onderzoek is op 13 juli 2011 aangekondigd (zie 1.7).
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, mede gelet op de ondersteuning daarvan door de gedingstukken, aannemelijk gemaakt dat aanwijzingen voor uitbreiding van het boekenonderzoek en naar de grondslagen voor de in juni 2012 opgelegde navorderingsaanslag, hem vóór het opleggen van de eerste navorderingsaanslag in april 2011niet bekend waren. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt verweerder dan ook over een navordering rechtvaardigend nieuw feit.
Vereiste aangifte
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser over de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan, waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, zodat het aan eiser is om overtuigend aan te tonen dat de aanslagen onjuist zijn. Onder verwijzing naar het controlerapport, stelt verweerder dat de gecorrigeerde bedragen zowel in absolute als in relatieve zin dusdanig afwijken van de in de aangiften aangegeven belastbare inkomens dat over de in geding zijnde jaren niet de vereiste aangiften zijn gedaan.
11. Ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR, voor zover van belang, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
12. Niet in geschil is, dat eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Het is derhalve eerst aan verweerder om aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde IB/PVV verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV. Tevens is vereist dat het bedrag van de IB/PVV, dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan IB/PVV niet zou worden geheven (HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083). 13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de correcties “ontvangsten op privé-rekening” (3.1.1.1), contante stortingen (3.1.1.2.), “niet verantwoorde omzet”, afkomstig uit derdenonderzoek (3.1.3.1) en “niet verantwoorde omzet, afkomstig uit verkopen via email (3.1.5), “ [C] ” (5.1.1) - zoals onderbouwd in het controlerapport en de daarbij behorende bijlagen - aannemelijk gemaakt dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Daarbij tekent de rechtbank aan dat verweerder weliswaar in het rapport van onderzoek de winstcorrectie onder 3.1.3.1 abusievelijk -zo volgt ook uit de brief van 13 december 2017 (zie 1.13)- in de kolom van de jaren 2008 en 2009 heeft opgenomen, maar dat correctie daarvan bij de juiste jaren (2009 en 2010) dat niet anders maakt. De bewustheid van eiser, dus dat eiser ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moet zijn geweest, dat door het indienen van aangiften met gebreken een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven, vloeit naar het oordeel van de rechtbank reeds voort uit de omvang van de niet aangegeven, op de privérekening ontvangen omzet. Dit wordt bevestigd door de tapgesprekken (1.8) die als bijlage bij het rapport van het boekenonderzoek zijn gevoegd.
14. De rechtbank stelt voorts vast dat bij de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan, de aangifte als geheel in aanmerking dient te worden genomen (HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). 15. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Dit leidt ertoe dat eiser moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (zie artikel 27e AWR).
Redelijke schatting
16. De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat verweerder de (navorderings)aanslagen moet baseren op een redelijke (niet-willekeurige) schatting (zie HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX7184). In zijn brief van 13 december 2017 (zie 1.13) heeft verweerder een nieuwe schatting van het inkomen over de jaren 2008, 2009 en 2010 gegeven. Dit omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met de MKB-winstvrijstelling en sprake was van toerekening aan onjuiste jaren van de in het rapport vermelde correctie onder 3.1.3.1., te weten de meer omzet van € 12.185 aan 2008 in plaats van aan 2009 en van € 112.437 aan 2009 in plaats van aan 2010. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het beroep gegrond is en dat het belastbaar inkomen dient te worden vastgesteld op € 137.200 voor 2008, € 229.045 voor 2009 en € 190.247 voor 2010. Door eiser zijn deze door verweerder berekende, nieuwe geschatte belastbare inkomens niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder voorgestane, nieuw berekende belastbare inkomens niet onredelijk hoog zijn en de redelijkheidstoets kunnen doorstaan. De betreffende schattingen zijn gebaseerd op de eigen administratie van eiser, voor zover aanwezig en raadpleegbaar, de gegevens van de bankrekeningen van eiser, alsmede op de resultaten van derdenonderzoeken.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij (overigens) heeft aangevoerd niet overtuigend heeft aangetoond dat de door verweerder thans voorgestane belastbare inkomens lager moeten zijn dan in de brief van 13 december 21017 is berekend. Eisers weinig, althans niet voldoende, onderbouwde stellingen dat verweerder geen rekening houdt met inkopen die samenhangen met de niet-verantwoorde omzet, de winstcorrecties willekeurig zouden zijn, verweerder niet aangetoond zou hebben dat contante stortingen geen niet verantwoorde omzet betreft en contante opnamen stortingen zouden zijn, zijn onvoldoende om dit overtuigend aan te tonen.
18. Eisers beroep op het verdedigingsbeginsel, inhoudende dat -zo begrijpt de rechtbank uit zijn brief van 18 mei 2012- hij voor de oplegging van het conservatoir beslag geen gelegenheid heeft gehad zich te verdedigen en wenst dat hij zijn gehele in beslag genomen administratie retour zal ontvangen, alsmede spoedig een voor bezwaar vatbare beslissing zal ontvangen, behoeft geen bespreking in het kader van dit beroep.
Proceskosten in bezwaar
19. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft ontvangen. Verweerder heeft aangegeven dat dit aan zijn aandacht was ontsnapt, en heeft alsnog, naar het oordeel van de rechtbank terecht, € 610 aan proceskostenvergoeding uitbetaald.
Conclusie
19. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.200 voor 2008, € 229.045 voor 2009 en € 190.247 voor 2010. De rechtbank vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig.
19. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift van € 501, een wegingsfactor 1 en uitgaande van samenhangende zaken). De proceskosten in bezwaar zijn reeds door verweerder vergoed (zie 19.).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.200;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 229.045;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 190.247;
- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 135 (3x € 45,00) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. B.F. Schuver, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018
w.g. griffierw.g. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: