4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Hiermee is bedoeld, zo is door de officier van justitie ter terechtzitting toegelicht en zo is ook door de verdediging begrepen, dat verdachte onterecht gebruik heeft gemaakt van de margeregeling en daarom te weinig belasting heeft betaald.
De margeregeling mag - voor zover in deze zaak van belang - worden toegepast wanneer het gaat om aankopen binnen de Europese Unie van gebruikte goederen van particulieren.
Om dit feit strafrechtelijk te bewijzen dient niet verdachte aan te tonen dat hij terecht gebruik heeft gemaakt van de margeregeling, maar dient het Openbaar Ministerie aan te tonen dat verdachte dit onterecht heeft gedaan. Anders dan de officier van justitie betoogt is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de stelling dat de in paragraaf 2.2.1 van het aanvangsproces-verbaal genoemde aankopen buiten de Europese Unie hebben plaatsgevonden. Het enkele feit dat deze aankopen zouden zijn gedaan van niet-ingezetenen van de Europese Unie maakt nog niet dat de margeregeling niet had mogen worden toegepast. Ook is niet komen vast te staan dat de verkopers geen particulieren waren. Het feit dat deze personen meerdere horloges per keer verkochten wekt weliswaar een vermoeden van professionele handel, maar bewijs daarvoor ontbreekt. Evenmin kan worden bewezen dat de desbetreffende horloges nieuw waren in plaats van gebruikt.
De rechtbank concludeert dan ook dat er zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Het bewijs ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde deels wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij handelt onder de naam [naam], gevestigd te [vestigingsplaats].
Op 1 december 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verdachte en de Belastingdienst, waarin een boekenonderzoek is aangekondigd. In dit gesprek heeft verdachte aangegeven geen kopieën te bewaren van echtheidscertificaten en heeft hij toegezegd de Excel sheets met betrekking tot de in- en verkopen van 2008 tot en met 2010 toe te zenden.
Bij brief van 13 december 2010 heeft de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, verdachte verzocht om de digitale Excel sheets met betrekking tot de in- en verkopen over de periode 2008 tot en met 2010 en de bankafschriften van de privé bankrekening van verdachte, rekeningnummer 31.65.67.191, over de periode 2008 tot en met 2010 te verstrekken.
Dit laatste verzoek is herhaald door de Belastingdienst bij brief van 17 januari 2011.
Door verdachte zijn voorraadlijsten verstrekt met betrekking tot 2009 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2010. Ook zijn door verdachte privé bankafschriften verstrekt uit 2009 en 2010. De bankafschriften over 2008 zijn niet verstrekt. De voorraadlijsten over het vierde kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011 zijn ook niet verstrekt. De echtheidscertificaten van de horloges over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2011 en de originele in- en verkoopfacturen over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2011 zijn niet verstrekt.Deze originelen zijn bij de doorzoeking op 15 november 2011 wel aangetroffen.Ook zijn daarbij aangetroffen de Excel sheets met de in- en verkopen over het vierde kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011.
Partiële vrijspraak van feit 1
Ten aanzien van de echtheidscertificaten overweegt de rechtbank dat dergelijke certificaten naar hun aard behoren bij de horloges in kwestie en in de regel worden meegeleverd aan de kopers, zodat verdachte er niet op bedacht hoefde te zijn dat hij deze certificaten aan de Belastingdienst moest verstrekken. Hem kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij daartoe niet meer in staat was.
Ten aanzien van de Excel sheets met de in- en verkopen overweegt de rechtbank dat deze slechts zijn opgevraagd tot en met het vierde kwartaal van 2010 en niet voor het eerste kwartaal van 2011. Verdachte zal dan ook van dat onderdeel worden vrijgesproken. De raadsman moet worden toegegeven dat de sheets over o.a. het laatste kwartaal van 2010 al op 13 december 2010 zijn opgevraagd, dus nog voordat dat kwartaal ten einde was, maar deze omstandigheid ontsloeg verdachte niet van de verplichting om deze sheets dan na het einde van het kwartaal aan te leveren.
De rechtbank constateert dat alleen in de brief van de Belastingdienst van 10 augustus 2011 gevraagd wordt naar originele in- en verkoopfacturen, maar dat daarbij geen periode wordt genoemd. Deze brief kan dan ook niet bijdragen aan het bewijs dat verdachte desgevraagd heeft nagelaten deze originele facturen over de periode januari 2008 tot en met 31 maart 2011 te verstrekken. De informatiebeschikking van 6 maart 2012, waarin wel is gevraagd om het verstrekken van de originele administratie, dateert van na de doorzoeking in de woning van verdachte, waarbij die administratie is aangetroffen. Hem kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij daartoe niet meer in staat was.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Het verweer dat verdachte de gevraagde stukken niet kon aanleveren omdat deze bij de doorzoeking inbeslaggenomen waren faalt, nu verdachte op 1 december 2010, 13 december 2010 en op 17 januari 2011 om die stukken is gevraagd, terwijl de huiszoeking pas op 15 november 2011 plaatsvond.
Verdachte heeft bovengenoemde gegevens niet verstrekt, terwijl de Belastingdienst hem daar bij herhaling om heeft gevraagd. Doordat verdachte de Belastingdienst niet zijn Excel sheets met aan- en verkopen, zijn bankafschriften en zijn originele in- en verkoopfacturen heeft verstrekt, heeft de Belastingdienst daarop vermelde transacties niet opgemerkt en over deze transacties ook geen omzetbelasting kunnen berekenen. Het achterhouden van deze informatie kon dan ook meebrengen dat te weinig belasting werd geheven.
Het voorwaardelijke getuigenverzoek
Nu de rechtbank voor het bewijs geen gebruik maakt van de onderdelen van de verklaring van mevrouw [A], waarin zij het handelen van verdachte kwalificeert, is niet voldaan aan de door de verdediging gestelde voorwaarde voor het horen van deze getuige.
Voor zover het verzoek ook gericht zou zijn op het horen van mevrouw [A] over de delen van haar verklaring die wel voor het bewijs gebruikt zijn, acht de rechtbank dit niet noodzakelijk voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing en wijst zij het verzoek af.