1.8.Bij brief van 14 maart 2018 heeft verweerder gereageerd. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Onderstaand treft u een overzicht aan van de informatie die is gevraagd en niet of gedeeltelijk niet is verstrekt. (…)
Kasboek: overlegd document is geen kasboek, want bevat ook bankbetalingen
Getekende opdracht door [Y] van 31 augustus 2014: deze is niet aangeleverd
Er is geen antwoord gegeven op de eerder gestelde vragen over rekeningen Enexis. Betalingen via rekening van [BV 1] B.V. zijn andere bedragen en andere data dan die op overzicht van [BV 3] te vinden zijn.
Huurcontract bedrijfslocatie: deze is niet aangeleverd.
Er is gevraagd naar onderliggende facturen om de geclaimde voorbelasting te kunnen controleren. Er is slechts een totaal overzicht zonder uitsplitsing per post overlegd. Geen controle met facturen mogelijk.
Er is geen factuur aangeleverd van de aankoop van de minigraver door [BV 1] B.V.
De zakelijkheid van de geclaimde kosten dient onderbouwd te worden. Daar is op een aantal punten niet aan voldaan. Dit betreft o.a. de vleugel, de verhuislift en de loopband die ook niet zijn aangetroffen op het bedrijfsadres.
Er is een overzicht overlegd dat wordt aangeduid als kilometeradministratie, maar deze voldoet niet aan de gestelde eisen. Kilometeradministratie is dus niet overlegd, de rest is niet overlegd.
Er is gevraagd om een nadere onderbouwing met betrekking tot de hoogte van de energierekeningen. Een onderbouwing is gegeven, maar het is nog steeds niet geheel duidelijk waar de hoge kosten vandaan komen.
Gegevens van de investeerders, de bedragen en betalingen van deze investeerders en getekende overeenkomsten. Alleen de leningsovereenkomst met de heer [Z] overlegd.
Kasboek: overlegd document is geen kasboek, want bevat ook bankbetalingen
Getekende opdracht door [Y] van 31 augustus 2014: deze is niet aangeleverd
Er is geen antwoord gegeven op de eerder gestelde vragen over rekeningen Enexis.
Huurcontract bedrijfslocatie: deze is niet aangeleverd.
Er is gevraagd naar onderliggende facturen om de geclaimde voorbelasting te kunnen controleren. Er is slechts een totaal overzicht zonder uitsplitsing per post overlegd. Geen controle met facturen mogelijk.
De zakelijkheid van de geclaimde kosten dient onderbouwd te worden. Daar is op een aantal punten niet aan voldaan. Dit betreft o.a. de vleugel, de verhuislift en de loopband die ook niet zijn aangetroffen op het bedrijfsadres.
Er is een overzicht overlegd dat wordt aangeduid als kilometeradministratie, maar deze voldoet niet aan de gestelde eisen. Kilometer administratie dus niet
Er is gevraagd om een nadere onderbouwing met betrekking tot de hoogte van de energierekeningen. Een onderbouwing is gegeven, maar het is nog steeds niet geheel duidelijk waar de hoge kosten vandaan komen.
Gegevens van de investeerders, de bedragen en betalingen van deze investeerders en getekende overeenkomsten. Alleen de leningsovereenkomst met de heer [Z] overlegd, de rest is niet overlegd.
Daarnaast zijn er ook nog veel vragen gesteld over individuele facturen die niet aanwezig waren of niet of nauwelijks beantwoord zijn. Gezien de grote hoeveelheid van deze stukken is het op dit moment helaas niet meer niet meer mogelijk om dit per factuur uit te werken.
(…)”
Ontvankelijkheid van het beroep
2. De rechtbank ziet zich allereerst, zoals zij ook ter zitting aan de orde heeft gesteld, ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep dat op naam van eiseressen is ingesteld, ontvankelijk is.
3. Vaststaat dat het beroepschrift is ingediend op een moment waarop eiseressen reeds waren ontbonden en vereffend (zie procesverloop en 1.6). De beroepen zijn ingesteld op 28 augustus 2017, terwijl eiseressen op dat moment waren beëindigd en uitgeschreven uit het handelsregister.
4. Nadat een rechtspersoon is opgehouden te bestaan, kunnen in beginsel niet langer op naam van die rechtspersoon rechtshandelingen worden verricht, zoals het instellen van beroep. Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, kan de rechtbank (dat wil zeggen: de civiele kamer van de rechtbank), ingevolge artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. In het onderhavige geval is ter zitting vastgesteld dat de vereffening van eiseressen niet is heropend in de zin van artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Op deze grond kunnen eiseressen als rechtspersonen dus niet herleven of zijn herleefd.
5. De Hoge Raad heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van een ontbonden rechtspersoon echter als volgt geoordeeld (Hoge Raad 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.3): “Indien voordat de vereffening is heropend door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken (…), op naam van de ontbonden rechtspersoon tegen die aanslag een bezwaarschrift is ingediend, dient niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te blijven.”
6. Nu op naam van eiseressen beroep is ingesteld door de voormalige vereffenaar, de heer [X] , dient niet-ontvankelijkverklaring van het beroep naar het oordeel van de rechtbank achterwege te blijven. Dat het gaat om een beroep in plaats van een bezwaar (zoals in het arrest van de Hoge Raad) maakt niet uit: het gaat immers om de ontvankelijkheid en artikel 6:10 van de Awb is zowel voor bezwaar als voor beroep van toepassing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beroepen ontvankelijk zijn, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 van de Awb.
7. In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking van 10 augustus 2016 terecht door verweerder is genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseressen hebben voldaan aan de informatieplicht van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR.
8. In artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR is bepaald dat een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Artikel 47, eerste lid onderdeel a, van de AWR bevat een ruime inlichtingenplicht en heeft als doel dat door de inspecteur gestelde vragen, als zij fiscaal enigszins relevant kunnen zijn, ook daadwerkelijk worden voorzien van een antwoord. Het inlichtingenverzoek dient wel gericht te zijn op het verzamelen van feiten (zie Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2654). 'Gegevens' als bedoeld in artikel 47, eerste lid onderdeel a, van de AWR horen in dit verband bij vragen in de trant van 'wie, wat, waar, wanneer, hoeveel', terwijl 'inlichtingen' passen bij vragen als 'hoe, waarom'. 9. In artikel 52a, eerste lid, van de AWR is bepaald dat de inspecteur met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking, bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) kan vaststellen dat niet of niet volledig is voldaan aan (onder meer) de in artikel 47 van de AWR genoemde informatieverplichtingen. Een informatiebeschikking kan door de inspecteur worden genomen zowel vóór het opleggen van de aanslag als in de bezwaarfase, voorafgaand aan een uitspraak op bezwaar (zie Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895). 10. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de informatiebeschikking vernietigd dient te worden, omdat er in verschillende opzichten sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door het nemen van de informatiebeschikking. De door verweerder in zijn brief van 14 maart 2018 opgesomde onvolkomenheden zien bovendien lang niet allemaal op de verplichting van artikel 47, eerste lid, onder a, van de AWR. Ook hebben eiseressen aangegeven steeds naar beste kunnen te hebben geantwoord en hebben zeker niet bedoeld om dat onvoldoende te doen.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is genomen, nu de in de informatiebeschikking gevraagde gegevens (zie 1.5) van belang kunnen zijn voor de belastingheffing en deze, ook na herhaaldelijk verzoek, niet door eiseressen zijn verstrekt.
12. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld waar de informatiebeschikking precies betrekking op heeft. Uit de aanhef van de informatiebeschikking volgt dat deze (in algemene termen) ziet op de vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de jaren 2014 en 2015, maar dat daarbij geen enkele op te leggen aanslag dan wel te nemen beschikking concreet is benoemd.
13. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de informatiebeschikking specifiek ziet op de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2014 en op de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2014 en 2015, op te leggen aan zowel [BV 1] als aan [BV 2] .
14. Ten aanzien van de vennootschapsbelasting 2015 heeft verweerder ter zitting verklaard dat de informatiebeschikking moet komen te vervallen, omdat de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2015 zowel aan [BV 1] als aan [BV 2] is opgelegd met dagtekening 26 november 2016 en die aanslagen daarmee zijn vastgesteld voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden (zie artikel 52a, derde lid, van de AWR). De beroepen zijn daarmee in zoverre gegrond.
15. De rechtbank heeft uit het dossier opgemaakt, dat door verweerder een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd met dagtekening 27 november 2014 ten aanzien van de omzetbelasting derde kwartaal 2014 aan [BV 1] , waartegen door [BV 1] bezwaar is gemaakt. De rechtbank vat de informatiebeschikking in dit verband zo op, dat deze ten aanzien van de omzetbelasting derde kwartaal 2014 van [BV 1] ziet op de te nemen uitspraak op bezwaar.
16. De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet gesteld, is wat de reikwijdte is van de informatiebeschikking. Uit de duidelijke bewoordingen van de informatiebeschikking volgt dat deze alleen ziet op schendingen van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR. Dat betekent dat de rechtbank de verweten schendingen ook alleen tegen deze achtergrond zal beoordelen. Schendingen van artikel 47, eerste lid, onder b of van artikel 52 van de AWR, blijven buiten beschouwing omdat deze de opgelegde informatiebeschikking niet kunnen dragen. Verweerder heeft zich ter zitting neergelegd bij deze benaderingswijze.
17. Ter zitting is besproken dat de beoordeling door de rechtbank beperkt blijft tot de gevraagde informatie zoals opgenomen in de brief van 14 maart 2018 van verweerder (zie 1.8). De rechtbank nummert de in de brief van 14 maart 2018 gevraagde informatie als volgt, en verwijst in het hierna volgende naar deze nummering:
1
Kasboek
2
Getekende opdracht
3
Gestelde vragen rekeningen Enexis
4
Huurcontract
5
Onderliggende facturen
6
Factuur minigraver (N.B.: alleen t.a.v. [BV 1] )
7
Zakelijkheid geclaimde kosten
8
Kilometeradministratie
9
Nadere onderbouwing hoogte energierekening
10
Gegevens investeerders
11
Vele vragen over individuele facturen
Ten aanzien van het kasboek (1) en de kilometeradministratie (8)