Per brief van 30 april 2014 is aan de [stichting] onder verwijzing naar artikel 4 van de Verordening meegedeeld dat zij, als gevolg van de afsplitsing van de PVV, recht heeft op voornoemde subsidies, te weten het recht op een fractiebijdrage van € 3.455,18, een budget voor fractieondersteuning van € 14.858,88 en een bijdrage ten behoeve van het werkgeversaandeel in de pensioenvoorzieningen en ziektekostenverzekeringen van
€ 1.813,21. Voorts is in de brief aan de [stichting] gewezen op artikel 1 lid 2 van de Verordening.
Uit een rekeningafschrift van de [stichting] blijkt dat er op 9 mei 2014 een bedrag van € 3.455,18 is overgemaakt.Vervolgens blijkt uit een e-mailwisseling in de periode van 15 mei 2014 tot en met 26 mei 2014 tussen verdachte en de adjunct-griffier dat de [stichting] de overige bedragen nog niet heeft ontvangen en dat de adjunct-griffier heeft begrepen dat deze transactie "ergens was blijven liggen".Uit de rekeningafschriften van de [stichting] blijkt dat er vervolgens op 28 mei 2014 een bedrag van
€ 14.858,88 en 6 juni 2014 een bedrag van € 1.813,21 is bijgeschreven.
Per brief van 22 september 2014 heeft de statengriffier aan verdachte medegedeeld dat tot dan toe niet is gebleken dat verdachte personeel ter ondersteuning van zijn fractie heeft aangesteld zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Verdachte wordt er verder op gewezen dat wanneer hij niet aantoonbaar een overeenkomst personeel heeft aangesteld zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening, hij het gehele bedrag van het voorschot voor zowel fractieondersteuning als voor het werkgeversaandeel pensioen- en ziektekostenverzekering, aan de provincie moet terugbetalen.
Artikel 7 lid 3 van de Verordening schrijft voor dat de penningmeester van de fractie jaarlijks vóór 1 april bij de griffier van Provinciale Staten verantwoording aflegt van de ten laste van de bijdragen gedane uitgaven.Na herhaaldelijk daaraan te zijn herinnerd, heeft verdachte op 15 mei 2015 een verantwoordingsmodel ingediend. Uit de toelichting van de externe accountant van 19 juni 2014 (de rechtbank leest: 19 juni 2015) onder punt 8 blijkt dat er in 2014 een bedrag van € 17.750,00 aan voorschotten is betaald aan verdachte.Uit rekeningafschriften van de [stichting] blijkt dat op 27 mei 2014 voor het eerst een bedrag is overgemaakt naar de privérekening van verdachte en dat het met de daaropvolgende betalingen gaat om een totaalbedrag van € 17.750,00.
Door de externe accountant wordt op 25 augustus 2015 in haar rapport van feitelijke bevindingen bij de Statenfractie [naam fractie] onvoldoende onderbouwde kosten en een onjuiste verantwoording opgemerkt, als ook dat is gehandeld in strijd met de Verordening.
Het presidium adviseert op 23 september 2015 in te stemmen met het door de statengriffie opgestelde "Verantwoordingsmodel Fractie [naam fractie] na aftrek van niet conform de Verordening bestede en verantwoorde bedragen", hetgeen erop neerkomt dat de [stichting] een terugbetaalverplichting heeft van in totaal € 17.794,00 en te besluiten tot terugvordering van laatstgenoemd bedrag van de [stichting] .