ECLI:NL:HR:2011:BP4638

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04734
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geschonken geld voor plastische chirurgie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1950, had van een slachtoffer, [betrokkene 1], een bedrag van in totaal € 42.200,- ontvangen, bedoeld voor plastische chirurgische ingrepen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte wist dat het geld specifiek voor deze ingrepen was geschonken, maar dat zij een deel van het geld voor andere doeleinden had aangewend, waaronder uitgaven aan een casino en betalingen aan haar advocaat. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte zich het geld wederrechtelijk had toegeëigend, omdat zij het geschonken bedrag niet in overeenstemming met de doelbinding had gebruikt. De Hoge Raad bevestigde de bewezenverklaring van verduistering op basis van de feiten en omstandigheden die door het Hof waren vastgesteld. Het Hof had terecht geoordeeld dat de verdachte het geld, dat haar slechts rechtmatig ter beschikking was gesteld voor cosmetische ingrepen, ook voor andere doeleinden had aangewend, wat leidde tot de conclusie dat zij zich het geld wederrechtelijk had toegeëigend. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij het tweede middel dat de verdachte aanvoerde, niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van doelbinding bij schenkingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

5 april 2011
Strafkamer
nr. 09/04734
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 mei 2009, nummer 20/000686-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag zich opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte:
"in de periode van 1 april 2006 t/m 13 juli 2006 op een of meer plaatsen in Nederland en in Duitsland, opzettelijk een geldbedrag, toebehorende aan [betrokkene 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als schenking ten behoeve van het ondergaan van plastisch chirurgische ingrepen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U vraagt mij hoe ik [betrokkene 1] heb leren kennen. Ik heb hem leren kennen via een Brabantse krant. Dit was circa 4 à 5 maanden geleden, ik meen eind maart/begin april 2006."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Pleegdatum/-tijd: tussen maandag 22 mei 2006 en 19 juni 2006.
Ik doe namens mijn broer [betrokkene 1] aangifte.
Mijn broer heeft in de voornoemde periode (het hof begrijpt: de in dit proces-verbaal onder pleegdatum/-tijd genoemde periode) de volgende bedragen overgeboekt:
€ 14.500,-
€ 8.000,-
€ 2.500,-
€ 2.500,-
€ 2.000,-
€ 2.000,-
€ 9.700,-
-----------
€ 41.200,-
Deze overboekingen vonden plaats naar het rekeningnummer [001] van de Rabobank te Amsterdam. Deze rekening staat op naam van [verdachte]. Ook heeft er eenmaal een pintransactie plaatsgevonden. Hierbij heeft mijn broer [betrokkene 1] de pincode ingetoetst en heeft deze vrouw vervolgens een bedrag van € 1.000,- gepind."
c. de verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb verdachte leren kennen via een contactadvertentie die ik in de krant had laten zetten. Het is wel aan de orde geweest dat zij zich cosmetisch wilde laten behandelen. De geldbedragen die ik haar gaf waren bedoeld voor haar operaties."
d. een schenkingsovereenkomst, voor zover inhoudende:
"22 mei 2006
Ondergetekende [betrokkene 1], geboren [geboortedatum]-1940 te [geboorteplaats], verklaart dat hij [verdachte], geboren [geboortedatum]-1950 te [geboorteplaats], tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro als geschenk gegeven heeft voor plastische chirurgie voor gezondheid en uiterlijk.
[handtekening]."
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat het geld dat [betrokkene 1] mij gaf, bedoeld was voor operaties."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb een rekening bij de Rabobank. Mijn nummer is [001]."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U zegt mij dat ik op 21 juni 2006, een dag voor de behandeling in de kliniek in Düsseldorf diverse grote bedragen heb opgenomen. U vraagt mij waar dat voor was. Ik kan mij nog herinneren dat ik daarvan € 1.100,- heb opgemaakt om te winkelen. Dat was voor het winkelen in Duitsland.
Van dat geld heb ik ook € 500,- aan mijn advocaat [advocaat] betaald. Ik heb dat de maandag na de operatie betaald. Van het overblijvende geld, € 1.600,- à € 1.700,- heb ik nadien boodschappen gehaald, mijn elektravoorschot voor een maand, mijn telefoon et cetera betaald.
Het is ook juist dat ik van het geld van [betrokkene 1] naar het casino ben geweest. Dat is sinds ik [betrokkene 1] ken drie keer geweest. Die drie keer heb ik ongeveer € 2.000,-, € 3.000,- en een keer € 4.500,- opgemaakt. Ik heb niets in het casino gewonnen. [Betrokkene 1] wist niks van het bezoek aan het casino en had ook geen toestemming gegeven voor de uitgaven in het casino. Ik begrijp dat het geld van [betrokkene 1] was en bedoeld was voor mijn operaties. U zegt mij ook dat door mij een bedrag van € 3.000,- is overgemaakt aan de bank Western Union in Suriname. Dat was aan mijn dochter en bestemd voor een notaris vanwege nog openstaande schulden. Dit was geld van mijn rekening. Dat geld heb ik in een bedrag van € 5.000,- van mijn rekening gehaald en € 3.000,- is dus naar Suriname gegaan. Deze € 5.000,- kon ik van mijn bankrekening halen omdat [betrokkene 1] geld op mijn rekening had gestort. Ik kon nu mijn schulden in Suriname afbetalen van het geld dat ik van [betrokkene 1] had gekregen. Ik kan me nu niet meer herinneren wat ik met de € 2.000,-, dus het overblijvende deel van de opgenomen € 5.000,- heb gedaan. Mogelijk boodschappen en dat soort zaken. De bedragen die [betrokkene 1] heeft overgemaakt heb ik dus niet allemaal gebruikt voor mijn operaties, terwijl [betrokkene 1] dat niet wist."
h. een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
"Op 22 juni 2006 heb ik, verbalisant [verbalisant 1], onder de verdachte de volgende voorwerpen in beslaggenomen:
1. soort: geldbedrag
type: giraal
waarde: 17687,33
bijzonderheden: 17.687,33 euro op een bankrekening bij de Rabobank [001]."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op donderdag 22 juni 2006 werd in opdracht van officier van justitie te Breda, mr. J. Janssen, beslag gelegd op de rekening [001] van de verdachte [verdachte]. Uit gegevens van de Rabobank bleek dat er op dit moment 17.687,33 euro op deze bankrekening stond.
Op 23 juni 2006 werden middels een vordering de identificerende gegevens van het rekeningnummer [001] bij de Rabobank opgevraagd.
Deze rekening bleek op naam te staan van: [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1967 en/of [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1950."
j. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op de hieronder vernoemde data vonden namens de benadeelde [betrokkene 1] in totaal een zevental girale overboekingen plaats, alle ten gunst van bankrekeningnummer [001] van de Rabobank:
22 mei 2006 € 14.500,-
24 mei 2006 € 8.000,-
1 juni 2006 € 2.500,-
1 juni 2006 € 2.000,-
2 juni 2006 € 2.500,-
2 juni 2006 € 2.000,-
19 juni 2006 € 9.700,-
-------------------------
Totaal € 41.200,-
Op 22 juni 2006 heb ik beslag laten leggen op het saldo van de bankrekening [001]. Blijkens informatie van de bank bevond zich op dat moment € 17.687,33 op de bankrekening [001]."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt omtrent het bewezen verklaarde feit nog het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende. In totaal heeft verdachte ongeveer € 42.200,- ontvangen van verdachte. Van dat geld heeft zij naar eigen zeggen € 8.500,- aangewend ten behoeve van een cosmetische ingreep (p. 84 van het eindproces-verbaal van politie).
Naar eigen zeggen is voorts een bedrag van in totaal € 17.700,- besteed aan andere zaken dan cosmetische ingrepen.
Uit verdachtes eigen verklaring blijkt dat het gaat om de volgende uitgaven:
- € 1.100,- om te winkelen en eten in Duitsland (p. 92 van het eindproces-verbaal van politie);
- € 500,- voor haar advocaat (p. 92 van het eindproces-verbaal van politie);
- € 1.600,00 à € 1.700,- voor boodschappen, een voorschot voor de elektriciteitskosten en telefoonkosten (p. 92 van het eindproces-verbaal van politie);
- € 9.500,- in het casino (p. 94 en 95 van het eindproces-verbaal van politie);
- € 3.000,- voor de notaris in Suriname (p. 95 van het eindproces-verbaal van politie);
- € 2.000,- voor andere zaken (p. 95 van het eindproces-verbaal van politie).
De som van voornoemde bedragen is € 17.700,-.
Voorts staat vast dat op 22 juni 2006 onder verdachte beslag is gelegd op haar toenmalige banksaldo van € 17.687,33 (p. 2 en p. 69 van het eindproces-verbaal van politie, alsmede p. 2 van het proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door hoofdagent van politie [verbalisant 1] op 23 juni 2006, opgenomen in de afzonderlijk map met stukken betreffende het beslag).
[Betrokkene 1] heeft als getuige ter terechtzitting van het hof verklaard dat het geld dat hij aan verdachte gaf, bedoeld was voor de plastische chirurgie die zij wilde ondergaan. Dat verdachte wist dat [betrokkene 1] het geld voor dat doel ter beschikking stelde, blijkt mede uit de - door verdachte zelf opgestelde - schenkingsovereenkomst gedateerd 22 mei 2006. Toch heeft zij het geld tevens aangewend voor andere zaken. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte hierdoor een deel van het geld van [betrokkene 1], dat zij anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk toegeëigend.
Daartoe overweegt het hof dat gelet op de overeengekomen doelbinding van het geschonken geld, slechts aan verdachte werd geschonken voor zover zij dit geld ook zou gebruiken in overeenstemming met deze doelbinding. Verdachte had het geld dus rechtmatig onder zich, doch voor zover het geld aan andere zaken dan aan cosmetische ingrepen werd besteed, heeft verdachte zich daardoor het geld wederrechtelijk toegeëigend.
Daarnaast overweegt het hof dat gelet op de financiële positie van verdachte, zij zich door het uitgeven van het geld aan andere zaken dan waarvoor het bestemd was, zelf in de positie heeft gebracht dat zij het geld niet kan teruggeven, althans dat zij het teruggeven van het geld aanzienlijk heeft bemoeilijkt. De gestelde bereidheid tot terugbetaling doet dan ook niet aan de bewezenverklaring af.
Immers, niet is gebleken dat het totaal bedrag van € 42.200,- minus de € 8.500,- (besteed aan de cosmetische ingreep) te weten € 33.700,- nog volledig ter beschikking stond aan verdachte. Op 22 juni 2006 (de dag dat beslag is gelegd op de rekening) bedroeg het saldo van haar bank tegoed slechts € 17.687,33. Verdachte had dát bedrag nog kunnen aanwenden voor cosmetische operaties dan wel in overleg met [betrokkene 1] kunnen bepalen wat er dán met het geld moest gebeuren indien zij af zou zien van verdere cosmetische ingrepen. Niet gebleken is echter dat haar financiële middelen zodanig waren dat daarnaast een bedrag ter grootte van het bedrag van € 33.700,- minus € 17.687,33, derhalve € 16.012,67, tot haar beschikking stond om alsnog de cosmetische ingrepen te ondergaan dan wel - bijvoorbeeld - terug te geven aan [betrokkene 1] indien zij zou afzien van verdere cosmetische ingrepen. Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte een geldbedrag, namelijk € 16.012,67, heeft verduisterd."
3.3. In de tenlastelegging en bewezenverklaring is het begrip "zich wederrechtelijk toe-eigenen" gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 321 Sr toekomt. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, LJN ZC8253, NJ 1990/256).
3.4. Het Hof heeft vastgesteld dat:
- [betrokkene 1] aan de verdachte geld heeft geschonken ter bekostiging van plastisch chirurgische ingrepen;
- de verdachte wist dat het geld voor dat doel aan haar ter beschikking was gesteld;
- de verdachte een gedeelte van het geld voor andere doeleinden heeft aangewend.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat het geld, "gelet op de overeengekomen doelbinding", slechts aan de verdachte werd geschonken "voor zover zij dit geld ook zou gebruiken in overeenstemming met deze doelbinding", getuigt het oordeel van het Hof dat de verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag zich wederrechtelijk heeft toegeëigend in de hiervoor bedoelde zin en dat zij tevens het opzet daartoe had, niet van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 april 2011.