17.5Ten slotte merkt de rechtbank in dit verband nog op, dat in het onderhavige geval geen sprake is van een blote ontkenning, zoals eiser stelt met zijn verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland onder 13., aangezien verweerder zijn standpunt in dit geval wel degelijk nader (zij het mager) heeft gemotiveerd.
18. Eiser stelt dat er rekening gehouden dient te worden met de schadecalculatie uit het bij de aangifte gevoegde taxatierapport. Die gecalculeerde herstelkosten zien op alle aan de auto aangetroffen schades en zijn uitgesplitst naar kosten van materiaal en arbeid voor plaat- en spuitwerk en nevenwerkzaamheden. Eiser heeft zich voorts ter zitting op het standpunt gesteld dat de taxateur, gelet op de totale schadecalculatie van € 10.653, de koerslijstwaarde van € 7.264 en de taxatie van de auto op een waarde van € 2.000 (zie 1.2), de facto rekening heeft gehouden met slechts de helft van de schade volgens schadecalculatie, zodat er reeds rekening gehouden is met het gegeven dat doorgaans niet elke euro aan schade één op één leidt tot eenzelfde vermindering in waarde. In zoverre zou het in aanmerking nemen van 72% van het schadebedrag niet op bezwaren stuiten, aldus eiser.
19. Verweerder stelt primair dat er geen aanleiding is om een aftrek toe te passen wegens waardevermindering als gevolg van schade voor een hoger bedrag dan € 500. De factuur die eiser heeft overgelegd, zie 1.3, bevat immers eveneens kosten voor een APK en roetmeting.
Subsidiair heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat als de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van (meer) schade, dit schadebedrag voor 72% - overeenkomstig de uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2016 - in aanmerking genomen dient te worden.
20. Zoals door het Hof Arnhem-Leeuwarden in zijn uitspraken van 7 juni 2016 (nr. 14/00632, ECLI:NL:GHARL:2016:4937 en nr. 14/00906, ECLI:NL:GHARL:2016:4938) is geoordeeld, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee dat eiser, als meest gerede partij daartoe, tegenover de betwisting door verweerder, de omvang van de door hem gestelde schade aannemelijk dient te maken, alsmede de invloed daarvan op de waarde van de referentieauto's. 21. Tussen partijen is niet in geschil dat de sporen van normaal gebruik zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, zodat hiermee niet nogmaals rekening kan worden gehouden. Er kan dus alleen een aftrek op de koerslijstwaarde worden toegepast indien en voor zover sprake is van waardevermindering als gevolg van meer dan normale gebruiksschade. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de in de schadecalculatie opgenomen herstelkosten zien op meer dan normale gebruiksschade - die behoren bij de leeftijd en kilometerstand - en dat die van invloed is op de waarde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de in het dossier opgenomen foto's, het calculatierapport en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de schade aan het scherm linksvoor en het achterscherm (lakschade), de deuk in de dakplaat en de motorkap alsmede het gat in de achterbumper meer dan normale gebruiksschade is.
22. De rechtbank is echter van oordeel dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat de in de schadecalculatie opgenomen herstelkosten, ten bedrage van € 10.653 inclusief BTW, volledig betrekking hebben op de bij 21 vermelde, door de rechtbank erkende meer dan normale gebruikschade. Evenmin is aannemelijk gemaakt op welke wijze precies is rekening gehouden met het effect daarvan op de waardevermindering. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de herstelkosten voor de overige gestelde, maar niet aannemelijk gemaakte schades geacht moeten worden al te zijn verdisconteerd in de koerslijst, alsmede dat er geen één op één relatie bestaat tussen enerzijds de herstelkosten van een schade en anderzijds de waardevermindering van een auto, zo volgt ook uit voormelde uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden (zie bij 20).
23. De rechtbank acht de waardevermindering van de auto als gevolg van de bij 21 vermelde andere schades dan normale gebruikerssporen, gelet op de in de schadecalculatie ter zake opgenomen herstelkosten en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, en overeenkomstig het (meer) subsidiaire standpunt van partijen (uitgaand van een waardedrukkend effect ter grootte van 72%), tot een bedrag van € 2.100 aannemelijk geworden. Dat bedrag komt voor aftrek in aanmerking.
24. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 93.593 bedraagt en de bruto BPM € 23.471. Gelet op het voorgaande bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto na aftrek wegens waardevermindering als gevolg van schade: € 7.264 -/- € 2.100 = € 5.164. De afschrijving bedraagt aldus: (€ 93.593 -/- € 5.164)/€ 93.593 x 100% = 94,48%. Dat brengt met zich dat de verschuldigde BPM € 1.295 (5,52% van € 23.471) bedraagt.
25. Eiser heeft op aangifte € 546 voldaan, zodat de ambtshalve verminderde naheffingsaanslag ad € 1.301 verder verminderd dient te worden naar € 749.
26. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
27. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft de rechtbank in overweging gegeven om enige matiging van de gevraagde proceskosten toe te passen in verband met een pas later door eiser ingenomen stelling. De rechtbank ziet daarvoor, wat daarvan ook zij, geen aanleiding. Het staat eiser in beginsel vrij om gaandeweg de procedure nieuwe stellingen en/of argumenten aan te dragen en er hoeft - om tot een proceskostenveroordeling bij een gegrond beroep te komen - geen rechtstreeks verband te bestaan tussen die stellingen en argumenten en de reden waarom het beroep gegrond wordt verklaard. Het voorgaande kan uitzondering lijden wanneer de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van eiser. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken.
29. De te vergoeden proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.236 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).