ECLI:NL:RBNNE:2017:214

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
LEE 15/2902
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetten van bijstand naar leenbijstand in het kader van testamentair bewind en erfdeelbeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), die per 1 oktober 2014 door verweerder is omgezet in leenbijstand. Dit besluit volgde op de melding van eiseres dat zij een erfenis had ontvangen, maar onder testamentair bewind was gesteld. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarop eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een erfdeel uit de nalatenschap van haar overleden moeder, maar dat zij op het moment van het bestreden besluit niet kon beschikken over haar erfdeel. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de bijstand om te zetten naar leenbijstand, omdat er aannemelijk was dat eiseres op korte termijn over voldoende middelen zou kunnen beschikken om in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde dat het testament de mogelijkheid openliet voor eiseres om een uitkering voor levensonderhoud te ontvangen van haar zus, die als bewindvoerder was aangesteld.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door verweerder voldoende was en dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om haar erfdeel op te eisen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/2902

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. F. Postma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. F.H. Grommers, J. Scholten, en mr. D. Zandberg).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) toegekende uitkering per 1 oktober 2014 gewijzigd in de vorm van leenbijstand.
Bij besluit van 15 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Scholte.
Het onderzoek is heropend en de zaak is verwezen ter behandeling door een meervoudige kamer
.
Het onderzoek ter zitting van een meervoudige kamer heeft op 12 december 2016 plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wwb naar de norm voor een alleenstaande, aangevuld met een gemeentelijke toeslag.
1.2.
Op 7 mei 2013 is de moeder van eiseres (erflater) overleden. In een testament van
24 oktober 2007 is, voor zover van belang, opgenomen dat bewind wordt ingesteld over hetgeen eiseres uit de nalatenschap verkrijgt, dat de erflater tot bewindvoerder benoemt haar dochter [naam dochter] (de zus van eiseres), dat het bewind voor wat betreft eiseres is ingesteld op de grond dat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers ten goede zouden komen en dat het bewind levenslang zal voortduren.
1.3.
Op 11 augustus 2014 heeft eiseres aan verweerder gemeld dat zij in juli 2014 een erfenis, bestaande uit geld en een huis, heeft ontvangen. In een begeleidende brief uit augustus 2014 heeft eiseres aangegeven dat zij bij testament onder bewind is gesteld en niet aan het geld kan komen. Naar aanleiding van die melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van eiseres en in afwachting van dat onderzoek het recht op haar uitkering geblokkeerd. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 oktober 2014.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van
1 oktober 2014 omgezet in leenbijstand. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres heeft in het bijzijn van haar gemachtigde haar bezwaren tegenover de commissie van advies voor de behandeling van bezwaarschriften (de commissie) mondeling toegelicht op de hoorzitting van 19 mei 2015. De commissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren, conform het rapport Juridische Zaken van 27 maart 2015.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering met een verwijzing naar artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwb. Van het bestreden besluit maken deel uit het rapport Juridische Zaken van 27 maart 2015, het verslag van de op 19 mei 2015 gehouden hoorzitting en het advies van de commissie.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Op hetgeen zij in dit verband in de gronden van beroep heeft aangevoerd zal hieronder worden ingegaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (Pw). Op grond van het in artikel 78z, vierde lid, van de Pw opgenomen overgangsrecht is in dit geval de Wwb het toetsingskader, omdat het bezwaar- of beroepschrift vóór of op 1 januari 2015 is ingediend tegen een door het bestuursorgaan op grond van de Wwb genomen besluit.
4.2.
Op grond van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwb kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de desbetreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.3.
Niet in geschil is dat eiseres recht heeft op een erfenis van haar overleden moeder en dat zij de erfenis heeft aanvaard. Evenmin is in geschil dat eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet kon beschikken over haar erfdeel uit de nalatenschap.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder de bijstand per 1 oktober 2014 heeft kunnen omzetten naar leenbijstand. Concreet doet zich de vraag voor of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat eiseres op korte termijn over haar erfdeel uit de erfenis kan beschikken om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
4.4.
Voorop dient te worden gesteld dat de wijziging van de vorm van de bijstand van om niet naar een geldlening een voor eiseres belastend besluit is, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor wijziging van de vorm van de bijstand is voldaan in beginsel op verweerder rust.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in het bestreden besluit gegeven motivering – en de daarop ter zitting gegeven toelichting – aan de hiervoor onder 4.4 genoemde bewijslast heeft voldaan. Hij was derhalve bevoegd om met toepassing van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwb de om niet aan eiseres toegekende bijstand om te zetten naar leenbijstand. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, staat het enkele feit dat eiseres door de erflater onder testamentair bewind is gesteld de toepassing van dit artikel niet in de weg. Daarvoor is van belang dat in het testament onder punt I (Bewind), voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Ik stel een bewind in over hetgeen mijn dochters [namen dochters] (…) uit mijn nalatenschap of op grond van een verzekering gesloten op mijn leven verkrijgen.
Ten aanzien van dit bewind geldt het volgende:
(…)
(…)
- Voor wat betreft mijn dochter [naam dochter volledig] voornoemd:
Aangezien zonder bewind de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers van de rechthebbende ten goede zouden komen.
[…]9.
De bewindvoerder bepaalt of en in welke mate het onder bewind gesteld vermogen of de inkomsten daaruit aan de onderbewindgestelde ter beschikking worden gesteld.
De rechthebbende is naast de bewindvoerder bevoegd tot handelingen dienende tot gewoon onderhoud van de goederen of de inkomsten daaruit die hij in gebruik heeft en tot handelingen die geen uitstel kunnen lijden.”
De rechtbank begrijpt de hiervoor weergegeven passage aldus dat het testament de mogelijkheid openlaat voor eiseres om van haar zus als bewindvoerder een uitkering (of een gedeelte daarvan) voor levensonderhoud uit de erfenis te krijgen. De enkele stelling van eiseres dat het testament geen betalingen voor levensonderhoud toestaat, slaagt niet. Hiertoe is van belang dat uit de inhoud van het testament niet valt af te leiden dat het onder bewind staande vermogen of een gedeelte daarvan niet maandelijks door de bewindvoerder zou kunnen worden uitgekeerd aan eiseres voor de noodzakelijk kosten van het bestaan. Daarbij komt dat het maandelijks aan eiseres uit te keren bedrag voor de kosten van levensonderhoud uitsluitend ten goede komt aan eiseres.
4.6.
De beroepsgrond dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat eiseres op korte termijn aanspraak kan maken op een erfdeel uit de nalatenschap, slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2015:623) volgt dat niet kan worden aangenomen dat een betrokkene redelijkerwijs niet kan beschikken over een onverdeeld aandeel in een erfenis, zo lang deze geen stappen heeft ondernomen om een aandeel in de erfenis op te eisen. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting erkend dat zij richting haar zus (tot op heden) geen concrete (juridische) stappen heeft ondernomen om een (gedeelte van een) uitkering uit de erfenis te krijgen om aan te wenden voor de kosten van levensonderhoud. Dat zij dit (nog) niet heeft gedaan, dient – mede gelet op het complementaire karakter van de Wwb – voor haar rekening en risico te worden gelaten. Dat eiseres haar zus bij brief van 29 december 2014 heeft gevraagd tot uitkering van haar erfdeel over te gaan, is daartoe onvoldoende. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 9 mei 2008 (ECLI:NL:RBHAA:2008:BD1682), is geen reden om anders te oordelen. Hiertoe is van belang dat het in die zaak ging om een intrekking van een bijstandsuitkering, waarvoor een ander (wettelijk) toetsingskader geldt dan het in dit geval omzetten van bijstand naar leenbijstand.
4.7.
Het betoog van eiseres dat zij een negatieve uitkomst verwacht van een tegen haar zus te voeren (civiele) procedure, biedt – nog afgezien van de uitkomst daarvan – geen grond voor het oordeel dat niet van eiseres kan worden verlangd een dergelijke procedure op te starten. Dat de zus van eiseres in een brief van 4 februari 2015 heeft geschreven dat zij als bewindvoerder conform de wens van de erflater geen uitkering aan eiseres doet, maakt dat – gelet op in de 4.5 aangehaalde passage uit het testament – niet anders. Daar komt bij dat eiseres ter zitting desgevraagd heeft erkend dat zij geen forse schulden heeft, behoudens enkele schulden bij familieleden ter hoogte van een bedrag van € 1.500,-, terwijl in het testament is opgenomen dat bewind juist is ingesteld omdat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers ten goede zouden komen. Nu geen sprake is van aanzienlijke schulden van eiseres bij schuldeisers, heeft verweerder mogen aannemen dat eiseres op korte termijn redelijkerwijs aanspraak kan maken op haar aandeel uit de nalatenschap en dat zij met het uit het onder het bewind staande vermogen over voldoende middelen kan beschikken om zelf in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
4.8.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Verweerder heeft voldoende acht geslagen op de omstandigheden van eiseres, zodat niet kan worden gezegd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wat eiseres heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van de in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwb neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, mr. H.R. Bracht en
mr. A.M. Klingenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.