In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), die per 1 oktober 2014 door verweerder is omgezet in leenbijstand. Dit besluit volgde op de melding van eiseres dat zij een erfenis had ontvangen, maar onder testamentair bewind was gesteld. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarop eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een erfdeel uit de nalatenschap van haar overleden moeder, maar dat zij op het moment van het bestreden besluit niet kon beschikken over haar erfdeel. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de bijstand om te zetten naar leenbijstand, omdat er aannemelijk was dat eiseres op korte termijn over voldoende middelen zou kunnen beschikken om in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde dat het testament de mogelijkheid openliet voor eiseres om een uitkering voor levensonderhoud te ontvangen van haar zus, die als bewindvoerder was aangesteld.
De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door verweerder voldoende was en dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om haar erfdeel op te eisen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.