ECLI:NL:CRVB:2015:623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.H. Bel
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerende zaken en sieraden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 oktober 1992 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting, omdat appellanten geen melding hebben gemaakt van hun bezit van onroerende zaken in Turkije en sieraden. Na een onderzoek door de gemeente Hengelo, dat werd gestart naar aanleiding van een bestandsvergelijking met het kadaster in Turkije, werd vastgesteld dat appellanten eigenaar waren van een woning en twee bedrijfspanden in Turkije. De bijstand werd per 1 juni 2011 opgeschort en later ingetrokken, met terugvordering van de onterecht ontvangen bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 mei 2011.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand liet. De rechtbank oordeelde dat appellanten geen recht op bijstand hadden over de periode van 7 februari 2007 tot en met 31 mei 2011, omdat zij beschikten over vermogen dat boven de vrijlatingsgrens lag. De Raad oordeelt dat appellanten redelijkerwijs konden beschikken over de onroerende zaken en de sieraden, en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De Raad concludeert dat de gronden van appellanten tegen de intrekking en terugvordering niet slagen, en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Raad stelt dat het aan appellanten is om aannemelijk te maken dat zij niet redelijkerwijs konden beschikken over de onroerende zaken, wat zij niet hebben kunnen doen. De terugvordering van de bijstand wordt gerechtvaardigd door de vastgestelde vermogenspositie van appellanten, die boven de vrijlatingsgrens lag.