ECLI:NL:RBNNE:2017:1228

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5523
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en verzuimboetes door de Rechtbank Noord-Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap opgericht naar het recht van Gibraltar, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 en de daarbij opgelegde verzuimboetes vernietigd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in Nederland was gevestigd en dus niet belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de feitelijke leiding van eiseres in Nederland was uitgeoefend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitnodigingen tot het doen van aangifte niet rechtsgeldig waren verzonden, waardoor de verzuimboetes niet konden worden opgelegd. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 14/5523 t/m 14/5526, 16/295 t/m 16/297 en 16/3316

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 4 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden , verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Navorderingsaanslag 2008 (14/5523)
Verweerder heeft voor het jaar 2008 aan eiseres met dagtekening 20 december 2013 een navorderingsaanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 405.250.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 14/5523.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Navorderingsaanslag 2009 (16/295)
Verweerder heeft voor het jaar 2009 aan eiseres met dagtekening 20 december 2014 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van
€ 3.730 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/295.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Aanslag 2010 (14/5524)
Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiseres met dagtekening 20 december 2013 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 200.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 14/5524.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Aanslag 2011 (14/5525)
Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiseres met dagtekening 30 augustus 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 19 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Bij uitspraken op bezwaar van 30 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 14/5525.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Navorderingsaanslag 2011 (16/296)
Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiseres met dagtekening 31 december 2014 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 900.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van
€ 26. 590 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/296.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Aanslag 2012 (14/5526)
Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiseres met dagtekening 13 september 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 13 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Bij uitspraken op bezwaar van 10 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 14/5526.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Aanslag 2013 (16/297)
Verweerder heeft voor het jaar 2013 aan eiseres met dagtekening 4 oktober 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 6 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Bij uitspraken op bezwaar van 3 december 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/297.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Aanslag 2014 (16/3316)
Verweerder heeft voor het jaar 2014 aan eiseres met dagtekening 2 juli 2016 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 18 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
Bij uitspraken op bezwaar van 12 juli 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/3316.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken 14/5523 t/m 14/5526
Het onderzoek ter zitting in de zaken 14/5523 tot en met 14/5526 heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016. Namens eiseres is [X] verschenen, bijgestaan door eiseres’ gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] . Ter zitting zijn gelijktijdig met de onderhavige zaken behandeld de zaken van [X] met de zaaknummers 14/5520 tot en met 14/5522. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
De rechtbank heeft het onderzoek in de zaken 14/5520 tot en met 14/5526 hervat ter zitting van 13 december 2016. Ter zitting zijn dezelfde personen verschenen als op de vorige zitting.
De zaken 16/295 t/m 16/297 en 16/3316
Bij brief van 10 oktober 2016 heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de bij die brief gevoegde stukken alsmede van de motivering van het verzoek om geheimhouding van die stukken. Verweerder heeft bij brief van 14 oktober 2016 gereageerd op vragen van de rechtbank.
Bij tussenuitspraak van 15 november 2016 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaalt dat de door verweerder meegedeelde beperking van de geheime stukken niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft deze stukken geretourneerd aan verweerder en hem in de gelegenheid gesteld om schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt.
Bij brief van 22 november 2016 heeft verweerder meegedeeld dat hij de geheime stukken niet zal inbrengen in de onderhavige zaken.
Gelijktijdig met de hervatting van het onderzoek ter zitting in de zaken 14/5520 tot en met 14/5526 heeft het onderzoek ter zitting van 13 december 2016 plaatsgevonden in eiseres haar zaken 16/295 tot en met 16/297 en 16/3361, alsmede in de zaken van [X] met de zaaknummers 16/293 en 16/294.
Van het verhandelde ter zitting van 13 december 2016 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht naar het recht van Gibraltar en staat sinds 27 augustus 1999 als zodanig geregistreerd in het “
Registrar of Companies” van Gibraltar.
1.2.
[X] ( [X] ) is in de onderhavige jaren de Ultimate Beneficial Owner (UBO) van eiseres. De feitelijke leiding van eiseres werd ook door [X] uitgeoefend.
1.3.
Volgens de oprichtingsakte heeft eiseres een aandelenkapitaal van GBP 1.000 verdeeld in 1.000 gewone aandelen van GBP 1 per aandeel. De aandeelhouders waren ieder voor één aandeel [PP] Limited en [SS] Limited in Gibraltar, gevestigd aan het adres [adres J] Gibraltar.
1.4.
Uit een uittreksel van 31 juli 2014 van het “
Registrar of Companies” van Gibraltar volgt dat [X] sinds 9 december 2002 de enige directeur van eiseres was. Daarnaast staat [X] op 30 juli 2014 geregistreerd als enig aandeelhouder van eiseres.
1.5.
Als kantooradres staat volgens het “
Registrar of Companies” van Gibraltar geregistreerd het adres [adres J] Gibraltar. Volgens bankafschriften van eiseres gebruikt zij vanaf januari 2009 het adres St. [FF] , P.O. Box [###] , Guernsey [XX# #ZZ] .
1.6.
Eiseres had geen vaste inrichting in Nederland noch in enig ander land.
1.7.
Eiseres beschikte over een laptop, die [X] gebruikte voor het afwikkelen van zaken voor eiseres.
1.8.
Eiseres hield onder meer bij de ING-bank een bankrekening aan met het nummer [1234.56.789] .
1.9.
Eiseres deed in de onderhavige jaren zaken met [R] Ltd. Volgens een zogenaamd “
Annual Return” van de “
Companies House” van 20 april 2015 is [R] gevestigd in Schotland en worden de aandelen van [R] gehouden door [L] , de zoon van [X] , en zijn echtgenote. Daarnaast deed eiseres in de onderhavige jaren zaken met [M] Ltd. Deze vennootschap was niet in Nederland gevestigd.
1.10.
[X] is in 1993 van de echt gescheiden van mevrouw [Z] ( [Z] ). [Z] was tot van november 1999 tot begin augustus 2008 woonachtig op het adres [a-weg #] te [plaats B in Nederland] (woning te [plaats B in Nederland] ). Eiseres was van november 1999 tot 15 augustus 2008 eigenaresse van die woning. [Z] is in augustus 2008 verhuisd naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] .
1.11.
Sinds 1996 heeft [X] een relatie met mevrouw [P] ( [P] ), woonachtig te [E] , Engeland.
1.12.
Volgens een tot de gedingstukken behorende op 13 juli 2001 opgemaakte en ondertekende huurovereenkomst tussen eiseres en [Z] verhuurt eiseres met ingang van 1 oktober 1999 tot en met 30 september 2002 de woning te [plaats B in Nederland] aan [Z] . Als bijzondere bepaling is in deze overeenkomst opgenomen dat [Z] zich verplicht de logeerkamer permanent ter beschikking te houden voor de directie van eiseres (zijnde [X] ) alsmede voor door de directie van eiseres aan te wijzen derden. Zonder opzegging loopt de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd door. Per betaalperiode van één maand bedraagt de huurprijs volgens deze overeenkomst ƒ 600. Tot de gedingstukken behoort ook een op 25 november 2001 opgemaakte en ondertekende huurovereenkomst tussen eiseres en [Z] . Volgens deze huurovereenkomst verhuurt eiseres met ingang van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 de woning te [plaats B in Nederland] aan [Z] . Zonder opzegging loopt deze huurovereenkomst voor onbepaalde tijd door. De zojuist bedoelde bijzondere bepaling over het ter beschikking stellen van de logeerkamer, is in deze huurovereenkomst niet opgenomen. De huurprijs bedraagt volgens deze overeenkomst per betaalperiode van één maand € 1.800. Bij vier maanden bedraagt de huurprijs € 7.200. De huurder zal dit bedrag voldoen voor of op de eerste van elke vier maanden.
1.13.
In een brief van 15 september 2006 van [advocatenkantoor] advocaten en notarissen gericht aan de ING-bank staat het volgende vermeld:
“De huur bedraagt, zoals in cijfers in de overeenkomst is vermeld (…) € 1.800,-- per maand, dus € 7.200,-- per periode vanviermaanden. Er wordt dus drie keer per jaar huur betaald. De huurder, mevrouw [Z] , gaf mij aan dat zij de huur inderdaad per periode vanviermaanden betaalt. Omdat [eiseres] op dit moment geen eigen bankrekening heeft, heeft zij de huur de afgelopen periode contant betaald, waarvoor de heer [X] kwitanties heeft afgegeven. De heer [X] kwam de huur doorgaans omstreeks de eerste van de eerste maand van iedere betaalperiode contant ophalen. Er zijn drie betaalmomenten per jaar om te voorkomen dat het ophalen van de huur voor de heer [X] te tijdrovend zou worden. Mevrouw [Z] zond mij drie recente kwitanties (…).
Vanwege de huidige onmogelijkheid van de heer [X] om te reizen is de huur voor de periode van vier maanden beginnend op 1 september jl. nog niet voldaan. Het is wellicht handig een bankrekening voor [eiseres] te openen. Mevrouw [Z] kan de huur daarop dan per maand betalen.”.
Bij deze brief is een drietal kwitanties gevoegd over de perioden september tot en met december 2005, januari tot en met april 2006 en mei tot en met augustus 2006.
1.14.
Volgens eiseres’ bankrekening met het bankrekeningnummer [12.34.56.789] heeft eiseres in 2007 in elk van de maanden januari tot en met november, met uitzondering van de maanden september en oktober, een bedrag van € 1.800 ontvangen met als omschrijving “
[0555555555] [X] P O BOX [###] ST. [FF] HUUR [Z]”. In de maand oktober heeft eiseres een bedrag van € 3.600 ontvangen met als omschrijving “
[0555555555] [X] P O BOX [###] ST. [FF] HUUR [Z] 2X”.
1.15.
[X] heeft vanaf zijn bankrekening met het nummer [55.55.55.555] de volgende bedragen overgemaakt naar de bankrekening [12.34.56.789] van eiseres:
Datum
Bedrag
Omschrijving
14 januari 2008
875
“ [12.34.56.789] [eiseres] Ltd rente”
24 januari 2008
875
“ [12.34.56.789] [eiseres] Ltd februari ‘08”
13 maart 2008
1.75
“ [12.34.56.789] [eiseres] Ltd hypotheekrente + kosten over maart en april”
9 april 2008
875
“ [12.34.56.789] [eiseres] Ltd mei 2008”
9 mei 2008
875
“ [12.34.56.789] [eiseres] Ltd betr. hypotheek [eiseres] inv ltd juni 2008”
1.16.
Met ingang van 1 augustus 2008 tot 1 juli 2009 heeft [X] steeds iedere maand met als omschrijving
“ST. [J.K.L.](…), [maand en jaar], [C-STRAAT #]
[J.K.L.]” een bedrag van € 875 overgemaakt als huurbetaling voor de woning aan het [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vanaf 1 juli 2009 heeft [X] steeds ter zake een bedrag van € 892,50 overgemaakt.
1.17.
[X] was in ieder geval tot 11 augustus 2004 directeur van [Q] Ltd ( [Q] ). De doelomschrijving van deze vennootschap luidde onder andere: “
opening secret bankaccounts all over de world”.
1.18.
Op 11 november 1999 is het appartementsrecht met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] geleverd aan [P] en op dezelfde dag door [P] doorgeleverd aan eiseres voor een bedrag van € 249.579. Volgens een afrekening van 6 maart 2000 van notariskantoor [notariskantoor] met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] dient [Q] van dit notariskantoor € 134.743,35 te ontvangen. Dit bedrag bestaat uit de te ontvangen “koopsom registergoed” ten bedrage van € 249.579,12 verminderd met onder meer “Afl. hypotheek tbv ING per 7/3/2000 incl. dagrente”. Bij notariële akte van 28 november 2006 heeft eiseres ten behoeve van de ING Bank het recht van hypotheek gevestigd op het appartementsrecht met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] tot zekerheid voor de betaling van alle vorderingen van de ING Bank op eiseres tot een bedrag van maximaal € 180.000. Op 11 december 2007 heeft [X] een opdracht tot dienstverlening bij verkoop aan [makelaar] Makelaars getekend. Op 15 augustus 2008 heeft eiseres het appartementsrecht met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] geleverd aan [T] voor een bedrag van € 405.000 (inclusief een bedrag van € 5.000 voor meeverkochte roerende zaken). Volgens de afrekening van de notaris resteert er van dit bedrag een per saldo door eiseres te ontvangen bedrag van € 227.339. Na ontvangst van dit bedrag heeft eiseres dit bedrag (in gedeelten) van haar bankrekening met het nummer [1234.56.789] op de volgende data overgemaakt aan [X] :
23 augustus 2008
2.339
23 augustus 2008
5
26 augustus 2008
220
.
1.19.
In de bij 1.18 bedoelde leveringsakte van 15 augustus 2008 staat als adres van eiseres vermeld: [adres J] , Gibraltar. De bij 1.18 bedoelde afrekening van de notaris is gericht aan het adres “ [adres I] , St. [FF] Flat [#] , The Villa [VV# #VV] ”.
1.20.
Een medewerker van de ING-bank heeft met pen een aantekening gemaakt op de uitdraai van een mail van [X] van 20 november 2008. Volgens die aantekening moeten de stukken met betrekking tot de dollarrekening die [X] voor eiseres had geopend, worden gestuurd aan: “
[Z] , [c-straat #] , [#### YY] [plaats D in Nederland] ”.
1.21.
De ING-bank heeft met dagtekening 7 januari 2009 een brief aan eiseres gestuurd, geadresseerd aan “
p/a [c-straat #] , [#### YY] [plaats D in Nederland]”, inzake de rekening-courant condities van de rekening [12.34.56.789] . [X] heeft deze brief op 9 januari 2009 voor akkoord ondertekend. [Z] was gemachtigd om over deze rekening te beschikken.
1.22.
De ING-bank heeft in 2009 aan [X] de bevoegdheid verleend voor het internetbankieren ten aanzien van eiseres’ bankrekeningen [12.34.56.789] , [11.11.11.111] en [22.22.22.222] . De gebruikersnaam voor het internetbankieren ten aanzien van deze bankrekeningen luidt “ [gebruikersnaam] ”. Onder deze gebruikersnaam is in het jaar 2013 volgens de door verweerder bij de ING-bank opgevraagde IP-gegevens alleen vanuit [plaats D in Nederland] ingelogd. Vanaf 1 januari 2014 tot en met juni 2014, de maand waarin de bankrekeningen zijn opgeheven, is met name ingelogd vanuit Amsterdam en [plaats D in Nederland] . Alleen op 29 en 30 januari 2014 is op drie verschillende plaatsen in Engeland ( [Drie Engelse plaatsen] ) ingelogd op het account voor het internetbankieren.
1.23.
Verweerder heeft eiseres niet uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, terwijl eiseres evenmin uit eigen beweging aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 heeft gedaan. Met dagtekening 20 december 2013 heeft verweerder aan eiseres de onder het procesverloop vermelde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 opgelegd. Deze navorderingsaanslag heeft verweerder verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiseres een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] als het adres “P.O. Box [###] , St. [FF] , Guernsey, [XX# #ZZ] Guernsey”.
1.24.
Eiseres heeft voor het jaar 2009 op 14 november 2014 aangifte gedaan naar een belastbare winst van nihil. Met dagtekening 20 december 2014 heeft verweerder aan eiseres de onder het procesverloop vermelde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 opgelegd. Deze navorderingsaanslag heeft verweerder verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft verweerder met dagtekening 28 november 2014 aan eiseres een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] als het adres “P.O. Box [###] , St. [FF] , Guernsey, [XX# #ZZ] Guernsey”.
1.25.
Verweerder heeft eiseres niet uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, terwijl eiseres evenmin uit eigen beweging aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 heeft gedaan. Met dagtekening 20 december 2013 heeft verweerder aan eiseres de onder het procesverloop vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 opgelegd. Deze aanslag heeft verweerder verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vóór het opleggen van deze aanslag heeft verweerder aan eiseres een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] als het adres “P.O. Box [###] , St. [FF] , Guernsey, [XX# #ZZ] Guernsey”.
1.26.
Verweerder heeft bij zijn verweerschrift in de zaak 14/5525 een afschrift van een aan eiseres gerichte brief gevoegd van 21 februari 2014, verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] met als onderwerp “
Herinnering aangifte 2011”. Hierin heeft verweerder onder meer meegedeeld:
“U moet over de periode 1 januari 2011 – 31 december 2011 aangifte doen voor de Vennootschapsbelasting
U moest vóór 1 februari 2014 aangifte doen. U hebt dit nog niet gedaan. Misschien bent u vergeten om aangifte te doen, of heeft uw aangifte ons niet bereikt.

Voorkom een boete

We willen uw aangifte graag in behandeling nemen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 7 maart 2014 bij ons binnen zijn. U kunt geen uitstel meer krijgen. Als u uw aangifte niet voor deze datum instuurt, krijgt u een aanmaning. Reageert u niet of niet op tijd op deze aanmaning, dan kunt u een boete krijgen.”

1.27.
Bij zijn verweerschrift in de zaak 14/5525 heeft verweerder tevens een aan eiseres gerichte brief van 7 april 2014 gevoegd, verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] , met als onderwerp “
Aanmaning aangifte 2011”. Hierin heeft verweerder onder meer meegedeeld:

De aangifte moest vóór 1 februari 2014 bij ons binnen zijn. Op 21 februari 2014 stuurde ik u een herinnering voor uw aangifte vennootschapsbelasting over het boekjaar 1 januari 2011 – 31 december 2011. Ik heb uw aangifte nog niet ontvangen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 23 april bij ons binnen zijn.

Wat als u niet op deze aanmaning reageert?

Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw belastbare bedrag. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting. U kunt ook een boete krijgen (…)”.

1.28.
Eiseres heeft voor het jaar 2011 geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Met dagtekening 30 augustus 2014 heeft verweerder aan eiseres de onder het procesverloop vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 opgelegd. Deze aanslag leidt tot een te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting van € 200. Deze aanslag heeft verweerder verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vóór het opleggen van deze saanslag heeft verweerder met dagtekening 30 juni 2014 aan eiseres een vragenbrief gestuurd naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Eiseres heeft hierop geantwoord bij brief van 13 augustus 2014. Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft verweerder aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011.
1.29.
Bij uitspraak op bezwaar gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2011 heeft verweerder eisers bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.30.
Met dagtekening 31 december 2014 heeft verweerder aan eiseres de onder het procesverloop vermelde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 opgelegd. Volgens deze navorderingsaanslag bedraagt de over de vastgestelde belastbare winst van € 900.000 te betalen vennootschapsbelasting € 215.000. Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft verweerder met dagtekening 28 november 2014 aan eiseres een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] als het adres “P.O. Box [###] , St. [FF] , Guernsey, [XX# #ZZ] Guernsey”.
1.31.
Verweerder heeft bij zijn verweerschrift in de zaak 14/5526 een op 21 maart 2014 gedagtekende herinneringsbrief en een op 23 april 2014 gedagtekende aanmaningsbrief gevoegd. Volgens deze brieven moest eiseres vóór 1 februari 2014 aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 doen. Deze brieven hebben qua strekking dezelfde inhoud als de bij 1.26 en 1.27 bedoelde brieven.
1.32.
Voor het jaar 2012 heeft eiseres geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Met dagtekening 13 september 2014 heeft verweerder aan eiseres de onder het procesverloop vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 opgelegd en verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft verweerder met dagtekening 30 juni 2014 aan eiseres een vragenbrief gestuurd naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Eiseres heeft hierop geantwoord bij brief van 13 augustus 2014. Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft verweerder aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2012.
1.33.
Bij uitspraak op bezwaar gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2012 heeft verweerder eiseres’ bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.34.
Bij beschikking van 10 september 2016 heeft verweerder om voor hem onverklaarbare redenen de belastbare winst voor het jaar 2012 ambtshalve vastgesteld op een bedrag van € 11.051 negatief. Dit heeft geleid tot een nihilaanslag.
1.35.
Verweerder heeft bij zijn verweerschrift in de zaak 16/297 (op cd-rom) een op 26 juni 2014 gedagtekende herinneringsbrief en een op 25 juli 2014 gedagtekende aanmaningsbrief gevoegd. Volgens deze brieven moest eiseres vóór 1 juni 2014 aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 doen. Deze brieven hebben qua strekking dezelfde inhoud als de bij 1.26 en 1.27 vermelde brieven.
1.36.
Eiseres heeft voor het jaar 2013 geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 4 oktober 2014 de onder het procesverloop vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 opgelegd en verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Vóór het opleggen van deze aanslag heeft verweerder met dagtekening 30 juni 2014 aan eiseres een vragenbrief gestuurd naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Eiseres heeft hierop geantwoord bij brief van 13 augustus 2014. Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft verweerder aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013.
1.37.
Eiseres heeft bij haar beroepschrift in de zaak 16/3316 een op 24 november 2015 gedagtekende herinneringsbrief en een op 6 januari 2016 gedagtekende aanmaningsbrief gevoegd, beide verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Volgens deze brieven heeft eiseres tot 1 november 2015 uitstel gekregen tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2014. Deze brieven hebben qua strekking verder dezelfde inhoud als de bij 1.26 en 1.27 vermelde brieven. Volgens de aanmaningsbrief moest eiseres uiterlijk 20 januari 2016 de bedoelde aangifte indienen.
1.38.
Eiseres’ gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 25 november 2015 aan verweerder onder meer het volgende meegedeeld:
“Mijn cliënte [eiseres] ontving een herinnering om aangifte vennootschapsbelasting 2014 te doen.
Cliënte heeft mij te kennen gegeven nimmer een uitnodiging tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting 2014 te hebben ontvangen en kan deze herinnering daarom niet plaatsen.
Voorts neemt cliënte het standpunt in dat zij over 2014 niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting in Nederland, omdat:
(…)
Cliënte meent daarom dat zij niet gehouden is aangifte te doen. Normaliter zou cliënte het aangiftebiljet met deze toelichting oningevuld hebben geretourneerd, maar bij gebreke aan een papieren aangiftebiljet gaat dat niet. Hoe cliënte in haar situatie elektronisch nihilaangifte kan doen, is haar niet duidelijk.”.
1.39.
Verweerder heeft bij zijn verweerschrift in de zaak 16/3316 een computeruitdraai gevoegd die betrekking heeft op eiseres. Achter “
Belastingjaar” staat het jaar 2014 vermeld en achter “
Soort” staat vermeld: “
uitnodiging tot het doen van definitieve aangifte”. Als dagtekening staat vermeld 1 maart 2015 en als gewenste reactiedatum 1 juni 2015. Verweerder heeft verder bij zijn verweerschrift een aan [accountantskantoor] accountants adviseurs gerichte brief van 16 april 2015 gevoegd. Hierin staat onder meer vermeld:

Ik heb van u uitstelverzoeken ontvangen voor het jaar 2014”.

823806613 [eiseres] LIMITED
Voor uw cliënt is de mogelijkheid voor het aanvragen van uitstel onder de
beconregeling geblokkeerd vanwege het inlevergedrag over voorgaande jaren.
Uw uitstelverzoek wordt nu behandeld als een individueel uitstelverzoek”.
Op de door verweerder bij zijn verweerschrift gevoegde computeruitdraai staat onder het kopje
“Behandelde uitstelverzoeken” onder vermelding van de dagtekening 21 mei 2015 als uitsteldatum 1 november 2015 vermeld.
1.40.
Eiseres heeft voor het jaar 2014 geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 2 juli 2016 de onder het procesverloop vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 opgelegd en verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft verweerder aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2014.
1.41.
Bij brief met kenmerk “
BANKart53AWR-02/10-2012/31”heeft de directeur van de Belastingdienst/Oost aan de ING Bank het volgende verzoek gericht:
“Hierbij verzoek ik u mij kopieën te verstrekken van alle afschriften uit de periode 2006 tot heden van de volgende rekening:
Rekeningnummer:
- [123456789]
Tevens verzoek ik u te verstrekken:

de volledige krediet- en cliënten(acceptatie)dossiers, behorend bij de cliënt met het bovenvermelde rekeningnummer;

afschriften van de handtekeningenkaarten behorend bij de cliënt met het bovenvermelde rekeningnummer;

een historisch overzicht van de tenaamstellingen (incl. adressering) van het bovenvermelde rekeningnummer;

afschriften van de kluiskaarten;

alle overeenkomsten met cliënt met het bovenvermelde rekeningnummer (bijv. openingsovereenkomsten, overeenkomsten van verpanding etc.);

de relatiegegevens betreffende bovenvermelde cliënt;

alle correspondentie tussen bovenvermelde cliënt en de bank (bijv. over wijziging in adresgegevens).
Dit verzoek is gebaseerd op artikel 53 juncto artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met het Voorschrift informatie fiscus/banken (Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 januari 2011, nr. BLKB2011/109M); hierna: het Voorschrift.
In het belang van het onderzoek zoals bedoeld in paragraaf 3.1 van het Voorschrift, richt ik mijn verzoek om informatie rechtstreeks tot u. Eveneens onder verwijzing naar paragraaf 3.1 verzoek ik u de betrokken rekeninghouder (cliënt) niet over dit informatieverzoek in te lichten.
Onder verwijzing naar het gestelde in paragraaf 7.2 verzoek ik u de gevraagde gegevens in digitale vorm aan mij te verstrekken.
Voor de nadere uitvoering van dit verzoek is belast mevrouw mr. [naam] . Voor de beantwoording van dit verzoek en/of vragen dienaangaande kunt u zich rechtstreeks wenden tot mevrouw [naam] via het in dit briefhoofd vermelde doorkiesnummer/mobiele nummer [telnr] of via het postadres van
kantoor Almelo. Mailadres: [naam] @belastingdienst.nl.”.
Geschil en beoordeling
2. In de eerste plaats is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres in de onderhavige jaren binnenlands belastingplichtig was in Nederland. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of eiseres in fiscale zin in Nederland was gevestigd.
3. In de tweede plaats is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder de belastbare winsten voor de onderhavige jaren niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Ontvankelijkheid
4.1
Voordat de rechtbank toekomt aan de behandeling van de bij 2 en 3 vermelde vragen, dient de rechtbank ambtshalve de ontvankelijkheid van de bezwaren en beroepen te toetsen.
4.2
Ten aanzien van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat verweerder de belastbare winst voor het jaar 2012 bij beschikking van 10 september 2016 ambtshalve heeft verminderd tot een bedrag van
€ 11.051 negatief, hetgeen heeft geleid tot een nihilaanslag. Dit brengt dat eiseres inhoudelijk geen belang meer heeft bij haar beroep gericht tegen deze aanslag. De rechtbank zal het beroep gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente daarom niet-ontvankelijk verklaren. Hierbij wijst de rechtbank partijen erop dat eiseres wel haar belang heeft behouden bij de bij de aanslag vennootschapsbelasting 2012 gegeven boetebeschikking, nu verweerder deze boetebeschikking in stand heeft gelaten.
4.3
De procesdossiers roepen, voor zover hier van belang, naar het oordeel van de rechtbank twijfels op ten aanzien van de ontvankelijkheid van de op 5 november 2014 gedagtekende, in één geschrift vervatte, bezwaarschriften gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 en de daarbij gegeven boetebeschikking (14/5525) en de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 gegeven boetebeschikking (14/5526). Indien zou moeten worden uitgegaan van de dagtekening van de desbetreffende aanslagbiljetten, zijnde 30 augustus 2014 respectievelijk 13 september 2014, zouden de bezwaartermijnen namelijk eindigen op 13 oktober 2014 respectievelijk 27 oktober 2014. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder eiseres’ bezwaar op 6 november 2014 heeft ontvangen, terwijl de rechtbank geen aanleiding heeft om hieraan te twijfelen.
4.2
Eiseres stelt dat de aanslagbiljetten zijn geadresseerd aan het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Het was verweerder volgens eiseres echter bekend dat dit adres niet de statutaire vestigingsplaats van eiseres is, terwijl eiseres betwist dat dit adres haar materiële vestigingsplaats is. Verweerder heeft de aanslagbiljetten dus naar een onjuist adres gezonden. Dit brengt volgens eiseres mee dat bedoelde aanslag en boetebeschikkingen niet op voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. De bezwaartermijnen zijn daarom pas aangevangen op de dag van de ontvangst van de aanslagbiljetten door eiseres of haar vertegenwoordiger. Nu de aanslagbiljetten (de toenmalige gemachtigde van) eiseres pas begin november 2014 hebben bereikt, heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en de daarbij gegeven heffingsrente- en boetebeschikkingen.
4.3
Verweerder stelt dat hij de aanslagbiljetten naar het correcte adres heeft verzonden, nu eiseres volgens verweerder in 2014 op het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] was gevestigd. De toenmalige gemachtigde heeft verweerder telefonisch bevestigd dat hij ervan op de hoogte was dat het bezwaar te laat was ingediend. Verder wijst verweerder erop dat eiseres en [X] stelselmatig ontkennen voor haar of hem bestemde post te hebben ontvangen.
4.4
Vaststaat dat eiseres’ kantooradres volgens het “
Registrar of Companies” van Gibraltar is het adres [adres J] Gibraltar. Verweerder heeft de desbetreffende aanslagbiljetten echter niet naar dit adres verzonden, maar naar het in zijn ogen feitelijke adres van eiseres gelegen aan het [c-straat #] te [plaats D in Nederland] . Nu verweerder, gezien de door eiseres ingediende bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen voor de jaren 2008 en 2010, ten tijde van het opleggen van de desbetreffende aanslagen en boetbeschikkingen bekend was met de betwisting door eiseres van de door hem gestelde binnenlandse belastingplicht en dus daarmee dit gestelde feitelijke adres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanslagen naar het volgens het “
Registrar of Companies” van Gibraltar geregistreerde kantooradres van eiseres had moeten verzenden. Dat eiseres wel tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen andere naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] verzonden aanslagen, maakt dit oordeel niet anders. De toezending van de aanslagbiljetten naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] kan daarom niet als een bekendmaking van de aanslag vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking voor het jaar 2011 en de boetebeschikking voor het jaar 2012 in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. Dit brengt mee dat de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag van de ontvangst door eiseres of haar vertegenwoordiger van de aanslagbiljetten of van een afschrift daarvan. Hetgeen verweerder ter zake heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan eiseres’ stelling dat zij de aanslagbiljetten niet eerder dan begin november 2014 heeft ontvangen. Nu eiseres hiertegen op 6 november 2014 bezwaarschriften heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiseres’ bezwaren gericht tegen de aanslag en de daarbij gegeven heffingsrente- en boetebeschikking voor het jaar 2011 en de boetebeschikking voor het jaar 2012 bij de desbetreffende bestreden uitspraken op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gezien eiseres’ verzoek aan de rechtbank om deze zaken zelf af te doen alsmede gelet op de omstandigheid dat rechtbank ook in de overige onderhavige beroepszaken van eiseres thans uitspraak doet, ziet de rechtbank aanleiding om ervan af te zien om de zaken overeenkomstig de hoofdregel terug te wijzen naar verweerder. De rechtbank zal deze zaken dus zelf afdoen.
Vestigingsplaats
5.1
Eiseres stelt dat haar fiscale vestigingsplaats in de onderhavige jaren niet in Nederland was gelegen. Eiseres stelt voorop dat zij is opgericht naar het recht van Gibraltar. De feitelijke leiding werd uitgeoefend door [X] . Eiseres betwist dat [X] op het adres [a-weg #] te [plaats B in Nederland] en vervolgens op het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] woonachtig was, althans dat eiseres’ feitelijke leiding door [X] vanaf deze adressen werd uitgeoefend. Op voornoemde adressen te [plaats B in Nederland] en [plaats D in Nederland] , noch elders in Nederland beschikte eiseres over een kantoorruimte of kantoorapparatuur. Eiseres wijst erop dat zij haar geld verdiende met het verlenen van diensten op het gebied van consultancy ten behoeve van internationale handelstransacties. De ontvangen commissies betreffen transacties tussen Angelsaksische landen en andere Europese en niet-Europese landen. De dienstverlening vond volgens eiseres primair in het Verenigd Koninkrijk plaats. Er waren geen in Nederland gevestigde afnemers van eiseres’ diensten. De transacties vonden in Engeland doorgaans plaats met een Libanees, de heer [naam] . Verder deed eiseres veel zaken met [R] en [M] Ltd. Eiseres wijst er verder op dat [X] veruit het grootste gedeelte van het jaar in het buitenland verbleef. Hij verbleef in de periode van 2008 tot en met 2013 gemiddeld circa veertien weken per jaar in Zwitserland, drie à vier maanden in Guernsey en drie à vier maanden in Engeland. [X] oefende in die landen de feitelijke leiding uit over eiseres. [X] verbleef veelvuldig in het Verenigd Koninkrijk in verband met de financiële afwikkeling van provisies die hij aldaar in contanten opnam en aan derden doorbetaalde. Eiseres beschikte over een vaste computer op Guernsey en een laptop waarop [X] de zaken van eiseres afwikkelde. Om veiligheidsredenen liet [X] bancaire transacties vanuit het buitenland vanaf 2013 meestal via de computer van [Z] in Nederland lopen. In de jaren 2008 tot en met 2012 maakte [X] hooguit incidenteel gebruik van de computer van [Z] . Uit de incidentele werkzaamheden van [X] tijdens zijn verblijven in Nederland kan niet worden opgemaakt dat de feitelijke leiding van eiseres vanuit Nederland werd uitgeoefend. Eiseres concludeert dat haar activiteiten, behalve die met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] , geen concrete relatie met Nederland hadden en dat haar leiding daar niet werd uitgeoefend. Eiseres is hooguit buitenlands belastingplichtig.
5.2
Verweerder stelt dat eiseres’ fiscale vestigingsplaats in de onderhavige jaren in Nederland is gelegen. Nu eiseres geen vaste inrichting heeft en zij geen boekhouding heeft bijgehouden, is verweerder van mening dat de feitelijk leiding van eiseres zich daar bevindt waar [X] woont. Volgens verweerder is [X] fiscaal gezien woonachtig in Nederland, zodat er van moet worden uitgegaan dat eiseres ook in Nederland is gevestigd.
5.3
Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar een lichaam gevestigd is. Bij de beoordeling naar de omstandigheden van de vestigingsplaats van een lichaam moet in het algemeen ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn bestuur, en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent (zie het arrest van de Hoge Raad van 23 september 1992, 27 293, ECLI:NL:HR:1992:ZC5105).
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de feitelijke leiding van eiseres berustte bij [X] , als UBO van eiseres. De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken van [X] met de zaaknummers 14/5520 t/m 14/5522, 16/293 en 16/294, waarvan de beslissing op dezelfde dag is uitgesproken als de beslissing in onderhavige zaken, geoordeeld dat [X] fiscaal gezien in Nederland woont. Anders dan verweerder kennelijk meent, betekent dit echter niet zonder meer dat [X] de feitelijke leiding van eiseres ook in Nederland uitoefende. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres gemotiveerd heeft betwist dat dit het geval is. Zo heeft zij onder meer gesteld dat:
- De ontvangen commissies transacties betreffen tussen Angelsaksische landen en andere Europese en niet-Europese landen.
- De dienstverlening primair in het Verenigd Koninkrijk plaatsvond en aldaar een Libanees bij de transacties was betrokken.
- [X] veelvuldig in het Verenigd Koninkrijk verbleef in verband met de financiële afwikkeling van provisies die hij aldaar in contanten opnam en aan derden doorbetaalde.
- Eiseres veel zaken deed met de niet in Nederland gevestigde [R] en [M] Ltd.
- Eiseres geen in Nederland gevestigde afnemers had.
- [X] in de periode van 2008 tot en met 2013 gemiddeld circa veertien weken per jaar in Zwitserland, drie à vier maanden in Guernsey en drie à vier maanden in Engeland verbleef.
- Eiseres over een laptop beschikte waarop [X] de zaken van eiseres afwikkelde.
- Eiseres’ activiteiten, behalve die met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] , geen concrete relatie met Nederland hadden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op wie ter zake de stelplicht en de bewijslast rust, mede gelet op voormelde betwisting van eiseres, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de feitelijke leiding van eiseres in Nederland werd uitgeoefend. Dat [X] in 2013 alleen vanuit [plaats D in Nederland] heeft ingelogd op zijn account voor het internetbankieren ten aanzien van eiseres’ bankrekeningen bij de ING-bank, brengt dat op zich zelf niet mee. Het feitelijk leiding geven als bestuurder houdt meer in dan het inloggen op een account voor het internetbankieren. De rechtbank acht eveneens onvoldoende dat eiseres tot augustus 2008 eigenaar was van het appartementsrecht met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] en meerdere bankrekeningen bij een Nederlandse bank aanhield. Ook die omstandigheden zeggen, noch op zich zelf, noch in onderlinge samenhang, iets over de plaats waar [X] zijn leidinggevende taak uitoefende. De omstandigheid dat de ING-bank stukken naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] stuurde, wijst er naar het oordeel van de rechtbank ook niet op dat [X] vanuit Nederland feitelijk leiding gaf aan eiseres, zeker niet bezien in het licht van het feit dat eiseres ook een bankrekening met een adres op Guernsey aanhield (zie 1.5).
5.5
Uit hetgeen bij 5.4 is overwogen volgt dat verweerder niet heeft bewezen dat de feitelijke leiding van eiseres in Nederland werd uitgeoefend. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres in de onderhavige jaren niet in Nederland was gevestigd in de zin van artikel 4 van de AWR. Eiseres was dus in die jaren buitenlands belastingplichtig als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb), indien zij in die jaren Nederlands inkomen heeft genoten. De rechtbank zal hiervan uitgaande hierna beoordelen of verweerder de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres heeft opgelegd.
Navorderingsaanslag 2008 (14/5523)
6.1
Eiseres stelt dat niet valt uit te sluiten dat verweerder al binnen de reguliere aanslagtermijn van drie jaar over gegevens beschikte die een nader onderzoek naar de belastingplicht van eiseres rechtvaardigde, hetgeen een ambtelijk verzuim oplevert dat in de weg staat aan navordering. Eiseres betwist dat verweerder pas in 2013 aanwijzingen heeft gekregen dat eiseres in Nederland belastingplichtig was. Het oudste document dat eiseres ter zake bij de door verweerder overgelegde gedingstukken heeft aangetroffen, is een brief van verweerder aan de ING Bank van 2 oktober 2012 (zie bij 1.41). Uit de aard en inhoud van deze brief volgt volgens eiseres dat verweerder al vóór oktober 2012 over informatie moet hebben beschikt en onderzoek heeft verricht naar eiseres. Deze informatie heeft eiseres echter niet aangetroffen.
6.2
Verweerder stelt dat hij de navorderingsaanslag heeft opgelegd naar aanleiding van het feit dat hij in de loop van 2013 inzicht kreeg in de geldstromen die via de bankrekening [12.34.56.789] van eiseres liepen. Deze geldstromen waren hem niet eerder bekend. Verweerder voert hiertoe aan dat de Nederlandse banken jaarlijks gegevens van de bij hen aangehouden bankrekeningen aan de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn renseigneren. Een deel van die gegevens kan niet worden gekoppeld aan (rechts)personen. Dit deel van de bankgegevens wordt opgeslagen in de database met Niet Identificeerbare Gegevens (NIG-base). In het jaar 2012 is een landelijke projectgroep van de Belastingdienst gestart met een onderzoek naar de identificatie van de rekeninghouders in de NIG-base. Voor het onderzoek is een selectie gemaakt van bankrekeningen, waaronder bankrekeningen met een adres op Guernsey. Tot deze bankrekeningen behoorde de rekening [12.34.56.789] van eiseres. In oktober 2012 zijn van een aantal bankrekeningen uit de NIG-base de dagafschriften bij de ING-Bank opgevraagd. Op 20 december 2012 heeft de ING-Bank de papieren bankafschriften van alle opgevraagde bankrekeningen in één keer uitgeleverd. Vervolgens heeft de projectgroep de bankafschriften op 14 januari 2013 gesorteerd en in februari 2013 gedigitaliseerd. Daarna zijn de medewerkers van de projectgroep op basis van de bankafschriften begonnen met het identificeren van de rekeninghouders en het onderzoeken van mogelijke fiscale gevolgen. Het enkele bestaan van de bankrekening van eiseres is voor verweerder niet het nieuwe feit geweest voor het opleggen van de navorderingsaanslag, maar de geldstromen die via deze bankrekening liepen.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd bij 6.2 aannemelijk gemaakt dat eiseres pas in de loop van 2013 bij hem als belastingplichtige in beeld kwam, doordat verweerder toen inzicht kreeg in de geldstromen die via de bankrekening [12.34.56.789] liepen. De rechtbank ziet noch in de door eiseres bedoelde brief van 2 oktober 2012, noch overigens aanwijzingen dat eiseres reeds vóór 2012 bij verweerder als belastingplichtige in beeld was. De rechtbank verwerpt daarom eiseres’ stelling dat verweerder niet over een voor het opleggen van een navorderingsaanslag benodigd nieuw feit beschikte.
7.1
Eiseres stelt dat de normale bewijslastverdeling geldt. Dit betekent dat verweerder de juistheid van de door hem in aanmerking genomen belastbare winst aannemelijk moet maken. In deze bewijslast acht eiseres verweerder niet geslaagd. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 405.250 als belastbare winst uit de woning te [plaats B in Nederland] in aanmerking heeft genomen. Ten eerste voert eiseres hiertoe aan dat zij fiscaal gezien transparant is. Zij had louter een kassiersfunctie ten gunste van [X] . Reeds daarom is zij niet onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting. Voor het geval de rechtbank deze visie niet volgt, voert eiseres aan dat de economische eigendom van de woning te [plaats B in Nederland] bij [X] berustte. Daarom kan er ten aanzien van deze woning geen belastbare winst bij eiseres in aanmerking worden genomen. Ter toelichting van deze stelling verwijst zij onder meer naar haar brief van 26 maart 2015 en de daarbij gevoegde bijlagen. De netto-verkoopopbrengst van € 227.339 is daarom ook direct doorbetaald aan [X] . Daardoor heeft eiseres niet alleen haar in verband met de aankoop van de woning aangegane schuld aan [X] afgelost, maar is daarmee ook de waardestijging van de woning aan [X] ten goede gekomen. De bij 1.15 vermelde bedragen die [X] aan eiseres heeft voldaan van in totaal € 5.250 heeft verweerder ten onrechte gekwalificeerd als door eiseres ontvangen huur ten aanzien van de woning te [plaats B in Nederland] . Deze bedragen betreffen door [X] aan eiseres betaalde rente vanwege het feit dat de financiering van de woning formeel via eiseres als juridische eigenaar liep. Deze betalingen ondersteunen dus juist het standpunt dat [X] economisch eigenaar was. De financieringslasten drukten door deze betalingen immers feitelijk op [X] . Indien de opbrengsten met betrekking tot de woning te [plaats B in Nederland] wel bij eiseres in aanmerking moeten worden genomen, dan stelt eiseres dat haar belastbare winst € 132.662 bedraagt (bijlage 1 bij haar pleitnota van 6 december 2016). Bij deze berekening heeft zij als boekwaarde van de woning te [plaats B in Nederland] een bedrag van € 249.579 in aanmerking genomen, zijnde de aanschafwaarde van de woning. Op de woning is volgens eiseres niet afgeschreven.
7.2
Verweerder stelt dat eiseres eigenaar was van de woning te [plaats B in Nederland] . Verweerder betwist dat de economische eigendom van deze woning bij [X] berustte. Uit de bankrekening van eiseres en ook overigens uit het dossier blijkt volgens verweerder dat eiseres de woning te [plaats B in Nederland] verhuurde aan [Z] . In 2008 heeft eiseres een bedrag van € 5.250 aan huur ontvangen. Dit volgt uit de bij 1.15 vermelde feiten. Deze ontvangen huur is terecht in de belastbare winst van eiseres begrepen. Daarnaast is het bedrag van de verkoopprijs van de woning te [plaats B in Nederland] (€ 400.000) volgens verweerder terecht in de belastbare winst begrepen. Hierbij stelt verweerder zich op het standpunt dat de boekwaarde nihil was.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank geldt ten aanzien van de juistheid van de door verweerder bij de navorderingsaanslag vastgestelde belastbare winst de normale bewijslastverdeling. De rechtbank wijst verweerder er hierbij op dat geen sprake is van omkering van de bewijslast, nu verweerder ten aanzien van deze navorderingsaanslag geen informatiebeschikking heeft genomen. Evenmin is sprake van het niet doen van de vereiste aangifte, nu eiseres niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2008.
7.4
De rechtbank verwerpt eiseres’ standpunt dat zij fiscaal gezien transparant is. Hierbij wijst de rechtbank eiseres er in dit verband op dat het belastingrecht als hoofdregel het civiele recht volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres volgens het civiele recht een rechtspersoon is en als zodanig volgens de facturen in het dossier op eigen naam handelsbetrekkingen is aangegaan. Nu eiseres stelt dat de fiscale werkelijkheid afwijkt van de zojuist bedoelde hoofdregel, rust op haar de plicht ter zake feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan deze stelplicht en bewijslast voldaan.
7.5
Uit de bij 1.18 vermelde feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank geenszins dat [X] de economische eigendom had van de woning te [plaats B in Nederland] . Eiseres heeft weliswaar ter zake meer feiten gesteld dan de bij 1.18 weergegeven feiten, maar heeft deze niet onderbouwd met schriftelijke stukken en heeft haar stelling aldus niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat daarom aan deze gestelde feiten voorbij en houdt het ervoor dat zowel de juridische als de economische eigendom bij eiseres berustte.
7.6
Nu eiseres de woning te [plaats B in Nederland] op 15 augustus 2008 voor een bedrag van
€ 400.000 heeft verkocht, is de rechtbank van oordeel dat deze verkoopopbrengst op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a, in verbinding met artikel 17a, aanhef en onderdeel a, van de Wet Vpb tot eiseres’ belastbare winst dient te worden gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, de hoogte van de door haar gestelde boekwaarde van de woning te [plaats B in Nederland] en door haar gestelde kosten aannemelijk dient te maken. Aan deze bewijslast heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan, nu zij geen jaarstukken van dit belastingjaar, noch van voorafgaande belastingjaren in het geding heeft gebracht, waaruit de hoogte van de gestelde boekwaarde zou kunnen volgen. Ook het bestaan en de omvang van de gestelde kosten heeft eiseres niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten aanzien van de verkoop van de woning te [plaats B in Nederland] terecht een bedrag van € 400.000 als belastbare winst in aanmerking heeft genomen.
7.7
Uit de vaststaande feiten maakt de rechtbank op dat [X] de door [Z] volgens de tussen eiseres en [Z] gesloten huurovereenkomst verschuldigde huur voor de woning te [plaats B in Nederland] over de maanden september 2005 tot en met augustus 2006 contant namens eiseres heeft geïncasseerd (zie bij 1.12 en 1.13). Verder volgt uit de vaststaande feiten dat [X] over de maanden januari 2007 tot en met november 2007 deze huur heeft overgemaakt aan eiseres (zie bij 1.14). Daarnaast maakt de rechtbank uit de vaststaande feiten op dat [X] vanaf 1 augustus 2008 de huur ten bedrage van € 875 voor de woning aan het [c-straat #] te [plaats D in Nederland] maandelijks heeft betaald (zie bij 1.16). Nu [X] ditzelfde bedrag ook in de periode van januari tot en met mei 2008 vijfmaal heeft betaald aan eiseres en in deze periode eenmaal een bedrag van € 1.750 (2 maal € 875) aan eiseres heeft betaald (zie bij 1.15) acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de betalingen in 2008 van € 875, dan wel € 1.750 door [X] aan eiseres huurbetalingen zijn ten behoeve van de huur door [Z] van de woning te [plaats B in Nederland] . Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de zojuist bedoelde huurbetalingen in de jaren 2005, 2006 en 2007 en heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat het haar onwaarschijnlijk voorkomt dat eiseres de woning te [plaats B in Nederland] in 2008, anders dan voorgaande jaren, om niet zou verhuren aan [Z] . Aan voormeld vermoeden doet niet af dat bij de omschrijving van de betalingen in 2008 een aantal keer de term (hypotheek)rente wordt gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de enkele stelling dat deze betalingen door [X] zien op aan eiseres betaalde rente vanwege het feit dat de financiering van de woning formeel via eiseres als juridische eigenaar liep, dit vermoeden niet weten te ontzenuwen. Het ligt voor de hand dat eiseres dan een overeenkomst of akte zou kunnen laten zien, waaruit de afwijkende toestand duidelijk blijkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten aanzien van de verhuur van de woning te [plaats B in Nederland] op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a, in verbinding met artikel 17a, aanhef en onderdeel a, van de Wet Vpb terecht een bedrag van € 5.250 tot eiseres’ belastbare winst heeft gerekend. Eiseres heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat ter zake van deze opbrengst kosten in mindering moeten worden gebracht op haar belastbare winst.
7.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 terecht heeft vastgesteld naar een belastbare winst van € 405.250. Eiseres’ beroep gericht tegen deze navorderingsaanslag treft dus geen doel.
Navorderingsaanslag 2009 (16/295)
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor het geval eiseres in het jaar 2009 niet in Nederland was gevestigd, gesteld noch aannemelijk gemaakt dat eiseres in dat jaar Nederlands inkomen heeft genoten in de zin van artikel 17, derde lid, van de Wet Vpb. Dit brengt mee dat verweerder reeds hierom ten onrechte voor het jaar 2009 aan eiseres een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting heeft opgelegd. De rechtbank zal deze navorderingsaanslag daarom vernietigen, alsmede de daarbij gegeven beschikking heffingsrente.
Aanslag 2010 (14/5524)
9. De rechtbank komt voor wat betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 tot hetzelfde oordeel als zij bij 8 heeft gegeven. De rechtbank zal daarom ook deze aanslag vernietigen.
Aanslag 2011 (14/5525)
10. Ook voor wat betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 komt de rechtbank tot hetzelfde oordeel als zij bij 8 heeft gegeven. Dit brengt mee dat de rechtbank ook deze aanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente zal vernietigen.
11.1
Eiseres stelt dat de verzuimboete dient te vervallen. Zij is namelijk niet rechtsgeldig uitgenodigd tot het doen van aangifte, noch daaraan herinnerd of daartoe aangemaand.
11.2
Verweerder stelt dat hij eiseres heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte vóór 1 februari 2014 en haar daaraan bij de bij 1.26 bedoelde brief heeft herinnerd en vervolgens bij de bij 1.27 bedoelde brief daartoe heeft aangemaand. Omdat eiseres niet binnen de in de aanmaningsbrief gestelde termijn aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan, is verweerder van mening dat hij eiseres terecht voor dit verzuim heeft beboet.
11.3
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de uitnodiging tot het doen van aangifte vóór 1 februari 2014 onvindbaar is. Wel heeft verweerder erop gewezen dat uit de inhoud van de herinnerings- en aanmaningsbrieven volgt dat deze uitnodiging wel is verzonden. Herinnerings- aan aanmaningsbrieven worden volgens verweerder namelijk pas verzonden als er een uitnodiging tot het doen van aangifte is verzonden. Verder wijst verweerder erop dat in een aan eiseres gerichte brief van 9 oktober 2014, waarvan verweerder niet kan aangeven of, en zo ja waar, deze is te vinden in de op de zaak betrekking hebbende stukken, is gerefereerd aan de uitnodiging tot het doen van aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, er niet in geslaagd te bewijzen dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, zo deze heeft bestaan, naar eiseres is verzonden. De rechtbank wijst verweerder erop dat in de bij 1.30 bedoelde aankondigingsbrief van 28 november 2014 weliswaar is verwezen naar een brief van 9 oktober 2014, waarin verweerder eiseres zou hebben uitgenodigd tot het doen van aangifte, maar dat op dat moment de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 reeds was opgelegd. Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte naar eiseres is verzonden, kan niet worden geoordeeld dat eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016, nr. 15/02345, ECLI:NL:HR:2016:1268). Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiseres, ondanks dat zij wel daartoe is aangemaand, niet op grond van artikel 67a van de AWR kan worden beboet voor het feit dat zij geen aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 heeft gedaan.
11.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 opgelegde boetebeschikking dient te worden vernietigd.
Navorderingsaanslag 2011 (16/296)
12. Het oordeel met betrekking tot de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 luidt eveneens hetzelfde als het door de rechtbank bij 8 gegeven oordeel. De
rechtbank zal deze navorderingsaanslag dus vernietigen.
13. Eiseres stelt dat bij de navorderingsaanslag voor het jaar 2011 ten onrechte een boetebeschikking is genomen naar een bedrag van € 2.490, nu reeds bij de aanslag over het jaar 2011 een verzuimboete naar hetzelfde bedrag is opgelegd.
14. De rechtbank wijst eiseres erop dat verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslag voor het jaar 2011 geen boetebeschikking heeft genomen. Op het aanslagbiljet wordt bij de berekening van het uit hoofde van de aanslag in totaal te betalen bedrag weliswaar het bedrag van de bij de primitieve aanslag opgelegde verzuimboete van
€ 2.460 in aanmerking genomen, maar bij de berekening van dat te betalen bedrag wordt het boetebedrag weer in aftrek gebracht. Dit bedrag van de verzuimboete zit immers begrepen in het vermelde “eerder vastgestelde” te betalen bedrag van € 2.660 (€ 200 aan vennootschapsbelasting en € 2.460 aan boete). Als nagevorderde belasting resteert dan een bedrag van € 214.800 (de over de vastgestelde belastbare winst van € 900.000 te betalen vennootschapsbelasting van € 215.000 minus de eerder vaststelde vennootschapsbelasting van € 200). De rechtbank gaat dus voorbij aan de bij 13. bedoelde beroepsgrond van eiseres, nu deze feitelijke grondslag mist.
Aanslag 2012 (14/5526)
15. Zoals de rechtbank bij 4.2 heeft geoordeeld, zal de rechtbank het beroep gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2012 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk verklaren.
16. Ten aanzien van de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 opgelegde verzuimboete speelt tussen partijen dezelfde discussie als weergegeven bij 11.1 en 11.2. Ten aanzien van de verzuimboete voor het jaar 2012 komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat verweerder met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte naar eiseres is verzonden, zodat niet kan worden geoordeeld dat eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte. De rechtbank zal de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 opgelegde verzuimboete daarom ook vernietigen.
Aanslag 2013 (16/297)
17. Ook ten aanzien van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 komt de rechtbank tot hetzelfde oordeel als het door de rechtbank bij 8 gegeven oordeel. De rechtbank zal deze aanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente dus vernietigen.
18. Ten aanzien van de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 opgelegde verzuimboete hebben partijen hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van de bij de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde verzuimboetes. Ook ten aanzien van de voor het jaar 2013 opgelegde verzuimboete heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte naar eiseres is verzonden. Er kan dus niet worden geoordeeld dat eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Dit brengt mee dat de rechtbank de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 opgelegde verzuimboete zal vernietigen.
Aanslag 2014 (16/3316)
19. De rechtbank komt eveneens ten aanzien van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 tot hetzelfde oordeel als het door de rechtbank bij 8 gegeven oordeel. Dit leidt ertoe dat de rechtbank deze aanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente zal vernietigen.
20.1
Eiseres stelt dat zij niet rechtsgeldig is uitgenodigd, noch rechtsgeldig is aangemaand tot het doen van aangifte. Uit de door verweerder overgelegde computeruitdraai valt niet af te leiden in welke vorm de uitnodiging heeft plaatsgevonden en evenmin waar deze heen is gezonden. Dit kan evenmin worden opgemaakt uit de omstandigheid dat om uitstel voor het indienen van de aangifte is verzocht, nog daargelaten dat eiseres [accountantskantoor] niet de opdracht heeft gegeven om aangifte te doen, laat staan om een verzoek om uitstel in te dienen. De aanmaningsbrief is volgens eiseres in strijd met de tussen eiseres en verweerder gemaakte afspraken naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] gestuurd. Tijdens een op 11 december 2015 gehouden bespreking met verweerder is namelijk afgesproken dat alle correspondentie betreffende eiseres en [X] naar het kantooradres van eiseres’ huidige gemachtigde wordt gezonden.
20.2
Verweerder stelt dat eiseres’ voormalige gemachtigde, [voormalige gemachtigde] , aan het accountantskantoor [accountantskantoor] de opdracht heeft verstrekt om namens eiseres de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 in te dienen. Dit accountantskantoor heeft, voordat de aangiftetermijn was verstreken, uitstel aangevraagd voor het doen van deze aangifte (zie bij 1.39). Hieruit concludeert verweerder dat de uitnodiging tot het doen van aangifte eiseres heeft bereikt. Verder heeft verweerder aan eiseres een herinnerings- en een aanmaningsbrief gezonden (zie bij 1.37). Hierbij wijst verweerder erop dat eiseres’ gemachtigde naar aanleiding van de herinneringsbrief met verweerder heeft gecorrespondeerd over het doen van aangifte (zie bij 1.38). Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat eiseres’ gemachtigde een officieel verzoek bij de Belastingdienst had moeten indienen voor het ontvangen van eiseres’ correspondentie. Dit is echter niet gebeurd.
20.3
Artikel 67a, eerste lid, van de AWR bepaalt dat, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
20.4
De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder aan eiseres een uitnodiging tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 heeft verzonden en dat deze uitnodiging eiseres ook heeft bereikt. De rechtbank baseert dit oordeel op de omstandigheid dat het accountantskantoor [accountantskantoor] namens eiseres heeft verzocht om uitstel voor het indienen van deze aangifte. Nu immers is verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de uitnodiging tot het doen van deze aangifte eiseres dan wel haar toenmalige gemachtigde heeft bereikt. Dat eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte en dat hiervoor om uitstel is gevraagd, wordt bevestigd door de herinneringsbrief van 24 november 2015. Dat eiseres die herinneringsbrief, verzonden naar het adres [c-straat #] te [plaats D in Nederland] , heeft ontvangen, volgt uit het e-mailbericht van een dag later van haar huidige gemachtigde (zie bij 1.38). Mede gelet op de ontvangst van deze herinneringsbrief, heeft de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat de aanmaningsbrief eiseres dan wel haar gemachtigde tijdig heeft bereikt, temeer niet nu eiseres enkel heeft gesteld dat de aanmaningsbrief onjuist was geadresseerd, maar niet heeft bestreden dat deze haar heeft bereikt.
20.5
Uit het voorgaande volgt dat eiseres zowel is uitgenodigd als is herinnerd als is aangemaand tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2014. Uit de vaststaande feiten volgt dat eiseres deze aangifte echter niet heeft ingediend. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bij 1.38 bedoelde e-mailbericht, waarin staat vermeld dat eiseres niet belastingplichtig is, niet kan worden aanmerkt als het doen van aangifte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres een verzuim als bedoeld in artikel 67a van de AWR heeft begaan en dat verweerder eiseres hiervoor terecht op grond van dit artikel heeft beboet. De hoogte van de door verweerder opgelegde verzuimboete van € 2.639 komt overeen met het bepaalde in het derde lid van paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Gelet op de ernst van het feit, acht de rechtbank deze verzuimboete passend en geboden.
21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gericht tegen de bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 gegeven boetebeschikking ongegrond is.
Resumé
22. De beroepen gericht tegen de navorderingsaanslag 2008 en de bij de aanslag 2014 gegeven boetebeschikking zijn ongegrond. Het beroep gericht tegen de aanslag 2012 is niet-ontvankelijk. De overige beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal ten aanzien van de gegronde beroepen de uitspraken op bezwaar vernietigen, en de (navorderings)aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen vernietigen.
Immateriële schadevergoeding
23. Eiseres heeft verzocht om immateriële schadevergoeding voor het geval de redelijke termijn overschreden moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onderhavige zaken in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp. Dit brengt mee dat ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. De eerste aangewende rechtsmiddelen zijn de op 21 januari 2014 door verweerder ontvangen bezwaarschriften in de zaken 14/5523 en 14/5524. Het tijdsverloop tussen de aanwending van deze rechtsmiddelen en deze uitspraak van de rechtbank bedraagt drie jaar en bijna drie maanden. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. Bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaken, kunnen echter aanleiding zijn voor verlenging van deze termijn van twee jaar. De onderhavige zaken acht de rechtbank zodanig ingewikkeld, dat de rechtbank hierin aanleiding ziet om de redelijke termijn te verlengen tot tenminste drie jaar en drie maanden. Die mate van ingewikkeldheid is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in de onderlinge verwevenheid van de onderhavige zaken alsmede de op dezelfde zittingen behandelde zaken van [X] , de grote hoeveelheid aan bezwaar- en beroepsgronden en de uitzonderlijk lijvige gedingstukken. Daarnaast volgt die ingewikkeldheid uit het aan het begin van deze uitspraak beschreven procesverloop, het uitgebreide feitenrelaas, de omstandigheid dat in de zaken 14/5523 tot en met 14/5526 twee zittingen zijn gehouden en de omvang van deze uitspraak. De rechtbank concludeert dan ook dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in eerste aanleg.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
24. Omdat de zaken met de zaaknummers 14/5524, 14/5525, 16/295 tot en met 16/297 en 16/3316 leiden tot gegrondverklaringen en het beroep met het zaaknummer 14/5526 voor wat betreft de aanslag en beschikking heffingsrente voor het jaar 2012 leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring om reden dat verweerder tijdens de beroepsprocedure geheel aan eiseres tegemoet is gekomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar voor deze zaken betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank wijst verweerder erop dat in elk van de zaken 14/5524 tot en met 14/5526 € 328 aan griffierecht is geheven. In elk van de zaken 16/295 tot en met 16/297 en 16/3316 is € 334 aan griffierecht geven.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder, behoudens in de zaak 14/5523, in de door eiseres gemaakte proceskosten. Hierbij wijst de rechtbank eiseres haar verzoek om een integrale vergoeding van proceskosten af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld of tegen beter weten in een beslissing heeft genomen die in rechte geen stand zou kunnen houden (zie HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, en HR 13 april 2007, nr. 41235, ECL:NL:HR:2007:BA2802). De hoogte van de door verweerder aan eiseres te vergoeden proceskosten stelt de rechtbank daarom op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze als volgt vast:
Proceshandeling
14/5524
14/5525
14/5526
16/295
16/296
16/297
16/3316
Bezwaarschrift
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
1
1
n.v.t.
1
Horen
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
1
1
n.v.t.
Totaal punten
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
2
2
n.v.t.
Totaal bedrag bezwaar in €
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
492
492
n.v.t.
246
Beroepschrift
1
1
1
1
1
1
1
Repliek
0,5
0,5
0,5
Zitting
1
1
1
1
1
1
1
Nadere zitting
0,5
0,5
0,5
Totaal punten
3
3
3
2
2
2
2
Totaal bedrag beroep in €
1.488
1.488
1.488
992
992
992
992
Totaal bedrag proceskosten
1.488
1.488
1.488
1.484
1.484
992
1.238
Hierbij gaat de rechtbank, nu de behandeling van de zaken zich geheel in het jaar 2016 heeft afgespeeld en de rechtbank het onderzoek in de zaken in dat jaar heeft gesloten, in het voordeel van eiseres uit van de voor het jaar 2016 geldende waarde per punt. Voor de bezwaarfase geldt alsdan een waarde per punt van € 246 en voor beroep € 496. Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat vóór de uitspraken op bezwaar is verzocht om vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van de bezwaren zijn gemaakt, kan de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb, verweerder in de zaken 14/5524 tot en met 14/5526 en 16/297 niet veroordelen in de door eiseres in de bezwaarfase gemaakte kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag 2008 ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen bij de aanslag 2014 gegeven boetebeschikking ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen de aanslag 2012 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk;
  • verklaart alle overige beroepen gegrond;
  • vernietigt ten aanzien van de gegronde beroepen de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslag 2009, de aanslag 2010, de aanslag 2011, de navorderingsaanslag 2011, de aanslag 2013 en de aanslag 2014.
  • vernietigt de bij de vernietigde (navorderings)aanslagen gegeven beschikkingen heffingsrente;
  • vernietigt de bij de aanslagen 2011 tot en met 2013 gegeven boetebeschikkingen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 2.320 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 9.662.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, mr. A.M.A.M. Kager en mr. A. Heidekamp, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden .