1.7In het schrijven van verweerder aan de rechtbank van 20 februari 2015 is, voor zover te dezen van belang, onder meer het volgende vermeld:
“Samenvattend geven de grootste legesposten uit de begroting het onderstaande beeld:
Begrotingspost
Geraamde baten
Geraamde lasten
Saldo
Burgerzaken
€ 189.192
€ 217.795
-/- € 28.603
Dienstverlening GBKN informatie
€ 911
€ 287.780
-/- € 286.869
Gemeentelijke Basis Administratie
€ 15.517
€ 210.108
-/- € 194.591
Vergunningverlening
€ 169.250
€ 753.993
-/- € 584.743
Op basis van de begrotingsposten van de belangrijkste dienstverlening zijn de baten al ruim een miljoen (€ 1.094.806) lager dan de lasten. Het is derhalve aannemelijk dat de geraamde baten de geraamde lasten niet overtreffen. Ik concludeer dat de beslissing op bezwaar gehandhaafd dient te worden.”
2. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de leges terecht van eiser zijn geheven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de zogeheten opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag leges onrechtmatig is, omdat de verordening waarop de heffing is gebaseerd, onverbindend is wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. Daartoe heeft eiser onder meer – kort gezegd – aangevoerd dat onvoldoende inzicht bestaat in de begrote baten en lasten die ten grondslag liggen aan de tariefstellingen. Eiser heeft vraagtekens gezet bij verschillende onderdelen van de berekende tarieven, met name met betrekking tot het feit dat de tot de gedingstukken behorende tariefonderbouwingen niet overeenkomen met de cijfers zoals opgenomen in de begroting. De begroting van baten en lasten is volgens eiser niet onderbouwd, waardoor de mate van kostendekkendheid van de leges vanuit de begroting niet eenduidig, transparant en controleerbaar is vast te stellen.
4. Verweerder heeft daar – kort gezegd – tegenover gesteld dat eiser voldoende inzicht heeft in de geraamde baten en lasten. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat (de raad van) de gemeente het benodigde inzicht heeft verschaft door een begroting vast te stellen waarin de geraamde baten en lasten gespecificeerd zijn opgenomen. De specificatie is opgenomen in de (programma)begroting (zie 1.5). Volgens verweerder vloeit uit het feit dat de geraamde lasten de geraamde baten met meer dan één miljoen euro overschrijden, voort dat geen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet.
5. In zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, heeft de Hoge Raad regels gegeven voor de bewijslastverdeling voor gevallen waarin de belastingplichtige zich beroept op de overschrijding van de opbrengstlimiet. In het arrest van 4 april 2014 overweegt de Hoge Raad onder meer (rechtsoverwegingen 3.3.2 tot en met 3.3.4): “3.3.2. Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.2.1 tot en met 3.2.5 van het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, BNB 2009/159 (hierna: het arrest BNB 2009/159). Met hetgeen aldaar is overwogen omtrent de stelplicht van de heffingsambtenaar, heeft de Hoge Raad rekening willen houden met de omstandigheid dat de belanghebbende in de regel geen toegang heeft tot de gegevens die hij nodig heeft om voldoende gemotiveerd feiten te stellen die meebrengen dat de opbrengstlimiet is overschreden. Dit laat onverlet, zoals in de zojuist genoemde overwegingen ook is benadrukt, dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust. 3.3.3.De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112, en HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226). 3.3.4.In die gevallen waarin de belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.”
6. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:282) volgt dat bij de beoordeling van de opbrengstlimiet getoetst moet worden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. 7. In het onderhavige geval heeft eiser de overschrijding van de opbrengstlimiet uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven regels omtrent de bewijslastverdeling dan, dat verweerder allereerst inzicht in de desbetreffende ramingen dient te verschaffen. Pas wanneer verweerder zich van deze taak heeft gekweten, kan van eiser worden gevergd dat hij ten aanzien van één of meer bepaalde posten in de raming onderbouwt waarom er redelijke twijfel bestaat of er sprake is van een last ter zake. De rechtbank zal daarom eerst onderzoeken of verweerder voldoende inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de vastgestelde begroting voor het jaar 2014 voldoende inzicht in de ramingen is gegeven. De posten zoals die zijn weergegeven in de opstelling in de programmabegroting (zie 1.5) zijn immers in die begroting opgenomen, aldus verweerder.